84 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van 23 Julij 1874. den heer Wiersma op dit oogenblik, nu men heeft, kunnen goed vinden het voorstel der commissie te splitsenweinig van pas komt. Zijns iDziens zou het het beste wezen het te doen slaan op het tweede gedeelte van het voorstel. Thans immers is in behandeling het voorstel om niet aan te nemen de verhooging der schoolgelden aan de school voor uitgebreid lager onderwijs. Is dit afgedaan dan komt het voorstel om wel aan te nemen de verhoogiDg der schoolgelden voor de tusschenschool le klasse en hierop past spr.'s inziens het amendement. De heer Wiersma is het in zeker opzigt met den voorzitter eens; doch gelooft op die wijze niet zijn doel te zullen bereiken; hij wenscht het voorstel van burgemeester en wethouders in eens te hebben afgestemd. De heer Duparc wenscht nog tortelijks te doen uitkomen dat de voorgestelde regeling tot onbillijkheid zal leiden. Het motief voor de verhooging isdat er óf meer leervakken zullen worden onderwezen óf meer hulponderwijzers aangesteld. Nu is nog eenig verband bij de eerste drie klassenvoor deze zal al naar gelang van het getal vakken 30 40 of 50 gulden per jaar verschuldigd zijn. Doch nu hebben burgemeester en wet houders in betrekking tot de hoogste klasse eene concessie ge daan door het voor die klasse op 60 voorgedragen schoolgeld ook op J 50 voor te stellen. Met het oog hierop moet spr. vra gen of de leerlingen der 3e klasse, waarin, behalve het gewoon lageralleen het Fransch wordt onderwezen niet met regt over onbillijkheid kunnen klagennu zij voor het Fransch alleen zoo veel betalen moeten als de leerlingen der. vierde klasse voor alle andere vakken te zamen Men heeft gemeend verbetering aan te brengenmaar het is er nog des te minder door geworden. Ziedaar het bewijszegt spr.dat eene zaakdie op zich zelve niet goed isdoor geen hulpmiddelen te verbeteren is. De heer Attoma wil nog enkele bedenkingen weerleggen die een gevolg zijn van eene minder juiste uitlegging van art. 194 der grond- en art. 31 der onderwijswet. Herhaaldelijk sprak men er vandatindien hier een hooger schoolgeld werd toe gepast men meer zou heffen dan geoorloofd isdat het dan niet meer kon worden aangemerkt als eene tegemoetkoming in de kosten van het onderwijs. Spr. echter gelooftdan men ver keerd doet met speciaal ééne school in aanmerking te nemen. Waar de gemeente meer scholen heeft, daar mag ze, naar zijne meening, in massa eene tegemoetkoming vorderen. Zijns inziens heeft men zich af te vragenof de heffing tegenover de geheele uitgaven voor het onderwijs als eene tegemoetkoming is aan te merken. Hij heeft nog dezen rniddag zich den tijd te nutte gemaaktom de zaak nog eens aandachtig na te gaan cn wat hij er van gevonden heeft versterkt hem in de meeningdat men bij de bepaling van het bedrag der tegemoetkoming alle kosten van het onderwijs moet in rekening breDgeu. En naar het hem voorkomt, is dat ook allezios rationeel. Hu Jigt het in den aard der zaak dat er eene tegemoetkoming moet komen. Daarvoor komen in de allereerste plaats in aanmerking zij die kunnen betalen en gebruik maken van die inrigting, waar het meeste geleerd wordt. Van deze nu zal men eeuigzins veel moeten vragen, om te vinden eene tegemoetkoming ia de kosten van het onderwijs in massa. Spr. moet hierop wel uitdrukkelijk de aandacht vestigen want er is beweerd datindien er zoo veel wordt geheven als burgemeester en wethouders voorstellen, men meer dan eene tegemoetkoming vraagt, ja bijna alles terug krijgt, wat de inrigting aaa de gt meen te kost. Spr. gaat zelfs cog wat verder, zijn wensch is het, dat deze school, bezocht door de meestgegocden aan de gemeente geen geid kost. Dc kosten van dergelijke inrigtingeu moesten naar zijne meening, door de schoolgelden geheel gedekt kunnen worden. Zulks zou hij een wenschelijken toestand vinden. Dat is iu zijn oog een zuiver sijsteem en daarom kat hij er niet ia berusten dat men hier zoo op den voorgrond stelt als zou de gemeente hier eene on wettige retributie heffen. Voor de scholen van mingegoeden cd armen zette de gemeente daarentegen hare beurs wijd