102 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 8 October 1874. 7. Een verzoek van Kloos en van Limburgh te Rotterdam om kwijtschelding van beloopen boete, ter zake te late uitvoe ring der aangenomen levering van Stenzelbergerkeyen. 8. Idem van de politiedienaren, om verhooging hunner be zoldiging. De sub 7 en 8 vermelde stukken zijn om berigt en raad in handen van burgemeester en wethouders gesteld. 9. Drie adressen van verschillende ingezetenen in zake de vernieuwing van de Wirdumerpoortbrng. Gedeponeerd bij de ter zake betrekkelijke stukken. 10. Eene resolutie van gedeputeerde staten, geleidende af schrift van 's konings besluitwaarbij is goedgekeurd het raads besluit tot wijziging van datregelende de heffing van gasregten. 11. Idemhoudende goedkeuring van het besluit tot wijzi ging van de verordeningregelende de bezoldiging van 't onder wijzend personeel aan de gemeentescholen. 12. Een schrijven van den voorzitter van het collegie van zet ters houdende mededeelingdat door den heer commissaris des konings tot leden van dat collegie zijn herbenoemd de heeren A. O. Swalue Asman E. J. Bruinsma en J. J. Brunger. 13. Een schrijven van burgemeester en wethouders, houdende mededeelingdat door hen is verpacht a. de opbrengst van de belasting voor staanplaatsen tot het uitstallen en uitventen van waren, gedurende de jaren 18751877, aan H. van der Werff voor ƒ3025 per jaar; b. idem voor het draaijen der Poppebrug, aan P. Vergonet voor ƒ10 per jaar; c. de exploitatie van den Prinsentuin van 1 Mei 18751880 aan IJ. Wagenaar IJzn. voor f 2700 per jaar. De sub 1013 vermelde stukken zijn voor notificatie aangenomen. IV. De Voorzitter deelt mede, dat het onderzoek van de gemeentebegrooting in de sectien op 19 October a. s. kan aan vangen. In verband hiermede stelt hij voordat het onderzoek voor 1 November d. a. v. zal moeten zijn afgeloopen. Hiertoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. III. Wordt overgegaan tot de behandeling van de op den oproepingbrief vermelde punten 1. Rapport van het onderzoek van di begrooting van koeten der dienstdoende schutterijvoor 1875. In overeenstemming met de conclusie van het rapport wordt besloten De begrooting met eene ontvang en uitgaaf van 4204 goed te keuren en het bedrag der uit de gemeentekas te verstrekken toelage te bepalen op 4074. 2. Rapport van 't onderzoek der begrooting van het stade zieken huis voor 1875. Overeenkomstig de conclusie van het rapport wordt besloten a. De begrooting goed te keuren tot een bedrag in ontvang en uitgaaf van 8847.30. b. Ten behoeve van de instelling voor de dienst van 1875 uit de gemeentekas eene subsidie van f 8444.80 toe te staan. De heer Bruinsma, lid der commissie van bestuur over het ziekenhuis, heeft zich buiten stemming gehouden. 3. Rapport van het onderzoek der gemeenterekeningover 1873. Met uitzondering van die der heeren Bruinsma Bloembergen en Rengers (wethouders), die zich ingevolge de 2e alinea van art. 220 der gemeentewet buiten stemming hebben gehouden wordt buiten discussiemet algemeene stemmen overeenkomstig de conclusie van het rapport besloten 10. Het bedrag der ontvangsten en uitgaven van de gemeente Leeuwarden over 1873 vervat in de door den ontvanger dier gemeente opgemaakte rekeningvoorloopig vasttestellen als volgt ontvangsten 870,986.59 uitgaven - 790,231.15. 20. Aan burgemeester en wethouders 's raads dank te betuigen voor hun gehouden beheer en voor de goede verantwoording der inkomsten en uitgaven over het dienstjaar 1873. 