I *t"Wr ~jV '&~3r jr- Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 22 October 1874. 117 Vorgadering van Donderdag 22 October 1874. Tegenwoordig 17 leden; afwezig de heeren dc With, Wes tenberg en Wijbrandiallen zonder kennisgeving. Voorzitter de heer burgemeester. I. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goed gekeurd. II. De Voorzitter deelt mede, dat hij de geloofsbrieven van de nieuw gekozen leden, de heeren mr. I. Telting en dr. J. Baart de la FailleoutvaDgcn en ten line van onderzoek en rap port iu handen eener commissiebestaande uit de heeren Atte- ma, Jongsina en Dupavc, gesteld heelt. III. De Voorzitter stelt voor dc in de vorige vergadering aangebragte voorstellen van burgemeester en weihouders tot wij ziging van de verordening op de heffing eener directe belasting op het inkomen en tot verhooging vau de gemeente-opcenten op de rijks personele belasting in de sectiën te onderzoeken en te bepalen dat dat onderzoek heden over veertien dagen zal moe ten zijn afgeloopen. Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemmiög aangenomen. IV. De Voorzitter deelt mededat de heer Rengers door ambtsbezigheden verhinderd wordt de vergadering tot het einde bij te wonen doch er prijs op stelt tegenwoordig te zijn bij de behandeling van het eerste punt van den oproepingbrief betreflende het besluit tot verhooging der schoolgelden. Mitsdien geeft spr. in overweging om met afwijking van de gebruikelijke wijze van behandelingeerst tot de behandeling van gemelde zaak over- te gaan. Hiertoe besloten zijnde komt in behandeling: Het voorstel van burgemeester en* wethouders op het door gedeputeerde staten in hunne handen gesteld schrijven van den inspecteur van 't lager onderwijs in Frieslandhoudende bedenkingen tegen hit besluit tot ver hooging der schoolqddtn aan een tweetal lagere scholen. (Zie bijlagen nos. 20 en 21). Da heer Duparc heeft geen plan het debat over het begin sel der zaak te heropenen hoewel burgemeester en wethouders bij hun concept-antwoord op de bedenkingen van den inspecteur daartoe wel aanleiding geven. Hij gelooft in dat opzigt te kun nen volstaan met eene verwijzing naar hetgeen hij in de verga dering van 23 Julij jl. heeft in het midden gebragt en waarbij hij het vicieuse van de schoolgeldverhooging heeft uiteengezet. Hij refereert zich daaraan geheelomdat hij in het nadere voor stel van burgemeester en wethouders niet heeft kunnen vinden eene wederlegging van de destijds bijgebragte argumenten. Zijn doel is slechts, om te wijzen op eenige onjuistheden iu het ant woord vau burgemeester en wethouders. Hij vleit zichdat zoodra hij dit gedaan heeft, burgemeester en wethouders er toe zullen overgaan eenige wijzigingen daarin voor te stellen. Hij wil er echter al dadelijk bijvoegen dat, ook al worden die wij zigingen aar.gebragthij toch nog in geenendeele aan het voor stel zijne stem zal kunnen geven. In de eerste plaats wil hij er op wijzen dat door burgemeester en wethouders in hun pri mitief voorstel wordt gezegd, dat in 1873 de opbrengst der schoolgelden aan de school van den heer de Ruijter bedroeg ƒ5200, terwijl de raming was j 5500. Het debat over dat voor stel is gevoerd op 23 Julij, alzoo op een tijdstip, waarop de rekening over 1873 reeds bij burgemeester en wethouders was ingekomen. Zij konden dus destijds weten wat de schoolgelden over 1873 hadden opgebragt. Doch met geen enkel woord werd gezegd, dat de schoolgelden aau bewuste school een belangrijk cijfer bo ven de raming hebben opgeleverd. Eerst in Augustus zijn de leden van den raad uit de gedrukte rekening over 1873 te weten gekomen, dat de opbrengst niet ƒ5200 maar 6157, alzoo bijna ƒ1000 boven het opgegeven cijfer heeft bedragen. In hun ant woord aan gedeputeerde staten wordt dit trouwens ook door bur gemeester en wethouders erkend. Bij hun primitief voorstel ech ter berekenden ze de verhooging der kosten van bedoelde Bijvoegsel behoorende bij de Beeuwarder Courant, school op ƒ1400 ƒ1600 terwijl ze slechts hadden