open. Die menschen kunnen niets of slechts weinig betalen. De heer Wiersma noemde het stelsel van spr. een vicieus stelsel. Indien dat geachte lid niet wil erkennendat er een verschillend peil van ontwikkeling moet bestaan dat voor allen zonder onderscheid dezelfde gelegenheid tot ontwikkeling moet openstaandan moet alle onderwijs kosteloos zijn en met iedere heffing van schoolgeld gebroken worden. Anders toch is dat denkbeeld niet te verwezenlijken. Zoolang in deze gemeente niet is ingevoerd het dusgenaamd kosteloos onderwijsgelijk in zoovele gemeenten dezer provincieo. a. reeds in Smallinger- land is geschied, zoolang moet er verschil in heffing blijven be staan, en zoolang men spr. niet aantoont, dat het voorgesteld school geld te drukkend is voor die klasse van ingezetenen, wier kin deren de inrigting bezoekenzoolang zal hij geen bezwaar zien het te brengen op eene naar zijn oordeel billijke hoogte. On derscheidene ingezeteren heeft hij er over gehoord en telkens weid hem gezegd //a's we al wat meer moeten betalen dat is ons onverschillig, indien ge maar zorgt dat het onderwijs degelijk zij". Enzegt spr.wanneer nu de raad liet onderwijs op mil- den voet verbetert, zooals blijken kan uit het besluit tot aan stelling van nog drie hulponderwijzers, dan dunkt hem, dat de raad geenszins behoeft terug te deinzen voor eene verhooging van het schoolgelddie het r.og lang na niet op het peil breDgt van dat, geheven aan de Fransche school voor meisjes. In weerwil aan die school door alle klassen heen een schoolgeld vau f 52 wordt geheven, wordt ze steeds zeer druk bezocht en heeft men nog nimmer over dat hooge schoolgeld klagten ver nomen. Vergelijkt men dat schoolgeld met dat hetwelk voorde onderwerpelijke school, die door dezelfde categorie van leerlingen wordt bezocht, wordt voorgesteld, dan ziet men, dat hier nog belang rijk minder zal worden geheven. Inderdaad spr. heeft redenen genoegom zich op het door hem als minderheid ingenomen standpunt te handhaven. Met eenigen grond gelooft hij te mo gen herhalen wat in het rapport gezegd isdatwanneer dc tusschenschool le klasse de voorgenomen reorganisatie zal heb ben ondergaan het enkel eene kwestie van fatsoen zal zijnof men zijne kinderen naar die school of naar de school voor uit gebreid lager onderwijs zendt want beide inrigtingen zullen althans de jongeüs op de hoogere burgerschool kunnen breDgen. De heer Rong0rs kan de verzekering gevendat het verre van hem was om iemand te krenkentoen hij het schoolgeld aan de Fransche school voor meisjes aanhaalde. De heer Wiersma zal trouwens moeten toegeven dat zijne voor het dagelijksch bestuur weinig vleijende vergelijking tusschen de vroegere liberale maatregelen en het thans voorgestelde er toe moest leiden om door een sprekend argument het onjuiste dier vergelijking aan te toonen. Spr. verklaart overigens den heer Wiersma met meer genoegen als bestrijder te zien optreden dan de meerderheid der commissiedie geen bewijs van consequentie geeft door hare bestrijding van de verhooging der schoolgelden bij de school van m. u. 1. o. terwijl zij die aan de tusschenschool kan goedkeuren. Het daarvoor aangegeven motief kan zijns inziens den toets van eene gezonde redenering niet doorstaan. Mag men schoolgeld verhoogen alléén wanneer een of meer vak ken aan het onderwijs worden toegevoegd dan vervalt het ge heele op de wet gebaseerde sijsteem dat schoolgeldheffing toe laat niet als vergoeding voor bewezen diensten maar als tege moetkoming in de kosten van de zijde dergenen, die in staat zijn iets voor het onderwijs hunner kinderen te betalen. Werd dit sijsteem niet gevolgddan zou men in de laagste klasse vau de school voor rn. u. 1. o waar niets meer geleerd wordt dan aan de armenscholen in 't geheel geen schoolgeld kunnen heffen en zou ieder leervak boven de meest elementaire vakken als koopwaar op prijs moeten wordeo gesteld. Niemand zal echter zoodanig denkbeeld als goed of legaal durven aanprijzen. Spr. is hiermede genaderd tot hetgeen de heer Duparc zHde in be trekking tot het nader voor.-tel van burgemeester en wethouders om Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 23 Julij 1874. 