126 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 12 November 1874. gen, middelen aangewend hebben om daaraan te gemoet te ko men doch dat dio middelen hun doel gemist en in de plaats van hunaan anderen ten goede zijn gekomenen dat ze zich dus in de keuze van die middelen hebben vergisten nu moetnaar hunne meening, de gemeente de kosten van die vergissing dra gen door hun kwijtschelding te verleenrn van de boete om welke te ontkomen zij die mislukte poging hebben gedaan. Spr. gelooft nietdat de door adressanten aangevoerde middelen kwijtschel ding der boete regtvaardigen. Er is in deze zaak overigens nog iets anderswaarop spr. de aandacht wenscht te vestigen het verschil van zienswijze name lijk tusschen de aannemers en den directeur der gemeentewer ken over het bedrag der boete. Spr. aarzelt nietin dit opzigt zich te scharen aan de zijde der aannemers. De directeur be weert weldat naast de voorwaarde om zooveel mogelijk in ieder der maanden Junij tot October een vijfde gedeelte der leverantie uit te voeren staat de verpligting om de levering overeenkom stig de aangehechte voorwaarden uit te voeren: doch dit bewijst niets daar juist in het proces-verbaal de bepaling is opgenomen, dat de Stenzelberger-keijen later kunnen worden geleverd en hierdoor die voorwaarden juist worden gewijzigd. Het is moge lijk dat men eene andere bedoeling heeft gehad maar dit is zekerdatmet het oog op de bewoordingen van het proces verbaal de aannemers gedechargeerd zouden zijn zoo ze de ge- heele levering vóór 31 October hadden geëffectueerd en dat eerst van dat tijdstip af boete kan worden berekend. „Behou- z/dens zoo luidt het in het proces-verbaal wat betreft de „8tenzelberger keijen dat de termijn van levering wordt ver- z/lengd tot ultimo October 1873 en zooveel mogelijk in ieder der „maanden Junij, JulijAugustus, September en October een „vijfde gedeelte van het geheele getal zal moeten worden gele- „verd". Spr. gelooft, dat de woorden „zooveel mogelijk" het stellige van de daaropvolgende bepalingen wegnemen en dat dus SI October de datum is van welken de boete begint te loopen. Zelfs bij algeheele afwijzing van het verzoek* kan er naar spr's inzien niet sprake zijn van eene boete van 4680 maar van slechts 1375. De heer Rengers wenscht een enkel woord aan te voeren in betrekking tot het beginsel van al of niet toepassing van boete in het algemeen. Hij deelt geheel hetgeen ter zake door den voorzitter is aangevoerd. Ook hij beschouwt de boetebepaling als een middel van contraintewaarvan men gebruik kan maar volstrekt niet altijd behoeft te maken ja waarvan het gebruik maken zelfs in veel gevallen niet raadzaam is te achten. Het criterium van beoordeeling is zijns inziens de vraag, of een aan nemer opzettelijk of door grove nalatigheid der gemeente schade heeft berokkend. Is dit niet het gevalis daarenboven de te late uitvoering niet aan den aannemer te wijten dan bestaan er naar zijne meening geene voldoende redenen om de boete toe te passen. Spr. geeft toedat men in de appreciatie der feiten van gevoelen kan verschillenmaar hij verlaat zich in dat op zigt op de voorlichting van deskundigenin casu den directeur der gemeentewerken. Spr. wenscht er voorts op te wijzendat de bewering van den heer van Sloterdijckals zouden de aannemers zich minder om den gestelden termijn van opleveriog bekommeren wijl ze toch op kwijtschelding der boete rekenen door de feiten wordt gelogenstraft. In vergelijking tot het getal aanbestedingen is dat der aanvragen om kwijtschelding van boete uiterst gering. Spr. blijft er daarom bijdat de tot dusver gevolgde weg aan beveling verdient, en het zou hem leed doen als men daarvan ging afwijken. Hij voorziet, dat dit in de praktijk tot bezwaren zal leiden en niet in het voordeel der gemeente zal blijken te zijn. De heer Bruinsma kan zich wel in theorie maar niet in de praktijk met de gevoelens van den heer