Verslag der handelingen van deu gemeenteraad te Leeuwarden, van 11 Junij 1874.
gemeentewet getrouw nageleefd en tal van artikelen zijn er in
die wet te vindenwaar de zorg voor de wegenvaarten enz.
die aan de gemeente behooreuaan de zorg der gemeentebestu
ren wordt overgelaten en opgedragen. Nu komen ticeren gedepu
teerde staten en zesgcn //krachtens regeringsregt ontnemen wij
datbij de wet gewaarborgde en omschreven regtaan de ge
meentebesturende staten zullen besluiten dat de zorg voor dit
of dat vaarwater aan de gemeenten ontnomen wordt. De sta
ten zullen eene verordening vaststellen, waarin in art. 18 wordt
bepaald//dat de gemeentebesturen zich eene zoodanige ontne
ming moeten laten welgevallen." Als dat het „regeringsregt"
van gedeputeerde staten isen er kau geen ander bestaandan
verklaart spreker nu reeds bij de beraadslaging over de alge-
meene strekkingdat hij gedeputeerde staten niet kan volgen
op den weg, die nog door velen wordt beschouwd als tot be
ëindiging en afdoening der zaak te zullen leiden. Hij voorziet
daaruit vertraging, want het is zijne overtuiging, indien men
den door gedeputeerden voorgestelden weg volgt en deze voor
stellen aanneemtdat geen minister van binnenlandsche zaken
ze aan den koning ter guedkeuring kau voordragen om de een
voudige reden, dat ze in strijd zijn met de grondwet, de ge
meentewet enz."
Ditvervolgt spr.was het standpunttoen door hem inge
nomen. De staten schijnen aan dat zoogenaamde „regerings
regt" te hebben getwijfeldalthans ze hebben het noodig geacht
dat ongeschrevenezwevende regt te beligchamen en een
reglement vast te stelleniu art. 18 waarvan wordt bepaald
z/dat bestuurders van zedelijke ligchamendie publiek regter-
z/lijke openbare werken in onderhoud en beheer hebbengeliou-
z/den zijn dat onderhoud en dat beheer aan het provinciaal ge-
//Zag over te latenwanneer de staten besluiten zulks ten laste
//der provincie te nemen." Dit laatste, zegt spr., is in casu
het gevalde staten hebben verklaarddat de Hailiogervaart
en de Noordergracht in onderhoud en beheer door de provincie
zijn overgenomenen aan den raad wordt voorgesteld het daar
toe betrekkelijke besluit voor notificatie aan te nemen. Spr.
gelooft niet noodig te hebben iets te voegen bij hetgeen hij
zooeven heeft voorgelezen. Alleen wil hij verklarendat hij
dat voorstel niet kan aannemente minder nog dewijl het door
de staten vastgestelde reglement nog niet de vereischte konink
lijke goedkeuring heeft verkregen. Niettegenstaande die goed
keuring nog wordt gemistwordt reeds uit kracht van dat
reglement eene daad van afneming gepleegd.
Spr. wenscht ten slotte nog er op te wijzendat tussehen de
beide punten van conclusie een hemelsbreed verschil bestaat.
Terwijl het eerste betrekking heeft op een besluit, waarbij som
mige vaarwaters verklaard zijn in onderhoud en beheer door
de provincie te zijn overgenomen handelt het tweede over eene
resolutiebij welke gevraagd wordt of er tegen eene overname
van de in die resolutie genoemde vaarwaters ook bezwaren be
staan. In deze laatste aangelegenheid zal dus de goede weg
bewandeld worden, want daar wordt het overdragt door de
gemeenten en overname door de provincie.
De heer Rengers acht zich niet bij magte, om op hetgeen
door den heer Jongsma is aangevoerd naar vereisch te ant
woorden want erkennen wil hij het hij heeft van deze
zaak geen punt van speciaal onderzoek gemaakt. Trouwens bij
burgemeester en wethouders was men ook van oordeel dat
waar een hooger collegie het initiatief namde vraag naar
het meer- of minder wettige van die zaak overbodig mag wor
den geacht. En aangezien bij dezen maatregel het belang der
gemeente geenszins geschaad maar veeleer gebaat wordtheb
ben zij gemeend geen voorstel te moeten doen om daartegen op
te komenmaar achtten ze het beter om in het besluit der sta
ten te berusten. Wat echter burgemeester en wethouders heeft
bevreemd is dit, dat gedeputeerde stalen in de aanvankelijke
instemming van hun collegie aanleiding hebben gevojjden een
definitief voorstel aan de staten te doen, zonder zich vooraf
van de opinie des gemeenteraads te hebben vergewist. Dit is
een informaliteitdie thans niet meer te herstellen is. En nu
ook de staten over die informaliteit zijn heen gestapt en op het
voorstel van gedeputeerde staten de bedoelde vaarwaters heb
ben verklaard als door de provincie in onderhoud en beheer te
zijn overgenomen gelooft spr.dat er niets anders op zitdan
eenvoudig het betrekkelijk besluit voor notificatie aan te nemen.
