132 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van JHT"November 1874. vernieuwing van de Wirdumerpoortbrug niet genoegzaam zijn voorbereid. Sedert zijn er een paar maanden verloopen en in stede van te zijn geavanceerd is de vaststelling dier plannen naar spr. meent, op dit oogenblik nog verder van honk dan des tijds. Hem althans is het als lid van de commissie voor open bare werken bekend dat er nog weer andere plannen zullen worden ontworpen. Hij vereenigt zich derhalve met de bewering van den heer Duparcdatmoge het al spoedig tot cene be slissing komen, van eene aaubesteding vóór 1 Januarij 1875 wel geen sprake kan zijn. Heeft spr. den heer Duparc goed begre pen dan wenscht deze het cijfer der leening te hebben vermin derd met 22,000 en gesteld op ƒ33.000. Ook hem komt die vermindering geraden voorvooral ook omdat men trachten wil het geld voor 41/2 pet. te leenen en er zijns inziens meer kans bestaat 83,000 dan f 55,000 voor die rente te krijgen. Spr. heeft voorts nog eene andere opmerking. Er wordt in de memorie van toelichting gesproken over den stand van de gemeentekas, zonder dat er een cijfer wordt opgegeven. Nu zou hij gaarne hebben geziendat opgegeven ware vooreerst hoedanig de stand der kas op dit oogeub.ik is en ten tweeden hoedanig hij eventueel zal wezen op 1 Januarij 1875. Spr. maakt deze opmerking vooral daaromomdat hij geen vriend is van eene al te ruime kas. De heer Bloembergen zegt, dat de heer Duparc heeft op gemerkt dat in de memorie van toelichting eene zinsnede voor komt, die aanleiding geeft om te denken, dat burgemeester en wethouders de geopperde tegenwerpingen hebben voorzien. Dit is volkomen juist en daarom ook heeft het collegie getracht ze reeds bij voorbaat op te lossen. Men vond daartoe aanleiding, omdat gelijk de heer Dirks opmerkte in het rapport over het voorstel tot wijziging van de begrooting de meening is uit gesproken om niet dadelijk het volle bedrag der leening op te nemen. Het komt spr. voordat de heer Duparc heeft voorbij gezien, dat men bij de wijziging der begrooting het gedeelte voor de vernieuwing der Wirdumerpoortbrug tot een bedrag van 22,000 daarop gelaten en daartegenover gelijk bedrag in de leening be grepen heeft. Nu is het alleen de vraag, of de leening tot het volle bedrag zal worden aangegaan? en die vraag meende men tijdens de indiening van het voorstel toestemmend te mogen beantwoorden. Toen althans was het geenszins onmo gelijkdat nog dit jaar met de uitvoering van hot plan zou kunnen worden aangevangen. Spr. stemt het den heer Duparc geheel toedat de kosten van een buitengewoon werk behooren te worden geïmputeerd op het dienstjaarwaarin het wordt ten uitvoer gelegdmaar hij verwachtdat die spreker zal willen toestemmendat er dikwijls in den loop van een dienstjaar met eenig werk na aanbesteding wordt aangevangen doch dat eerst in het volgend jaar voortgezet en voltooid kan worden. In dat geval worden de kosten van dat werk, voor zoover de termijnen van betaling op het tijdstip van afsluiting der rekening over het dienstjaar waarin de aanbesteding plaats vond zijn afgeloopen daarop geïmputeerd. Nog nimmer heeft deze wijze van handelen zwarigheid opgeleverd en in spr's oog is ze ook zeer verdedig baar omdat men zoodoende het geheel der kosten van het aan bestede werk in ééne rekening krijgt. Nu moge er door den loop der zaak weinig kans bestaan dat nog dit jaar met het werk zal kunnen worden aangevangen doch spr. gelooft niet dat deze omstandigheid behoeft medebrengendat geen gevolg moet worden gegeven aan het besluit om op de dienst 1874 eene leening van 55,000 te sluiten, vooral niet wanneer daartoe nog eene andere oorzaak medewerkt. Die oorzaak toch vindt het collegie in den tegen woordigen stand der geldmarktdie gegrond uitzigt geeftom het geld tegen 4 1/2 ®/o *e leenen j ief8 hetwelk welligt bij langer wachten niet het geval zal zijn. Het collegie vond voorts nog te minder bezwaar het volle bedrag der leening op te nemen, omdat, in geval alles niet dadelijk benoodigd mogt zijnvan het niet gebruikt