van Sloterdijck vereeni gen. Die spreker immers wenscht de tijdsbepaling te verlengen. Indien dit in sommige gevallen zal baten in andere daar entegen helpt hst nieto. a. niét bij de levering van ijzerwaren en keijen. Het is overbekend, dat de aannemers van de leve ring van ijzerwaren te berde moeten komen bij fabriekanten die zich niet aansprakelijk willen stellen voor de levering bin nen zekeren termijn. Met de keijen is bet ook nagenoeg zoo. Nog dit jaar heeft men te doen gehad met een aannemer, die bewees dat hij de keijen had gekochtdoch door intrigues van andere leveranciers in de uitvoering zijner aanneming is bemoeije- lijkfc. Het zou in spr.'s oog onbillijk zijnindien men zoo iemand ging beboeten. Hier staat men voor het feitdat de groeve de keijen niet tijdig genoeg heeft kunnen leveren. Konden nu de aan nemers de boete op den ontginner der groeve imputerendan ook kon er naar spr.'s oordeel geen sprake van kwijtschelding zijn; maar, gelijk reeds is opgemerkt, dit is niet het geval, en daarom kan hij het niet billijk vinden de boete toe te passen. Den heer Jongsma komt het voor, dat, indien men van eene overeenkomst die over de levering eener stof loopt en aan welke in het voorstel van burgemeester en wethouders de naam is ge geven van contract van aanneming de tijdsbepaling, de risico weg neemt dat contract dan geheel van aard verandert en dat het dan wordt eene zuivere overeenkomst van koop en verkoop terwijl het z. i. zonder die wegneming is eene overeenkomst van koop en verkoop met tijdsbepaling. Spr. kan niet met het da- gelijksch bestuur medegaan, waar dit, bij monde van den bur gemeester deze geheele risico in het onderwerpelijke geval als het ware wegredeneert. Hij meent, dat wanneer de gemeente er geen belaog bij heefthet beter is die tijdsbepaling die ri sico voortaan uit de overeenkomsten weg tc laten. Zoolang zij er echter in is opgenomen wil hij ze in meerdere of mindere mate. toepassen. Hij wil intusschen wel bekennen dat hij op het punt van toepassing van boete niet meer zoo streng is als vroeger maar meer met de omstandigheden rekening wil houden. Wat vraagt spr. zijn in casu de omstandigheden De kwestie is of er aan zijde der aannemers al dan niet schuld bestaat. Het niet bestaan daarvan moet bewczèn worden door feiten. Nu wordt er in het adres een feit aangevoerd dat burgemeester en wet houders aanleiding schijnt te geven om alle schuld bij de aanne mers weg te denken maar dit feit hangt spr.'s inziens in de lucht. Hij vordert wel geen regterlijk bewijs, maar hij wil toch dat het bestaan van dat feit den leden van den raad aanneme lijk worde gemaakt. Een Dader onderzoek naar de gegrondheid van dat feit schijnt hem aanbevelenswaardig te zijn. Zooals de zaken thans staan heeft volgens zijne meening het verzoek alle kans van te worden afgewezenwat in spr.'s oog misschien eenigzins voorbarig zoude zijn. Indien toch dat feit waar is, dan acht hij het onbillijk het verzoek van de hand te wijzen. Hij geeft daarom burgemeester en wethouders in consideratie de zaak weer tot zich tc nementen einde omtrent bewust feit een Dader onderzoek in het werk te stellen. Daarna is de raad im mers nog in zijn geheel om de boete toe te passen of kwijt te schelden. De heer Dirks zal zich niet verzetten tegen het door den heer Jongsma geopperd denkbeeld, ofschoon naar zijne meeniDg de zaak wel voor dadelijke afdoening vatbaar is. Hij althans heeft geen bezwaar het voorstel aan te nemenevenmin als er bij hem aanleidicg bestondom tegen het zoo even behandelde voorstel te stemmen. De lieer van Sloterdijck heeft gezegd, dat ingeval van niet tijdige uitvoering de boete moest worden toegepast, tenzij ingeval van force majeure en dat de directeur der ger meentewerken .beweertdat de door deze aannemers aangevoerde motiven niet kunnen worden beoordeeld. Spr. echter acht dit wel mogelijk, evenzeer als het eerste geval. Daar