De heer Jongsma kan het deu heer Rengers toestemmen
dat op d t oogenblik iu het besluit der staten voor de gemeente
Leeuwarden nog geen nadeel is te zien maar hij moet vragen
waar het zal ophouden als de gemeentebesturen in dit gewest
maar zoo lijdelijk gedoogen dat de staten zeggen //die zaak
waarvan de wet u liet onderhoud en beheer opdraagtdaar zul
len wij in het vervolg voor zorgen"
Spr. zal zich er van onthouden raad te geven hoedanig de
raad in dezen behoort te handelen maar hij rekende het aan
zich zeiven verpligt te zijnzijne opinie iu dezen te zeggen.
Eene opmerking wil hij er nog aan toevoegen wat voor haast
bestaat er bij dat voor notilicatie aannemen Waarom nu
reeds daartoe beslotenterwijl het betrekkelijk reglement wel
door de staten is vastgesteld maar nog niet eens door den koning
is goedgekeurdjaterwijl er zelfs kaus bestaatdat het in het
geheel niet zal worden goedgekeurd? Iu de vergadering der
staten heeft spr. als zijne overtuiging uitgesprokendat geen
minister van binnenlandsche zaken dat reglement aan den ko
ning ter goedkeuring kan voordragen en in die overtuiging ziet
hij zich hoe laDger zoo meer versterkt.
De heer Attema had primitief geen plan over deze zaak het
woord te voerenomdat hij van oordeel isdat de discussie
daarover te huis behoort in de vergadering van de provinciale
staten doch hij vreestdat zijn stilzwijgen verkeerd zou wor
den uitgelegd. Liet spreker de beschouwingen van den heer
Jongsma onbeantwoordmen zou kunnen meenendat ook hij
even als de heer Jongsma, in het besluit der staten eene schen
ding van de grondwet zietietswat naar zijn gevoelen niet is
aangetoond. Wat vraagt spr. is het geval De staten
hebben reeds voor laDg vastgesteld een staat van vaarwaters
door de provincie iu onderhoud en beheer over te nemen. Dit
geschiedde eendeels om meester van dat onderhoud te zijn
anderdeels om de gemeentendie anders voor dat onderhoud
zouden moeten zorgenniet te zeer te bezwaren. Thans komen
ze aan de uitvoering van dat besluit en willen het onderhoud en
beheer van die vaarwatersvoor zoover dit bij de gemeentebe
sturen berust, overnemen. Ook de Harlingervaart en de Noor
dergracht behooren tot die vaarwatersomtrent welke bij het
joDgste staten besluit verklaard isdat ze in beheer en onder
houd door de provincie zijn overgenomen. De heer JoDgama is in
gebreke gebleven uit de wet in ons staatsregt aan te toonen
dat dit een onwettige daad isen dit is spr.'s inziens ook niet
aan te toonen. Immersmen ontneemt der gemeentebesturen
niets, maar men ontheft hen in het provinciaal belang van het
onderhoud en beheer van sommige vaarwaters, terwijl de staten,
krachtens het toezigtdat hun volgens de grondwet en de pro
vinciale wet toekomt o. a. over alle vaarwaters der provincie
onder goedkeuring des koningsde noodige reglementen vaststel
len. Daarvan is het gevolgdat die overname niet geschiedt bij
contractmaar krachtens regeringsregten spr. acht dit de eenige
goede wijze van handelenomdat bedoelde vaarwaters zijn zaken
buiten deu handel en dus ook niet het onderwerp van een con
tract kunnen uitmaken. Het hooger, administratief gezag ont
heft in dezen het lagere van een last, van een bezwaar in het
belang van dat ligchaam dat door dat hooger gezag wordt ver
tegenwoordigd. Spr. gelooft dusdat er voor den raad geen an
der besluit denkbaar isdan om de betrekkelijke resolutie voor
notificatie aan te nemen. Moge men ook al verschillend over de
zaak denken, dit neemt niet weg, dat tegen het besluit zelf,
zooals burgemeester en wethouders het voorstellen geen bezwaar
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 11 Junij 1874.