4. Voorstel van burgemeester en wethoudersomtrent de aflossing van aandeelen in door de gemeente aangegane geldleeningen. Nadat overeenkomstig het voorstel besloten was dat van het voor buitengewone aflossing beschikbaar gesteld bedrag 2000 zal worden afgelost op de leening van 1853 1000 op die van 1856 en 1000 op die van 1863 wordt tot de uitloting overge gaan waarvan het resultaat is dat ter aflossing zijn aangewezen van de leening, aangegaan in 1353, de aandeelen nos. 130 en 145; id. 1856 no. 5 1859 nos. 21, 24 en 42; 1862, 28 en 38; 1863 no. 30 u 1864 20 n 1865, 23; ten behoeve van de verbetering van het aschlandnos. 19 en 25 id. voor de gemeentelijke gasfabriekgroot 154,000 nos. 53 94 en 128 id, groot 105,000 nos. 69 en 86. 5. Eerste suppletoir kohier van de directe bdastinq op het inkomen over 1874. De Voorzitter het noodig achtende, om ter behandeling van dit kohier eene zitting met gesloten deuren te houden heft de openbare tijdelijk op. Na heropeniog der vergadering wordt het kohier vastgesteld in belastbaar kapitaal op 38,668.32 en in aanslag op 1,430.70s. 0. Verslag van het in de sectiën gehouden onderzoek van het voor stel van burgemeester en wethouders in zake de vernieuwing van de Wirdumerpoortbrug. (Zie bijlagen nos. 13 en 17). De Voorzittor opent de algemeene beraadslaging. De heer Suringar verklaart het woord te hebben gevraagd, om aan de vergadering kenbaar te maken dat hij als rappor teur van de 3e sectiein de commissie van rapporteurs heeft uitgemaakt de minderheid en zich niet heeft kunnen vereenigen met het voorstel der meerderheid om bij de vernieuwing van de Wirdumerpoortbrug eene beweegbare brug te stellen in plaats van eene vaste. Daar deze vraag het geheele voorstel beheerscht, meende hij dit bij de bespreking der algemeene strekking te moeten constaterenen aangezien om deze vraag ook in deze vergadering zoowel als bij de commissie het verschil van gevoe len zich zal bewegenzou hij meenendat vóór alle dingen moet worden uitgemaakt wat de raad bij de voorgestelde ver nieuwing van de Wirdumerpoortbrug verlangt, eene vaste of eene beweegbare. Is dat beslistdan kan men verder gaan eerder niet. Spr. behoudt zich voor daartoe nader eene motie van orde in te stellen. De heer Bloembergen heeft het woord gevraagd, omdat hij meent, dat bij de algemeene beraadslaging zich gereedelijk de gelegenheid aanbiedt om iets in het midden te brengen ten aanzien van het standpunt, waarop het collegie van dagelijksch bestuur zich geplaatst zag, toen het 't onderhavig voorstel aan de beoordeeling van den raad onderwierp. Hij doet dit te meer omdat sedert dat voorstel in druk is gekomen tal van scheve voorstellingen omtrent de wijze van handelen van het collegie zijn in het licht verschenenvoorstellingen waarbij zelfs zoover werd gegaan, dat aan het collegie wierd te laste gelegd, alsof het met verregaande roekeloosheid over de gelden der ge meente beschikte en zelfs duizendenja tien duizenden nutteloos wil besteden. Hij doet het tevens, omdat het hem voor eene Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 8 October 1874. juiste beoordeeling der kwestie, ten aanzien van den aard der aan te brengen brugniet ongepast voorkomt in herinnering te brengen den loop dien de gansche zaak der uitbreidingwat het punt der bruggen aangaatheeft genomen. En dan begint hij met er aan te herinneren, dat in December 1866 door burge meester en wethouders aan den raad is ingediend een voorstel betreffende het grondplan van uitbreiding van 't bebouwd ge deelte der gemeente, door den architect den 18en October te voren hun collegie aangeboden. Aan dat grondplan nu lag blij kens de memorie van toelichting het denkbeeld ten grondslag dat er zouden worden gemaakt twee buitengewoon breede brug gen eene ter plaatse van de tegenwoordige Wirdumerpoortbrug, de andere tegenover den hoofdweg naar het Stationsgebouw eu de in de plaats van de voormalige Zuiderwalsteeg