immers had men zeer zwaar hout noodig, en het is bekend, dat hoornen van die dimensie moeijelijk te verkrijgen zijn en dat ze bovendien bij het zagen zeer kunnen tegenvallen. Waar nu eenmaal de aannemer zich de kosten had getroost om het hout te doen za gen, daar is hetallezins te billijken, dat hij dit, ofschoon het ook van mindere kwaliteit is dan men verwachtte, ter goedkeuring heeft aan geboden. In het onderhavig geval is het nagenoeg evenzoo gesteld. Men vraagt hier niet de levering van zand klei of andere gemak Versleg der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 12 November 1874. 127 kelijk te verkrijgen stof, maar men vraagt eene bepaalde stof, die slechts op eene bepaalde plaats te verkrijgen is. En waar het nu bekend isdat op de plaatswaar de stof te verkrijgen is, grèves zijn voorgevallen, daar acht spr. den raad wel in staat om te kunnen heoordeelen dat de leverancier door van zijnen wil onafhankelijke omstandigheden niet bij magte is ge weest, om de begeerde stof op tijd te verkrijgen. Neemt spr. voorts in aanmerkingdat de gemeente door de te late opleve ring geen schade heeft geledendan bestaat er zijns iuziens grond om zich met het voorstel vau burgemeester en wethouders te vereenigen. Den heer Bloembergen komt het voor, dat onder de aan gevoerde argumenten althans een isdat zeer pleit voor het voorstel van burgemeester en wethouders. In zoover men het staken van den arbeid als force majeure meent te kunnen aan merken m ent spr. dat daarop ook in het adres wordt gedoeld, waar gezegd wordt „dat het geven van hoogeren prijs zijne „grens haddaar de geheele exploitatie aan de groevezoowel „die van den gehouwen steen als van den keisteen in de war „dreigde te loopen uithoofde de arbeiders van alle kanten hunne „arbeidsloonen tengevolge van die geforceerde productieop- „dreven". Spr. kan zich zeer goed voorstellen dat waar een aannemer behoefte heeft aan grondstof en deze door verhooging van den prijs tracht te verkrijgen en als gevolg daarvan de arbeiders de loonen gaan opdrijven er voor den exploiteur der groeve eens een tijd komt dat hij niet langer aan die hoogere eischen kan toegeven. En nu komt het spr. voor, dat dit hier wel degelijk het geval is geweest en dat men dus mag aannemen dat de aannemers door force majeure niet in staat zijn geweest de leve rantie op tijd uittevoeren. In hoever dit punt nog nader onder zoek zou verdienen laat spr. in het midden maar hem komt het voordat uit het adres genoegzaam blijktdat er buiten de schuld van de aannemers overwegende bezwaren hebben bestaan, om over de keijen binnen deu bepaalden tijd te kunnen be schikken. De heer van Sloterdijck zegtdat de door den heer Ren gers gemaakte algemeene opmerkingen hier meermalen zijn te berde gebragt. Ze verwijzen geheel naar het verschil vaD op vatting der billijkheid. Tot op zekere hoogte kan spr. met den heer Rengers medegaan in zooverre namelijk om alleen opzet telijke vertraging te straffen. Het is hem welindien men dit tot appreciatie van billijkheid wil stellen maar voegt hij er bij dan zal dit ook in de conditiën moeten staan. Had b. v. in de onderhavige voorwaarden gestaan dat opzettelijk verzuim of grove nalatigheid met boete wordt gestraft, dan zou er naar spr's oordeel iu casu geen sprake van toepassing der boete 'kun nen zijn doch dit is niet het gevaler is boete gesteld eenvou dig op levering Da bepaalden tijd. Den heer Bruinsma kan spr. liet toestemmen dat alle geval len niet gelijk zijn en dat ieder geval afzonderlijk moet worden beoordeeld die spr. haalde o. a. een voorbeeld aan dat onbe twistbaar isdat nl. van de Belgische keijen maar daar was heel wat anders voorgevallen dan hierdaar had eene werksta king plaats gehaddie bewezen werd door eene verklaring afgegeven door het hoofd des plaatselijken bestuurs der gemeente, waarin de groeve gelegen was; in dat geval was dus force ma jeure aanwezig en