57
bestaat. Indien toch het staatsbesluit de goedkeuring des konings
niet erlangtdan zal de zaak tot haren vroegeren toestand terug-
j keeren. Indien wéldan staat het vastdat de gemeente teregt
deze ontheffing voor goed heeft aangezien. In geen opzigt wordt
er dus iets geprejudicieerd.
De heer Jongsma begint met den heer Attema dank te zeg-
i gen voor de krachtige wijzewaarop hij het stelsel van spreker
heeft verdedigd. De resolutie moet voor notificatie aangenomen
worden heeft de heer Attema gezegd. Spr. zou zeggendat
men de positie, waarin de provinciale staten door hun nog niet
goedgekeurd reglement den raad tegenover deze zaak brengen
niet krachtiger kan uitdrukken. De staten ontnemen en de ge
meentebesturen kuDnen toezienzij hebben dus niets anders te
doendan de besluiten der staten voor kennisgeving aan te ne
men. Spr. gelooft met het gesprokene te hebben weerlegd de
bewering van den heer Attemaals zoude deze discussie niet bij
den raad te huis behooren. Daar dient zijns inziens wel degelijk
jj te worden besproken de vraag: //Deelt het gemeentebestuur de
1 zienswijze der staten van Frieslandomtrent de magt die dat
I collegie zich in een op de constitutionele wetten naar het meent
I gebouwd reglementtoekent Hij wenscht er op indachtig te
maken dat het dusgenaamd regeringsregtkrachtens 't welk de
provincie meent de vaarwaters te kunnen overnemeneene uit
vinding van lateren datum is. Nog in 1871 waren de staten van
l oordeeldat de vaarwaters moesten worden overgenomen en alzoo
I het onderwerp eener overeenkomst konden zijn. Tussehen 1871 cn
1874 is dat regeringsregt op den voorgrond getreden, en uit
kracht daarvan zegt men thansdat bestuurders van zedelijke
ligchamen (dus ook gemeentebesturen) gehouden zijn het beheer
en onderhoud van vaarwaters aan het provinciaal gezag over te
latenwanneer de staten besluiten zulks ten laste der provincie
te nemen. Spr. herhaalt het, dat tegen dit regeringsregt zijn
advies is gerigt en hij dientengevolge aan het le punt der con
clusie niet zijne stem kan geven.
De heer Westenberg wenscht te vernemenwaarom de
koninklijke goedkeuring nog noodig kan zijnindien bedoeld
regeriDgsregt onbetwistbaar is. Voorts zal het hem aangenaam
zijn te worden ingelicht, hoe het komt met de heffing der kaai
en walgeldenwanneer bewuste vaarwaters door de provincie
in beheer en onderhoud worden overgenomen zoo ook met het
onderhoud van de steenen wal murenenz.
De heer Attema antwoordt dat de koninklijke goedkeuring
der provinciale reglementenwaarbij de waterstaatswetgeving
der provincie op nieuwe grondslagen wordt geregeldnoodig is
ingevolge de grondwet en de provinciale wet. Desgelijks behoe
ven de koninklijke goedkeuring de besluiten der staten waarbij
deze en gene vaarwaters in onderhoud en beheer bij de provin
cie zijn overgenomen.
De heffing van kaai- en walgelden blijft gemeentezorg. 't Is
hier eenvoudig te doen om het onderhoud en beheer van de
vaarwatersmet de water-kaai- en walgelden bemoeit de pro
vincie zich niet. Uit een wettelijk oogpunt moge men tegen het
overnemen in onderhoud bij besluit der staten bezwaar maken;
schade voor de gemeente kan daaruitgelijk ook reeds door den
heer Rengers is opgemerktniet voortvloeijen.
De Voorzitter geeft tot verduidelijking lecture uit hetgeen
omtrent Leeuwarden in het voorstel van gedeputeerde staten aan
de provinciale staten voorkomt.
//Leeuwarden aldus luidt het daar vroeg opheldering
//Omtrent het regt verstand der woorden //Onderhoud en beheer",
//gebezigd in onze resolutie van 15 Januarij 1874, no. 28, en of
«door het woord IrnsumerzijVuitsluitend de aldaar bestaande
//sluis wordt bedoeld.