te maken nieuwe straat. Daarbij werd nog niet aangegeven of dit vaste dan wel beweegbare bruggen zouden zijn; doch toen de architect werd uitgenoodigd eene globale berekening van kosten in te dienen en daaraan bij brief van 15 November 1866 gevolg gaf kwam onder de berekening bij de rubriek „bruggen" het voorstel voor om twee vaste bruggen te maken. Voor die bruggen was daarbij 30,000 in rekening gebragt. Zoodanig was de stand van zaken, toen het collegie bij missive van 7 December 1866 tot den architect de vraag rigtteof de werken niet gevoeglijk in gedeelten zouden kunnen worden uitgevoerd. Op die vraag werd door hem toestemmend geantwoord. In verband daarmede stelde hij voor onder meer te beginnen met het maken van ééne vaste brug tegenover den nieuw aan te leggen Stationsweg daarvoor bragt hij-in rekening 15,000 doch tevens gaf hij er bij te kennendat indien men eene draaibrug verkoos de kosten alsdan zouden worden verhoogd met f 1500 voor de brug en 2500 voor eene brugwachter6\voniDg. Deze opmerking van den architect gaf aanleiding dat burgemeester en wethouders op 13 December 1866 een voorstel indienden om voorloopig een ge deelte der uitbreiding uittevoeren. Dat voorstel maakte een punt van onderzoek in de sectiën uit en bij die gelegenheid werd blijkens het daarvan uitgebragt verslag opgemerkt dat in opzigt tot het wenschelijke en noodzakelijke van eene beweeg bare brug de rapporteur der eerste sectie gemagtigd werd te verklaren „dat men algemeen zich met eene vaste brug kon „vereenigenmits van geen mindere hoogte dan de tegenwoor dige Wirdumerpoortbrug, terwijl men, zoo dit niet kan, eene „draaibrug wenscht." De commissie van rapporteurs sprak ove rigens ten opzigte der brug geene bepaalde opinie uiten ook niet in den raad is men daaromtrent tot een besluit gekomen. Door burgemeester en wethouders werd vervolgens den 8en Mei 1867 den architect opgedragen alsnu een plan in te dienen. Deze opdragt gaf den architect aanleiding om bij missive van 10 Mei 1867 inlichting te vragenof men eene vaste dan wel eene be weegbare brug in het plan wenschte opgenomen te zien. Die vraag heeft daarop een onderwerp van behandeling bij burge meester en wethouders uitgemaaktals gevolg waarvan op 7 December 1867 aan den architect is te kennen gegeven, dat het collegie de voorkeur gaf aan eene beweegbare brug. Spr. her innert zich nog levendigdat de architect destijds het maken eener vaste brug voorstond mits in elk geval belangrijk lager dan de Wirdumerpoortbrug, ja niet hooger dan de bestrating van de tegenwoordige Prins Hendrikstraat. Dat denkbeeld voud toen ter tijd bij het collegie bestrijding. Men achtte het met het oog op de hoogte der Wirdumerpoortbrug ea op de beweging die de toenmalige veemarkt daar ter plaatse in de gracht ten gevolge had niet geraden de brug zóó laag te makeD. Dit een en ander gaf aanleiding, dat burgemeester eu wethouders, in February 1868 hun voorstel aan den raad indienende, het punt omtrent de brug speciaal aan het oordeel van den raad onder wierpen ten einde daaromtrent een besluit uit te lokken. In den raad is daarop dat punt in het breede besproken en werd het voorstel van burgemeester en wethouders om eene beweeg bare brug te maken genoegzaam algemeen gedeeld. Alleen be stond er verschil omtrent den aard der te maken brug. Door sommige leden namelijk werd de wenschelijkheid eener ophaal brug betoogd; doch deze meening werd door slechts enkele leden gedeeld. Daarentegen werd het maken eener draaibrug algemeen voorgestaan en werd er door sommige leden op gewezen dat ook in plaats van de Wirdumerpoortbrug zoodanige brug zon moeten komen. Een der leden zeide o. a. „Eens komt de tijd „dat ook de tegenwoordige Wirdumerpoortbrug