Versjag der handelingen van den gemeenteraad tc Leeuwarden, van 8 October 1874.
geo. Hij heeft zich destijds er bij kunnen neerleggen om de
vaste brug iets lager te leggen en dat wel voornamelijk, om de
bewering, dat de welstand daardoor zoude worden bevorderd.
Sedert het sectie-onderzoek heeft hij den toestand ter plaatse
meermalen in oogeoschouw genomen en is hij tot de conclusie
gekomen dat de gewenschte verlagiog ongenoegzaam zou zijn
om het avenue zoo riant te maken als men het met het oog op
den toestand aldaar zou wenschen. Wijl dus de verlaging wat
aangaat de bevordering van den wel «tand slechts een halve
maatregel zou worden, is spr. van dat ^enkbeeld teiuggekomen,
dit nog te meeromdat daardoor tevens aan vele schependie
thans nog onder de brug kunDen passeren de doortogt zou zijn
belemmerd. Hij is door een ander er toe gekomenom den
welstand aan het algemeen belang ten offer te brengen. Door
de nieuwe brug op dezelfde hoogte te maken als de tegenwoor
dige wordt aan de scheepvaart niets te kort gedaan w:jl deze
den toestand daar nimmer anders gekend heeft. Schepen die
Leeuwarden in den regel aandoenzoo als beurtschepen en tjal
ken maken van dezen waterweg zeer veel gebruik alleen bij
buitengewoon hoog water moeten enkele van deze de noorder
gracht omvaren tegen dat ongerief zullen ze steeds permanent
tel moeten betalen en dat alleen voor den welstand.
Door de brug op dezelfde hoogte te behouden vervalt tevens
het bezwaar van rapporteursdat de bewoners van het Vliet en
omstreken nog meer belemmerd zullen wordeu door meerdere
afdraaijing van de bruggen ajdaar
Spr. stelt zich voor, dat eene vaste brug meer eoÜrde kan
worden gemaakt dan eene beweegbare en met het oog op het
drukke verkeer aldaar met rijtuigen minder aan onderhoud zal
vereiechen. De welstand waarvoor hij anders immer een offer
veil heeft en diehij wil het erkennendoor eene vaste brug
niet wordt bevorderd, zal hij in dezen opofferen aan bepaalde,
in zijn oog niet weg te cijferen gemeentebelangen. Indien hij
derhalve door de nog te voeren discussie niet van gevoelen ver
andertzal hij tegen de voorstellen van burgemeester en wet
houders en de meerderheid van rapporteurs stemmen.
Da heer Brilinsma zegt, dat, de vraag of er eene vaste dan
wel eene beweegbare brug zal worden gemaakt, de geheele
kwestie domineert. Hij is daarom zoo vrij eenige mededeelingen
te doen omtrent den boezemwaterstand in deze provincie. Het
is bekend dat de tegenwoordige brug 3.73 meter boven zomerpeil
ligt. Minder bekend schijnt het, dat het water meestal boven
zomerpeil is, waaruit volgt, dat de brug geen 3.73 meter boven
den waterspiegel ligt. Eene 30-jarige waarneming heeft spr.
doen ziendat de berekende gemiddelde waterstand in iedere
maand van Julij tot September meestal 8 a II centimeter boven
zomerpeil is, vau Jauuarij tot Maart en ook in December 38 a 49
centimeter en in de overige maanden 19 35 centimeter. Deze
gegevens als norm aannemende blijkt, dat in den regel schepen
die 3.20 a 3.60 meter met hun bovenlast boven d-:n waterspie
gel liggen nu nog onder de brug kunnen door komen. Let spr.
er nu op, dat meest al de beurt- en turfschepen die langs de
Tijnjede Potrnaige en de gracht langs den Grachtswal varen
dan is het duidelijkdat er voor velen dezer geen ruimte ge
noeg over blijft, indien, gelijk in een der sectien en door de
minderheid der rapporteurs werd gewenecht de vaste brug 2.45
meter boven zomerpeil gelegd wierd. Men zou dan op sommige
tijd' n maar eene hoogte van 2 meter over houden. Indien men
derhalve eene vaste brug mogfc verkiezen dan zou spr. haar in
ieder geval niet lager willen leggen dan de tegenwoordigeten
einde ae scheepvaart niet te stremmen. Men bedenke weldat
het omvaren om de stad minstens wel een uur tijd vordert en
ieder schipper in den regel zijn best doet om zoo spoedig moge
lijk op de plaats van bestemming te komen. Daar komt bij
dat in den laatsten lijd de meeste schepenvooral die uit Gro
ningen langs Harlingen naar zee gaan in plaats van langs de
Lemmer. Voor deze zou het dus eeu groot inconvenient wezen
indien ze genoodzaakt waren de stad om te vaien.