«Wij gaven daarop aan Leeuwarden te kennendat de woor-
I //den //onderhoud en beheer" zijn genomen in dezelfde beteeke-
I //nisals in de gemeentewet en in de provinciale reglementen
I //van 1821 en 1886,, en dal de Irosumerzijl alleenlijk was ge-
//noemdals een der vaste punten aanwijzende den loop van
whet kanaal Stroobos-Lemmerzullende overigens de Irnsumer-
//zijl in dezelfde omstandigheden blijven als nu.
Daarop volgde een schrijven van burgemeester en wethouders
z/vau Leeuwarden van den 24 Februarij 1874, no. 48/191waar-
z/door zin en beteekenis der vroeger gedane vragen ons duidelijk
/,werden.
//Zij gaan uit van het denkbeelddat de overname contractu-
z/eel zoude plaats hebban en meenendat alleenlijk het onder-
z/houd en het beheer van dat onderhoud zoude worde overgeno-
/,men zoodat de gemeente geen afstand zoude doen van b. v.
z/het regt van visscherij het uitoefenen van een behoorlijk poli-
z/tietoezigt omtrent het leggen van schepenhoutvlotten en der-
z/gelijkehet verleenen van vergunning tot plaatsen van visch-
//korven of soortgelijke werken en het houden van hardrijderijen
«of andere vermakelijkheden op of in de gracht, evenmin als
z,van het regt tot heffing van water-kaai- en walgelden.
/-Het is onze bedoeling niet en, blijkens de geschiedenis der
//zaakook uwe meening niet iets anders over te nemen, dan het
„onderhoud en het beheer voor zoo verre dit wordt vereischt
z/ter verzekering van dat onderhoud.
//Het ligt alzoo ten eenenmale buiten onze bedoeling iu do
//zaken door burgemeester en wethouders opgenoemd bij deze
„gelegenheid verandering te brengen.
„Toch kunnen wij niet toestemmen in liet sluiten eener over
eenkomst. Wij zijn namelijk van oordeeldatindien het rijk
„voor eenen rijksweg een provincialen weg behoeft, het rijk dien
„provincialen weg, wanneer er niet van privaat-regtelijken eigen-
//dom sprake isin onderhoud en beheer krachtens regeringsregt
„naar zich kau trekkenen evenzeer meenen wij dat de pro-
„vincieeenen provincialen waterweg overnemendeook kan
„overnemen krachtens regeringsregt de onderdeelen vau dien
„waterweg, nu in publiek-regtelijk onderhoud en beheer bij ge-
„meenten."
De heer Dirks gaat van het beginsel uitdat hij die iets
wil doen ook de middelen daartoe moet verschaffen. Kennelijk
is het doel der provincie om al de groote vaarwaters in ééne
hand te brengen, om ze des te beter in goeden toestand te kun
nen houden. Dat doel acht spr. in vele opzigten gewenscht. Hij
wijst slechts op de Harlingervaart, die tot nu toe door verschil
lende gemeenten gemeenschappelijk wordt onderhouden en over
welk onderhoud eene commissie van gecommitteerden het be
heer heeft. Bij die commissie fungeert ook een secretaris, die
natuurlijk daarvoor bezoldiging geniet, in weerwil hij ook nage
noeg niets te administreren heeft, en om die bezoldiging te kun
nen betalen moet de commissie eerst geld leenen. Later wordt
dat weder over de contribuabelen omgeslagenwaaronder zich
ook onwilligen tot betaling opdoen. Dit zegt spr. is een
van die oude gebruiken en toestanden waarover hij zich ver
heugt als ze ophouden. Ook om die reden kan hij zich er dus
mede vereenigendat de Harlingervaart en meer van soortge
lijke vaarwaters in eene hand komen wat vrij wat omslag en
kosten voorkomt. Het eenige bezwaar daartegen is voor hem
ditdat het geval denkbaar isdat de provincie bij de enorm
groote plannen die ze koestert, niet op den duur in staat zoude
kunnen zijn zoo goed voor het onderhoud te zorgen, dan er thans
in, deze gemeente voor gezorgd wordt.
De heer Wier8ma gelooft ook dat overname van de vaar
waters door de provincie de eenige weg is die bewandeld moet
worden. Hij kan zich daarom ook wel met de feitelijke over
name vereenigen. Doch hij gelooft, dat in den loop der discus
sie een beginsel is op den voorgrond getreden dat met het ou-
derhoud van de vaarwaters weinig te maken heeft. Indien de
overname een regt is, dat de staten zich hetzij teregt of ten on-
regte hebben aangematigd, dan heeft dit uitdrukking gevonden
in het nu onlangs vastgesteld reglement. En dewijl nu spr. ge
hoord heeftdat dat reglement nog niet is goedgekeurd zoo