gedeelte altijd nog zoodanig gebruik zal kunnen worden gemaaktdat er voor de gemeente geen rente verloren gaat. Men moet niet vergeten, dat, waar de gemeentebegrooting voor 1875 aanvangt met een batig saldo van f 22,754.44 daartegenover een nagenoeg evengroot bedrag tijde lijk aan de bank van leening ter leen is verstrektwaaruit volgt, dat men in het begin van dat jaar eigenlijk geen saldo beschik baar heeft. Aangenomen dus, dat de J 22,000 niet dadelijk voor de vernieuwing der Wirdumerpoortbrug benoodigd zijn dan be hoeft men ze daarom nog volstrekt niet ongebruikt te laten lig gen wijl ze kunnen strekken om in de eerste behoeften van het nieuwe dienstjaar te voorzien. 'Daarbij bedenke men dat er in den aanvang van hot dienstjaar het meeste behoefte aan geldis, wijl de inkomsten der gemeente voor een good doel bestaan uit belastingen, die niet dadelijk hij den aanvang des dienstjaars binnen komen. Nu zal men welligt zeggen dat op die wijze J 22,000 uoodeloos worden genegotiëerdmaar spr. acht het bijna onnoodig daartegen aan te voeren dat het natuurlijk ge volg daarvan zal wezen dat die som bij het slot der rekening over 1874 wordt teruggevonden en dat er dan gelegenheid be staat uit dat slot dat gedeelte op de dienst 1875 over te bren gen wat niet voor het werk benoodigd is geweest. Intusschen, spr. herhaalt het, het hoofdmotief, waarom het collegie gemeend heeft het volle bedrag der leening op te nemenis hierin ge legendat men begrepen heeft het geld nu geschikt tegen eene lagere rente te zullen kunnen krijgen. De heer Dirks heeft be weerddat men beter 33,000 dan J 55,000 tegen 4 V2 0,0 zou kunnen leenendoch spr. gelooft dat de uitkomsten van den laatsten tijd van dien aard zijndat men geenszins beducht be hoeft te wezen, om eene leening van 55,000 a 4 Vs aan markt te brengen. Naar het hem voorkomt bestaat er gfgrond uitzigt om zoowel j 55,000 als f 33,000 tot genoemd rentebedrag te verkrijgen. Dezelfde spreker hoeft voorts een en ander in 't midden gebragt omtrent den stand der kas. Met name zou hij gaarne hebben gezien dat ware opgegeven hoedanig de stand der kas tijdens de indiening van het voorstel was en hoedanig deze 1 Januarij 1875 eventueel zoude zijn. In betrekking hier mede kan spr. mededeelendat bij de indiening van het voorstel een niet onbelangrijk bedrag in kas was bet aan de vergadering medegedeeld procesverbaal van kasverificatie zou ditdes noo- dig, kunnen uitwijzen; maar, voegt spr. er bij, men houde wel in het oogdat de stand der kas steeds zeer variabel iszóó zelfsdat het onmogelijk is op te geven hoedanig de stand over eenige weken zal zijn. Nog in den laatsten tijd heeft men daar van de ervaring opgedaan. Terwijl burgemeester en wethouders een lagen stand der kas tegemoet zagen en maatregelen namen om gelden disponibel te krijgen is door zamenloop van verschil lende omstandigheden (0. a. werden van den rijksontvanger ruime bijdragen ontvangen en kwam de directe belasting op het inko men boven verwachting gunstig in) op eens eene zeer ruime kas verkregen. Op dergelijke omstandighedendikwijls ook vau tegennvergestelden aard valt niet te rekenen en tengevolge daarvan is het dan ook totaal onmogelijk op te geven hoedanig de stand der kas 1 Januarij zal zijn. Dit kan spr. wel zeggen dat alsdan eene belangrijke som disponibel dient te zijn voor aflossing en rente van schuld tractement van ambtenaren enz. en uit aanmerking daarvan zal dan een aanzienlijk cijfer in kas moeten zijn. Daarom heeft men dan ook gemeend het tijdstip van storting der leening op 2 Januarij te moeten stellen. Spr. hoopt, dat het aangevoerde voldoende zal zijn ter beantwoor ding van de geopperde bedenkingen. De heer Duparc zegtdat de vorige geachte spreker wel is waar de geopperde bedenkingen heeft beantwoord maar in zijn oog niet zoodanige toelichting heeft gegevendat er voor hem aanleiding zoude bestaan om tot andere gedachten te komen. Hij erkent, "dat het besluit tot wijziging der begrooting aanleiding gaf, om eene leening van 55,000 voor te stellen; maar de omstandigheden zijn sedert veranderd. Het is niet de vraag hoe de stand der zaak tijdens de wijziging der begrooting was maar wel hoe nu de feitelijke toestand is; en deze zegt Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 26 November 1874. 