door eene andere „moet worden vervangende toestand eischt daar ter plaatse „dat mede eene beweegbare bru°; worde gelegd en omdat de „passage daarover bijzonder groot iszal men ook daarbij voor „een breed trottoir hebben te zorgen." Dus zegt spr. was de stand van zaken in 1868 en toen is ook gevolg gegeven aan het besluit tot het maken eener beweegbare brug met twee doorvaarten. Overigens is er in zake de Wirdumerpoortbrug niets verder voorgevallen dan dat de architect bij de indiening zijner opgave voor de begrooting voor 1874 een post heeft voor gedragen voor de verandering der brug in eene oeweegbare met twee doorvaarten. Het ligt in de rede, dat deze ambtenaar, die vroeger geijverd had voor eene vaste brug, nu, nadat de raad tot het maken eener beweegbare had besloten en er sedert niets was voorgevallen waaruit zou zijn af te leiden dat op dit be sluit is teruggekomen ia 1873 bij de indiening zijner raming uitgiDg van het denkbeeld dat er eene beweegbare brug moest komen en in verband daarmede eene som voordroeg. Bij de behandeling der begrooting voor 1874 is die som geenszins ver laagd maar heeft de commissie van rapporteurs het alleen daar heen geleiddat de plannen tot verandering nog uader een punt van behandeling in den raad zouden moeten uitmaken. 8pr. gelooft dusdat genoemde ambtenaar ten volle geregtvaardigd is. Maar tevens meent hij dat ook het dagelijksch bestuur toen het opzigtens deze zaak een voorstel voorbereidde allezins grond had in bestaande antecedenten om het maken eener be weegbare brug voor te dragen gelijk geschiedt bij hun voorstel van 27 Augustus dezes jaars. Hij merkt hierbij op dat er des tijds wel ter loops sprake is geweest of er wel bepaaldelijk eene beweegbare brug moest komen en of ook niet met eene vaste brug zou kunnen worden volstaan maar dat deze vraag geen punt van naauwgezette overweging heeft uitgemaakt. Men zou het tegendeel kunnen onderstellen naar aanleiding van eene bij de stukken gevoegde nota van een der leden van het dagelijksch bestuur, waarbij deze zijne meening omtrent eene vaste brug ontwikkelt. Spr. houdt zich overtuigd datindien die nota een punt van bespreking bij het dagelijksch bestuur had kunnen uit maken dit er zeker toe zou hebben geleid om zijne beschou wingen ter zake bij het den raad aangeboden voorstel mede te deelen. Daar nu dit niet geschied ismeende hij van dit feit verklaring te moeten geven omdat werkelijk het niet aanvoeren van beschouwingen tegenover de in de nota ontwikkelde opinie tot verkeerde gevolgtrekkingen leidt. Spr. wenscht volstrekt geen aanleiding te geven tot verkeerde beoordeeling hij kan zich zeer goed voorstellendatwaar de heer burgemeester zich aanvankelijk heeft bepaald tot enkele mondelinge opmerkingen hij bij verder indenken reden heeft gevonden zijne niet uit het .vooretel bekende beschouwingen meer uitdrukkelijk te doen kennen. Het aangevoerde meende spr. bij de algemeene'beraadslaging te berde te moeten brengen. Hij deed dit vooral hij herhaalt het om het standpunt van burgemeester en wethouders tegen over de zaak te schetsen en tevens om te doen uitkomen op welk staudpur t de directeur der gemeentewerken zich bij de indiening der plannen heeft moeten stellen want, van verschil lende kanten heeft men eene andere beschouwing vernomen. Daarom nog te meer heeft spr. in het licht gesteld dat de directeur aanvankelijk voor vaste bruggen is geweest en dat enkel de noodzakelijkheid tot verlaging van het peil der brug tot het maken van beweegbare heeft doen bcsluiteD. De heer Brunger heeft in de sectiën het beginsel voorge staan de vaste brug niet door eene beweegbare te doen vervan-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1874 | | pagina 2