Bij de behandeling in de sectiën heeft spr. zoowel vóór als
tegen eene vaste brug opmerkingen gemaakt en is hij toen reeds
tot het besluit gekomen, dat, zoo de brug op de tegenwoordige
hoogte kan blijven er dan geen sprake van eene beweegbare
kan zijn. Indien men echter haar lager mogt willen leggen al
is het ook weinige centimeters, dan zal spr. er zich, hoe noode
dan ook, tegen verzetten. In het zoo straks voorgelezen adres
van den heer Lueardi wordt er o. a en zeer leregt. op gewezen,
dat eene vaste brug groot ongerief zal opleveren doch een feit
is hetdat dat ongerief op dit oogenblik niet bestaat hetgeen
blijkt uit de omstandigheid, dat tot nu toe ook nimmer klagteu
zijn vernomen of verzoeken zijn ingekomen om de brug door
eena beweegbare te vervangen. 8pr. verwacht derhalve, dat èn
de adressant èn de schipperij wel tevreden zullen zijn indien de
tegenwoordige hoogte behouden blijft. Spr. wijst er voorts op
dat b. v. de Prins Hendrikbrug en de Harlingervaartbrug ongeveer
2 m. boven zomerpeil liggendat is zoo laagdat b. v. de Bols-
warder trekschippers bij hoogen waterstandde laatste brug
laten draaijen. Om bovengemelde reden is hij tot het maken
eener vaste brug genegen. Vraagt hij zich echter af, of het
mogelijk is de brug zoo hoog te makeu dan rijst bij hem wel
eenigen twijfel. In 't algemeen zal het moeijelijk zijn bij
de brug op te rijden de gemeentelijke aschkarren ondervinden
dagelijks het moeijelijke daarvan maar daarbij is het de
vraag of de rijtuigen wel zullen kuncen zwaaijen naar de beide
zijden van de Willemskade of de herberg „de Posthoorn." 't Is
zeer de vraag, of de helling daar niet te groot zal wezen. Le
vert dit geen onoverkomelijk bezwaar opdan is spr. voor eene
vaste brug; doch indien hem dit niet wordt duidelijk gemaakt,
want hij is geen deskundigedan zal hij genoodzaakt zijn aan het
maken eener draaibrug toe te geven.
Nog op eed punt wil spr. wijzen namelijk dat het niet ge
makkelijk zal zijn de walmuren aan de brug' te doen aansluiten.
Doch als hij er op let, dat dit bezwaar ook bij do vele pijpen
in de stad aanwezig isdan gelooft hij te mogen verwachten
dat die aansluiting toch in ieder geval wel mogelijk is.
Ten slotte wijst spr. nog op het schrijven van de kamer van
koophandel, waarbij deze het maken eener draaibrug aanbeveelt;
doch tevens verklaartdat ze zich ook kan vergenoegen met
eene vaste brug, indien ze maar op dezelfde hoogte als de te
genwoordige wordt gemaakt.
De heer van Sloterdijck moet beginnen met zijne teleur
stelling u:t te drukken over den inhoud van het verslag van
rapporteurs. Hij had verwacht, dat deze het voor en tegen van
eene draaibrug naauwkeurig zouden hebben vermeldgewikt en
gewogen. Het voorstel van burgemeester en wethouders had
spr. wel niet anders verwacht eu hij gelooft, dat eene beschul
diging als waarvan de heer Bloembergen gewaagdeals zouden
zij willekeurig met de finantiën der gemeente omspringen van
geen der leden van den raad zal uitgaan. Zij hadden na de ge
schiedenis der zaak geen ander voorstel te doen en ever-min
hadden ze het omstandiger te adttruëren dan geschied is. Nog
veel minder is het den directeur der gemeentewerken gemaakt
verwijt gegrond. 8pr. althans is van oordeeldat die ambte
naarwaar een post onder eene zóó bepaalde omschrijving als
hier het geval is op de begrooting voorkomt, niet behoeft te
vragen of weliigt eene andere brug beter ware Het is geble
ken dat hieromtrent in de sectië:i verschil van gevo- len heerschte
en ook buiten den raad schijnt dat verschil tc bet-taan. In dc
sectiën is hetgeen voor en tegen eene beweegbare brug pleit
naauwkeurig geadstrueerd en du had dunkt spr,de raad mogen
verwachten dat dat voor en tegcu in het verslag ware medege
deeld. Rapporteurs hadden gebruik kunnen makea van hunne
bevoegdheid om punten van het voorstel van burgemeester en
wethouders te splitsen of te combineren. Ze zouden op die wijze
de behandeling der zaak voor den raad gemakkelijk hebben ge
maakt. Voor burgemeester en wethouders bestond er tot split
sing geen aanleiding, dewijl ze een voorste! deden geheel naar
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 8 October 1874.