133 spr. is zóódat er niet het minste vooruitzigt bestaat dat er nog dit jaar een besluit zal worden genomen veel minder nog tot dc aanbesteding of liever uitvoering zal kunnen worden over gegaan. V Hij kan het den heer Bloembergen in zeker opzigt toe geven datindien men maar een begin van uitvoering had het aangaan der leening tot het volle bedrag eenigermate verdedig baar zoude zijnmaar hij kan zich niet voorstellen dat die spreker, met het oog op zijne eigene verklaring, hetnoodigkan achten eene leening aan te gaan voor een werk op de uitvoe ring waarvan niet de minste kans bestaat. De heer Bloember gen heeft gezegd, dat men in het begin van 1875 veel geld noo- dig heeft, maar spr. gelooft niet, dat men ddd-om op de dienst 1874 geld mag leenen. Is de kas in 't begin van 1875 niet toe reikend dan zal men door eene tijdelijke geldopneming in de behoefte moeten voorzien. Als motief voor het aangaan der geheele leening voerde de heer Bloembergen aan dat de stand der geldmarkt tegenwoordig gelegenheid geeft het geld tegen 4 1/$ pet. te leenen, hetgeen welligt later niet het geval zou zijn. Spr. evenwel meent, dat in de redenering van den lieer Bloembergen zoodanig optimisme doorstraaltdat hij niet twijfelt of men zal ook wel in 't begin van 1875 voor 4 Va pcL klaar kunnen ko men. Dit motief is voor spr. daarom geen reden om thans meer te leenen dan coodig is. Hij verwijst verder naar den conside rans van het besluit, waar men deze overweging aantreft: ,/dat //de werken, waarvoor de leening moet strekken, gedeeltelijkin //uitvoering of reeds voltooid zijn terwijl met de uitvoering van z/het overig gedeelte eerlang een aanvang zal kunnen worden //gemaakt." Eerlang is een zeer rekbaar woord waaraan naar spr's meeaingin de gegeven omstandigheden de beteekenis moet worden gehecht van ,/in 1875". Met het oog daarop, kan er zijns inziens in de volgende overweging niet worden gezegd z/dat erin verband hiermedenoodzakelijkheid bestaat tot het aangaan eener geldleening van J 55,000." De heer van Sloterdijck zal zich in hoofdzaak op do door den heer Duparc aaugevoerde gronden niet met het voorstel tot het aangaan eener leening groot J 55,000 vereenigen. Ilij is vau meeningdat er wel geen kans bestaat dat nog dit jaar tot de uitvoering van de verandering der Wirdumerpoortbrug zal wor den overgegaanzoodat het met het oog daarop strikt genomen onnoodig is het voor die verandering benoodigd bedrag te lee nen doch dit kan wel uit anderen hoofde wenschelijk zijn. Dit andere motief zal in casu moeten worden gezocht in den lagen rente-standmaar spr. gelooft nietdat het opgaat eene combi natie te makendie in de comptabiliteit verwarring tengevolge heeft, enkel en alleen om te speculeren op den lagen stand der rente. De gemeente heeft dit vroeger nog eens gedaan, kort na de invoering der gemeentewet, toen ze de geheele schuld heeft geconverteerd. Maar hoe gemakkelijk dit destijds gingzoo inoeijelijk gaat het thans. Er is daarover al zooveel gesproken en er zijn in den raad reeds zoo menigmalen stemmen opgegaan om de vrijwillige aflossing in de eerste plaats op die leening toe te passendat spr. zich niet kan voorstellen dat de raad ter wille van speculatie geld zou opnem n. Een ander motief kan spr. niet vinden. Nu is in de memorie van toelichting aangewe zen wat men met het geld zal doenindieö het op de dienst 1874 niet noodig mogt zijn men zou dan namelijk een gedeelte van het saldo op de dienst 1875 overbrengen; doch hieromtrent moet spr. in herinnering brengenhoe dikwijls men er over zit te studeren om uitte wij zenwaaruit het batig saldo is ontstaan de laatste sectie-vergadering is daar om dit te staven. De heer Bloembergen heeft gezegddat de reden waarom de kas op 1 Januarij niet ruim zal wezen gedeeltelijk moet worden gezocht in het feit dat de gemeente een