is er dan ook geen enkele stem tegen die kwijtschelding opgegaan. Telkens wordt er beweerd dat aan de gemeente door de te late levering geen schade is berokkend. Het is moeijelijk zegt spr. te bepalen wat gebeurd zoude zijn indien de om standigheden anders waren geweest daa ze werkelijk plaatsvon den. Zooveel is intusschen naar zijne meening zekerdat, aan gezien door de tc late oplevering gebleken is dat de termijn van levering tc kort wasmen als aaDnemingsom meer heeft moe ten betalendan wanneer men den termijn van levering langer had gesteld. In 't algemeen genomen toch komt eene lover ng binneu drie maanden altijd duurder te staan dan eene binnen zes maanden. En indien nu bij eene lermijnshepaliog van drie maanden de levering niet op tijd wordt uitgevoerddan kan naar spr's meening de boete niet worden geremitteerdop grond als zou de gemeente geen schade hebbm geleden daar juist de korte termijn van levering deu prijs van het werk moet hebben verhoogd, eene schade dus, hoezeer ook indirect. Geen der leden verder het woord verlangendevraagt de Voorzitter den heer Jongsma, of hij ook naar aanleiding van 't door hem opgemerkte een voorstel wenscht te doenom de stukken Daar burgemeester en wethouders terug te zendea. De heer Jongsma antwoordt, dat hij verwacht had uit den verderen loop der discussie te vernemen of zijn denkbeeld ook door het dagelijksch bestuur werd overgenomen. Hij heeft slechts eeDe opmerking ten beste gegeven en geen voorstel gedaan het hangt nn van het dagelijksch bestuur af van de door hem ge maakte opmerking al dan niet gebruik te maken. De heer Duparc zegt dat -het denkbeeld van den heer Jongsma hem primitief heeft toegelagchen doch het hem hij nader inzien is voorgekomen dat het niet op den weg van den raad ligt om te zeggen„levert mij het bewijs voor 't geen ge beweert". Indien toch dit adres wordt afgewezen, dan blijft het nog altijd aan de adressanten vrij gelaten om bij een tweede adres met dat bewijs voor den dag te komen. Ook dan nog is de raad volkomen vrij om op dat nadere adres eene guustige beschikking te nemen. De conclusie van het voorstelhierop in omvraag gebragt wordt verworpen mbt 10 tegen 8 stemmendie van de heeren Oosterhoff, Bruinsma, de With, PlantengaWijbrandiDirks, Bloembergen en Rengers. (De heer Brunger had vóór de stemming dc vergadering ver laten.) 8. Benoeming van twee hulponderwijzers der 3e klasse aan de ge meenteschool no. 2. J. van Dijk te Laügezwaag en J. Hofkamp Leopold te Arnhem worden beide met algemeene (18) stemmen benoemd. (De heer Duparc verlaat de vergadering 9. Benoeming van een voogd en eene voogdes van 't nieuwe stads weeshuis. De heer jhr. mr. F. J. J. van Eijsinga wordt benoemd tot voogd met 15 stemmen en mevrouw WitteveenBolman tot voogdes met 12 stemmen. Voor voogd verkregen de heeren mr. C. W. A.Buma en mr. I. Telting ieder 1 stem en voor voogdes mevrouw van HeiomaCats 4 stemmen en mevrouw LadcniusHaverschmidt 1 stem. TO. Benoeming van een lid der commissie van administratie der bank van leening. De heer I. Bolman wordt met 16 stemmen benoemd. De heer mr. U. H. Huber verkreeg 1 stem. 11. Benoeming van een lid der commissie voor het stedelijk muz ek- korpsin de plaats van den heer jhr. mr. 1. F. van Humalda van Eijsingadie opgehouden heeft lid van den raad te zijn. De heer dr. J. Baart de la Faille wordt met 10 stemmen be noemd. De heeren mr. I. Telting, 8. D. van Valkenburg en mr. C. W. A. Buma verkregen ieder 2 stemmen en de heer C. Tigler Wijbrandi 1 stem. 12. Benoeming van een lid der commissie voor openbare werken ter vervanging van den heer II. J. Westenberg die zijn ontslag heeft genomen als lid van den raad. De heer mr. C. W. A. Buma wordt bij de tweede stemming benoemd. Bij de eerste stemming verkreeg de heer Buma 7 stemmende heer C. Tigler Wijbrandi 5 steramen ene heeren

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1874 | | pagina 3