106
aanleiding der postomschrijving op de begrooting. Doch rappor
teurs hadden den raad kunnen en moeten stellen voor de regt-
streeksche keus tu.sschen eene vaste en eene beweegbare brug. In
stede van dit alles hebben ze zich bepaald bij eene oppervlak
kige vermelding van de in de sectiën uitgesproken ge.voeleus.
Van een eigen gevoelen blijkt niets, dan alleen de mededeeling,
dat de meerderheid besloten heeft zich met het voorstel van
burgemeester en wethouders te vereenigen.
Motiven daarvoor worden niet aangevoerdtenzij men er on
der hebbe te verstaan datgene, wat als in dc sectiën besproken
wordt medegedeeld. Bij de punten der conclusie voorts hebben
ze eenvoudig verwezen nsar die van burgemeester en wethou
ders ja ze hebben zich zelfs niet eens de weelde van caauw-
keurigheid veroorloofd. Zoo luidt punt 1 „over le nemen het
„voorstel van burgemeester en wethouders sub 1,1e alinea en
„daaraan toe te voegen de bepalingdat eene hulpbrug voor
„voetgangers en handkarren over de Willemsgracht zal worden
„gelegd." 8pr. echter gelooft niet, dat de raad met eene over-
neming gediend is hij moet Diet overnemen maar aannemen. En
daarenboven indien de raad eens dit punt der conclusie aan
nam zoo als het luidtdau zou men twee hulpbruggen knjgen.
Immers punt 1 heeft maar eene alinea.
De motivenmet welke zich de raad zal moeten behelpen, zijn
dus geene andere dan die in het rapport zijn vermeld als te zijn
geopperd in de sectiën. Spr. zal die motiven in het kort na
gaan. Onder die voor het maken eener beweegbare brug vindt
hij in de eerste plaals, dat het meerdere onderhoud, brugwach-
terswoning en bezoldiging van den brugwachter voor een gedeelte,
zoo niet geheel door eene tolheffing zal worden opgewogen en
dat men zich van de goedkeuring van gedeputeerde staten meent
verzekerd te mogen houdenook met het oog op hetgeen met
de Potmargebrug heeft plaats gehad. Het argument omtrent de
Potmargebrug verliest spr's. inziens alle kracht als men let op het
tal van jaren sedert de Potmargepijp in eene draaibrug werd
veranderd. Maar bovendiener heeft zich sedert tegen het hef
fen van tol zooveel tegenzin geopenbaard, tot zelfs bij het pro
vinciaal bestuur, dat men het best doet met op dc koninklijke
goedkeuring der tolheffing volstrekt niet te rekenen.
In het tweede punt wordt gesproken van bemoeijelijking van
de scheepvaartalsof de scheepvaart zou bemoeijelijkt worden
als het status quo behoaden blijft. Spr. gelooft, dat de scheep
vaart indien de brug blijft op de tegenwoordige hoogtein
geenendeele over bemoeijelijking of benadeeliDg te klagen heeft.
Zelfs de kamer van koophandel kan zich met eeue vaste brug
op do tegenwoordige hoogte tevreden stellen.
Verder wordt in dat tweede punt er op gewezen, dat bij slat
ting der gracht aan de noordzijde of bij reparatie aan eene der
bruggen aan dien kant de scheepvaart door geheel Friesland zal
zijn gesloten. Rapporteurs noemen dit „een wezenlijk niet gering
bezwaar." Spr. echter acht deze bewering sterk overdreven. Dc
ondervinding immers heeft geleerddatzoo er tengevolge van
een defect aan eene brug stremming der scheepvaart moet plaa's
hebben al'e moeeliike moeite wordt aangewend de stremming
van de vaart tc doen ophouden. Steeds zai men zien, dat de
brug afgedraaid gerepareerd wordt. Bovendien gaat het argu
ment. in het geheel niet op, want indien eens de passage laDgs
de Noordorgracht gestremd mogt worden, dan zal toch nimmer
de Zuidergracht daaraan kunnen tegemoet komen omdat deze
g-cn diepte bezit voor het passereu met groote schepen.
In de derde plaats v.ordt bij genoemd tweede punt verwezen
naar de bepaling opzigtens het sluiten der Prins Hendrikbrug
vóór het vertrek en na d< aankomst, van treinen. D ch spr. ge
looft te mogen zeggen, dat juist de ondervinding bij de Prins
Hendrikbrug geleerd heeft, dat het cgeraden is de stad door
twee beweegbare bruggen van het spoorwegstation af te scheiden.
Eindelijk wordt nog als derde punt. deze opmerking gemaakt.