deel van het kasgeld heeft uitstaan bij de bank van leeningdoch spr. gelooftdat na het onlangs genomen besluit dit feit kwalijk meer als motief kan gelden, wijl thans door dat besluit de gemeente gelegenheid heeft bij de spaarbank zooveel geld te leenen als ze behoeft. Den heer Bloembergen doet het leeddat hij de leden niet heeft kunnen overtuigen van de wenschelijkheid om de lee ning tot het volle bedrag aan te gaan. Hij gelooftdat men zich te veel hecht aan de eigenlijke strekking dier gelden en niet ia het oog houdt, dat de begrooting middelen aanwijst in het algemeen en dikwijls het eene moet aanvullenwat op het andere te kort schiet. Er zijn tot bestrijding der uitgaven voor buitengewone werken verschillende ontvangposten aangebragt0. a. ook die voor den verkoop van bouwterreinen. Het doet spr. leed niet reeds zoo straks er op te hebben gewezendat er voor het aangaan der volle leening nog een motief bestaatdit namelijk dat men in opzigt tot den verkoop der bouwterreinen niet tot de geraamde opbrengst zal geraken. Men zal zich herinneren dat er drie perceeleu in koop zijn toegewezen doch laterdoordien de kooper in de voldoening der koopsom nala tig bleef, weder door de gemeente zijn teruggenomen waar door ze de voor die terreinen bepaalde koopsom groot ruim 7000, niet heeft ontvangen. Nu was er in 1873 voor onge veer /II 1,000 in koop toegewezen, daar afgetrokken gemelde 7000 blijft 104,000. Van dat bedrag is in de rekening over 1873 j 102,000 verantwoord weshalve daarvan voor de dienst 1874 ƒ2000 overschiet. In 1874 is er voor ƒ11,000 in koop toegewezen, en dewijl de raming over dat jaar ƒ20,000 be draagt, zal er op dat middel ODgeveer 7000 beneden de ra ming ontvangen worden. Indien inen nu niet meer leent dan j 83,000, dan zal men voor het feit kunnen komen te staan dat een gedeelte der uitgaven voor buitengewone werken niet door buitengewone middelen kan worden gedekt, ten ware nog meer der bouwterrein mogt worden verkocht. Met het oog daarop gelooft spr. nietdat het kan opgaao de leening met J 22,000 te verminderen en zal die vermindering in elk geval niet meer dan ƒ15,000 dienen te beloopen. Naar aanleiding der geop perde bedenkingen en ten einde te gemoet te komen aan den weusch dat de leening niet hooger gebragt worde dan voor dit dienstjaar bepaald noodzakelijk isstelt spr. dus namens burge meester en wethouders voor het cijfer der leening te stellen op j 40,000. De heer Duparc met verlof van de vergadering voor de derde maal het woord voerende verklaartdatindien hij zoo straks geweten haddat op een ander middel ongeveer ƒ7000 te kort schiet, hij zelf dan zou hebben voorgesteld de leening op 40,000 te bepalen. Dat cijfer acht hij nu allezins rationeel. Hierop het concept-besluit in behandeling genomen zijnde oppert de heer Attoma de bedenking, dat het cijfer van ƒ40,000 gebaseerd is op de onderstellingdat il pari zal worden inge schreven doch dat het, nu men de rente op 4 l/2 pet. wil be palen mogelijk isdat niet h. pari wordt ingeschrevenwaar door men minder zou ontvangen dan geraamd wordt. Uit die overweging verdient het welligt aanbeveling het bedrag der lee- Ding iets hooger te stellen. Spr. meent goed te doen met hierop de aandacht van burgemeester en wethouders te vestigen. De heer Bloembergen gelooft nietdat het verschil in op brengst zoo groot zal wezendat niet op andere wijze in het te kort zal kunnen worden voorzien. Het concept-besluit wordt hieropbehoudens verandering van het bedrag der leening van f 55,000 in 40,000 zoomede van eene der overwegingen in den considerans zonder hoofde lijke stemming vastgesteld. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoek ran de wed W. Obtrinkom op nieuw met eene gratificatie te worden be- giftigd. De conclusie van het voorstel luidt als volgt //Aan Elisabeth Noorderbroek wed. van Wijbe Oberinkin //leven concierge van het gemeentehuis alhierover het jaar z/1874 eene gratificatie van gemeentewege te verleenen ten be- //drage van 52."

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1874 | | pagina 2