te spreken van eene vermeerdering van 400 a 600. Spr. acht met het oog hierop do vraag gewettigd of niet misschien menig lid van den raad, ware hij op 23 Julij er van gesaieisseerd geweest, dat de schoolgelden aan die school over 1873 6157 hebben be dragen eene andere stem zou hebben uitgebragt en of hij dan wel in eene verhooging der schoolgelden met ƒ1800 zou hebben toegestemd? Burgemeester en wethouders zeggen in hun antwoorddat de school voor uitgebreid lager onderwijs in de plaats is getreden van de vroegere Fransche kostschool. Al weder eene onjuiste voorstellingzegt spr. Slechts de twee hoogste klassen der school nemen de plaats der vroegere kostschool in terwijl de twee laagste klassen bevolkt zijn door zoodanige leerlingen die de vroegere burgerschool voor jongens bezochten, waar een school geld werd geheven niet vaa 52 maar van J 20. De leer lingen uit deze klassen zullen volgens het besluit voortaan 30 moeten betalen. Burgemeester en wethouders zeggen in hun voorstel van 28 Meidat de opbrengst der schoolgelden aan meergemelde inrig- ting door de verhooging tot J 7000 zal kunnen stijgen bij hun antwoord aaa gedeputeerde stateu daarentegen zeggen zedat de opbrengst zal kunnen stijgen tot 7500 8000. Waaraan dit groote verschil moet worden toegeschrevenis uit de stuk ken niet te zien. Burgemeester en wethouders beweren voortsdat de school no. 4 door hare uitmuntende inrigting en door de toevoeging van het Fransch in menig opzigt nevens de school voor uitge breid lager onderwijs kan staan. Spr. laat die bewering geheel voor rekening van burgemeester en wethoudershij zou haar niet gaarne onderschrijven. De toevoeging van één hulponder wijzer voor dat vak acht hij van zeer weinig beteekenis. Als men nagaatdat de wet voor het gewoon lager onderwijs op iedere 100 leerlingen een hulponderwijzer meer eischt, dan vraagt spr.wat één hulponderwijzer beteekent voor het onderwijs in het Fransch aan veel meer dan 100 leerlingen? De school no. 4 immers wordt bezocht door ruim 400 leerlingen en is verdeeld in 3 klassen, zoodat iedere klasse 130 140 telt, terwijl het onderwijs in het Fransch aan de geheele hoogste klasse is toe gevoegd. Als dit nu vaststaatdan vraagt spr.of men regt heeft te zeggendat het ouderwijs aan die school kan staan naast dat aan de school voor meer uitgebreid lager onderwijs? Burgemeester en wethouders zeggen al verderdat Leeuwar den niet ongunstig afsteekt bij andere gemeenten. Er wordt gewezen op GroningenArnhemRotterdamHaarlem enz. Ook spr. wil dit geenszins ontkennen. Iu de vergadering van 23 Julij heeft hij zelfs gezegd, dat in Leeuwarden steeds uitstekend voor het onderwijs wordt gezorgd. Doch hij veroorlooft zich te ver wijzen naar een door hemdank zij de welwillendheid van de secretarissen van ruim een twintigtal der grootste gemeenten van ons land, opgemaakten staat, waarvan hij vóór de opening der vergade ring aau e!k lid een afdruk heeft ter hand gesteld. De tijd is hein te kort geweest om aan dien staat verdere uitbreiding te gevenhij heeft zich dus slechts bij een paar gevolgtrekkingen moe ten bepalen en daaruit blijkt, dat niet ten onregte is gezegd, dat Leeuwarden niet ODgunstig bij andere gemeenten afsteektin zoover betreft de kosten van het onderwijs. Ieder inwoner van Leeuwarden zal naar de raming voor 1875 ƒ2.40 in de kosten van het onderwijs bijdragen. Slechts Leiden en Sneek staan in dit opzigt met Leeuwarden gelijk en het wordt alleen overtrof fen door Kampen en Deventerwelke beide gemeenten in zóó exceptioneel gunstige omstandigheden verkeeren. Toch gelooft spr.dat meu niet te veel aan de geleverde cijfers moet hech ten en zich met het oog daarop zou mogen vleijengenoeg te hebben gedaan. Men vergete toch vooral nietdat vele der ge meenten bij welke Leeuwarden zoo gunstig afsteektontzagge lijk veel doen voor het middelbaar onderwijszoowel voor jon gens als voor meisjesterwijl Leeuwarden in dat opzigt nog n

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1874 | | pagina 1