85 voor de hoogste klasse, in plaats van 60, f 50 te heffen. De heer Duparc noemde dit eene concessie. Spr. echter beweertdat het in geencn deele eene concessie ishet is een bewijsdat burgemeester en wethouders prijs stellen op voorlichting van de leden vaa den raad. Hun doel is het, om voor de hoogste klasse van deze school niet meer te heffen dan geheven wordt aan de hoogere burgerschoolvolstrekt niet om hun voorstel aannemelijk te maken. Voor de laagste klasse bestaat dit mo tief niet. De ingezetenen wie het hooge schoolgeld begroot zenden eenvoudig hunne kindereu naar eene der tusschenscholen en kunnen ze later aan het onderwijs iu de hoogste klasse van de school voor uitgebreid lager onderwijs doeu deelnemen. De verhooging voor de laagste klassen zal derhalve wel de minst- drukkende zijn. Spr. wenscht voorts nog op te merken, dat, indien de verhoo ging voor de school voor uitgebreid lager onderwijs 's raads goed keuring niet verwerftvan eene schoolgeldverhooging bij de tus schenschool stellig geen sprake kan zijD daar het thans reeds geringe verschil vooral in de laagste klasse nagenoeg tot niets zou worden gereduceerd. Eindelijk kan spr. zich niet de bijzondere voorliefde voor de vroeger aangenomen sehoolgeldregeliDg verklarenterwijl burge meester en wethouders niet anders hebben gedaan, dan consequent te volgen wat men toen als regel aannarn. De kosten van het ouderwijs bedroegen in 1863 ruim 50,000 men oordeelde dat een derde vau dat bedrag uit de schoolgelden moest worden ge vonden nu zijn de kosten tot 72,000, de schoolgelden daaren tegen slechts in geringe mate gestegenterwijl de voorgestelde verhooging stellig niet iu staat zal zijn de vroegere verhouding tusschen ontvangsten en uitgaven te herstellen. Indien men zoo ver wil gaan als de heer Wiersma, dat namelijk geen burger moet worden weerhouden goed onderwijs te genieten dan is er slechts één middel denkbaar, te weten: geheel kosteloos onder wijs waarvoor spr.wat hem zelf betreftook de meeste sym pathie zou gevoelen, indien de finantiële toestand der gemeente een zoo doortastenden maatregel veroorloofde. Waar de berei king van dit ideaal evenwel niet mogelijk is blijft spr. de voor gestelde regeling als eene billijke en voor de belangen van het onderwijs allezins voldoende aanprijzen. De hepr BloembergGü heeft hoofdzakelijk het woord ge vraagd óm op te koinen tegen de bewering van den heer Wier sma als zoude het hier te doen zijn om de school voor een ze keren stand in te rigten. Dit, verklaart spr., is wel allerminst de bedoeling. Maar iets anders is hetdat men tracht in het oog te houden de bestemming tot welke de leerlingen worden opgeleid en de ontwikkeling, die ze tot dat einde behoeven. Nu zeide de heer Wiersma, dat hij in de wet geen aanleiding vindt eene school in te rigten naar den stand der leerlingen. Spr. ech ter zou meenen, dat dit beginsel wel is te ontleenen aan de ver zameling van wetten op het onderwijs zij het al niet aan die op het lager dan toch zeker aan de wet op het middelbaar onder wijs. "Daar wordt in art. 12 van de verschillende inrigtingen van onderwijs gesproken en wordt in art. 13 aangewezen voor wie die inrigtingen bestemd zijn. Zoo luidt de eerste alinea van dat art.//De burgerscholen voornamelijk bestemd voor aanstaande am- bachUlieden en landbouioerszijn dag- en avondscholen." Daar, zegt spr.gaat men dus met de bestemming van de leerlingen te radeen dat men met het oog op die bestemming het school geld regelt hiervoor vindt men het bewijs in art. 37 waar het maximum voor de burgerscholen op/12 en voor de rijks hoo gere burgerscholen op ƒ60 wordt bepaald. Hij meent dus, dat aau de wet op het middelbaar onderwijs wel degelijk het bewijs is te ontleenen voor de bewering, dat naar gelang van de be stemming waarvoor de leerlingen worden opgeleidook het on derwijs op de scholen en in verband daarmede het schoolgeld moet worden geregeld. Trouwens, het spreekt ook wel van zelf, dat naar gelang van die bestemming en de mate van ontwikke ling tot welke de leerlingen moeten worden opgevoerd ook het onderwijs aan de school uitgebreider moet