„Het voordeel om minstens ëéne vaste brug te hebben, die
„de gemeente met de buitenwijken verbindt, kan niet worden
„ingezien." Dit zegt spr. figureert als refuUtie eerer op
merking in de sectiën voor het maken eener vaste brug gedaan.
Bij gebreke van nadere adstructie in het verslag van rappor
teurs, heeft de heer Bloembergen een verslag van de geschiede
nis der zaak gegeven hetwelk veel beter aan de verwachting
van den raai heeft'voldaan. Die spreker hetil als lid van het
dagelijksch bestuur nog eens naauwkeurg de opinie vaD dat col-
legie geadstrueerd. Uit het door hem gesprokene gelooft spr.
de gevolgtrekking te mogen maken dat het primitive plan der
uitbreiding meer wijst naar eene vaste- dan naar eene beweeg
bare brug. Hij erkent gaarne, dat bij de primitive bedoeling,
om op de plaats der tegenwoordige Prins il«-.Ddrikbrug eene vaste
brug te maken nader onderzoek tot eene beweegbare heeft ge
leid maar hij moet er bijvoegen dat opzigtens de zuiderbrug
nimmer een bepaald gevoelen is openbaar georden en dat juist
de ondervinding bij do Prins Hendrikbrug eenige leden dezer
vergadering tot eene bepaalde opinie heeft gebragt.
Voor 't overige is spr. van gevoelen, dat men op dit cogen-
blik niet verder moet gaan dan tot het nemen eener beslissing
in beginsel, m. a. w. dat men eenvoudig uitspreke, wat m«n wil
eene vaste of eene beweegbare brug en of men de verlegging
van den weg naar de Schrans al dan i.iet goedkeurt. D om
trent een en ander eene beslissing gevallen dan zal (ie za.*k tot
nader moeten blijven rusten. Zij is nog niet in staat van wijzen.
Nu het vaarwater door de prov.ucie in onderhoud en beheer is
overgenomen zal men aan een over'eg met gedeputeerde staten
niet kunnen ontkomen ook in geval de raad tot. het maken eener
beweegbare brug mogt besluitto. Bij dat overleg zal me i caBU
quo tevens over het heffen van to! in onderhindcling kunnen
treden. Voorts zullen er, indien tot verlegging van den weg
wordt beslotenonderhandelingen moeten worden gevoerd met
den huurder der herberg de Klanderij en den minister van finan
tiën. En nu heeft de gemeente Leeuwarden de treurige onder
vinding hoa het gaat als men zichna eens een besluit te heb
ben genomenin contact moet stellen met het rijk dan heeft
men zich als met gebonden handen over te geven. Al ware het
alleen hieromdan zou spr. er nog voor wezen de definitive be
slissing aan te houden tot tijd en wijle die onderhandelingen af-
geloopen zijn.
De heer van dor Meulon gelooft uit naam van de com
missie van rapporteurs te spreken als hij voorstelt omin plaats
van over te nemenin de conclusie punt 1 te lezen „aan te nemen."
Wat verder betreft de bewering van den vorigen sprekerdat
van een eigen gevoelen van rapporteurs niets blijkt, dau dat de
meerderheid zich vereenigt met het voorstel van burgemeester
en wethouders, moet spr. verklaren, dat rapporteurs gemeend
hebbendat eene opsomming der redenen die haar daartoe
leidden vrij overtollig was omdat de meerderheid zich geheel
Vereenigde met alles ten voordeele etner beweegbare brug aan
gevoerd en de minderheid daarentegen zich geheel aansloot bij
hetgeen daartegen in de sectiën is ingebragt. Het zou alleen
eene herhaliog zijn van motiven reeds in het verslag medege
deeld.
De vorige spr. acht het voldoendedat thans alleen worde
uitgemaakt of er eene beweegbare dan wel eene vaste b-ng zal
komen doch spr. gelooftdat men verder moet gaan dat
men aan eene beslissing vau al of niet beweegbaarheid niet ge
noeg heeft: men moet o. a. ook vastste'len op welke hoogte de
brug zal worden aaugebgd. Indien meu toch ccds een vaste
brug wilde maken aanmerkelijk lager dan de tegenwoordige
dan houdt spr. zich overtuigd, dat menig lid dezer vergadering,
ofschoon anders iu beginsel \oor eene vaste brug, zich meer ge
neigd zou betoonen tot het maken eener beweegbare. Het is
dus in ieder geval noodig om, wanneer men eene vaste brug
prefereert, tevens uitte maken op welke hoogte men deze weuscht.
Na h> t gesprokene van den heer Bloembergen verwondert het
spr.dat men ten opzigte van deze brug wil hebben afgeweken
van het vroeger aangenomen sijsteem. Die spr. immers heeft