zijn. Spr. heeft meer malen hooren zeggen dat hier maar ééne school voor meer uit gebreid la^er onderwijs bestaat. Hij moet dit beweren tegen spreken. Men lette slechts op art. 1 der wet op het lager on derwijs, bepalende, dat het gewoon lager onderwijs omvat het lezenschrijvenrekenen enz.en dat tot het meer uitgebreid lager wordt gerekend te behooren de beginselen der levende ta len die der wis- en landbouwkundede gymnastiekhet tee kenen en de handwerken voor meisjes. En nu vraagt spr.of er niet onderscheidene scholen te noemen zijn, waar althans één dezer vakken van meer uitgebreid lager onderwijs gegeven wordt. Indien het nu waar is, dat naar gelang van de bestemming der leerlingen ook het onderwijs uitgebreider moet zijn dan is het in spr.'s oog zeer consequent, dat dit ook bij de bepaling van het schoolgeld wordt in aanmerking genomen want het ligt in de rede, dat Daar mate van de uitbreiding van het onderwijs ook het getal en de bezoldiging der onderwijzers toeneemt. Het is zijns inziens geenszins ongepast te vragen wat kost dat on derwijs voor elke school in het bijzonder en naar gelang die kosten klimmenook hen die van dat onderwijs gebruik maken eene evenredig hoogere bijdrage al3 tegemoetkoming in die kos ten te doen betalen. Spr. herinnert het zich nog goed, dat men, toen primitief het schoolgeld werd geregeldnog niet op de hoogte der kosten van het onderwijs op de onderscheidene scho len was en dat er sedert veel is gewijzigdzoo in opzigt tot het getal en de bezoldiging der onderwijzers als ten aanzien der ver dere kosten. Doch w aar men nu tot een meer juiste kennis dier kosten is gekomendient men ook die vroegere regeling los te laten. Het is hier niet eokel de toevoeging van meer perso neel die verhooging noodzakelijk maakt er zijn ook andere oorzaken. Hoogere bezoldigingen in de laatste jaren aan de hulp onderwijzers toegekend vervanging van kweekelingen door hulp onderwijzers verbetering in den aard der schoollokalen, school- meubelen en leermiddelendit alles heeft de kosten van onder wijs op vele scholen verhoogd en de vroegere verhouding tus schen tegemoetkoming en kosten verbroken. Nu is het enkel de vraag of men eene tegemoetkoming in de kosten van het onder wijs wil. Zoo ja, dan behoort die ook in eene gepaste verhou ding tot het bedrag dier kosten te staan en waar die verhouding verbroken werd en de kosten klommeDproportioneel eene bil lijke verhooging van het schoolgeld te worden aangebragt. De heer Duparc isals ware hetgedwongen op het door sommige leden gesprokene te repliceren. De heer Attema is teruggekomen op spr's redenering omtrent den zin van art. 194 der grondwet. In weerwil van het krachtig betoog van dien spreker blijft hij zijn stelsel handhaven. De heer Attema huldigt de leerdat zij die betalen kunnenbetalen motten hij zou er zelfs niet tegen opzien meer te doen betalendan hetgeen het onderwijs aan eene bepaalde school kost; immers, hij wil geen rekening houden met de kosten van iedere school afzonderlijk in 't kort, hij wenscht, dat althans eene school, als waarvan hier meer bijzonder de rede iszoo mogelijkzich zelve be- druipe. Spr. vertrouwtdat men hem zal willen toestemmen dat deze leer strijdt niet alleen met den geest maar ook met de letter der wet. De gemeenteimmersmoet voorzien in de kosten van het onderwijs en kan ter tegemoetkoming in die kosten eene bijdrage voor iederen leerling heffen. Men heeft gezegd dat de kosten vaa het onderwijs ƒ75,000 bedragenmaar, merkt spr. op onder dat cijfer is ook veel begrepen voor inrigtingen die niet tot het lager onderwijs behooren, o. a. f 7000 voor het gymnasium en ruim f 8000 voor de burgerdag- en avondschool, flij wenscht te hebben gevraagdhoe men hetwaar men alles zoo naauw gaat afmetenmaakt met de verschrikkelijk hooge kosten van het gymnasium- eene inrigting meer in 't bijzonder bezocht door leerlingen die het wel betalen kunnen. Hij zal de laatste zijnom zijne stem tegen het gymnasium te verheffen maar hij wil er toch op wijzenwaartoe het stelsel van de voor standers der verhooging voert,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1874 | | pagina 8