142 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 5 December 1874. Volgno. 201. De Voorzitter merkt opdat de commissie voorstelt dezen post met 200 te verminderenwelk voorstel door burgemeester en wethouders wordt overgenomen, mits de post op //onvoorzien" worde gereserveerd. Het voorstel wordt onder de door burgemeester en wethouders gestelde restrictie aangenomen. Volgno. 202. De heer Bloembergen zegtdat bij dezen post niet is ge rekend op de 2 0/o van een op 800 aan te stellen hulponder wijzer. Dientengevolge stelt hij voor het uitgetrokken bedrag te verhoogen met 16. Aldus wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. Volgno. 205. De heer Bloembergen stelt voor het uitgetrokken bedrag te verminderen met f 1900. Voor de op* de dienst van 1874 aantegane leening was bij dezen post een voljaar rente be rekend van 56,000 a 5 0/g. Het bedrag dier leeniDg is onlangs tot op 40,000 verminderden dewijl men het geld tegen 4 1/2 denkt te leenen eo de op de dienst 1875 te verantwoorden coupon slechts over een half jaar zal loopenzoo zal er 1900 miqder noodig zijn. De heer van Sloterdijck meentdat de storting op 2 Janu- arij 1875 bepaald ishij zou dus denken, dat een voljaar rente uit de dienst 1875 moet worden betaald. De heer Bloembergen antwoordt, dat de rente jaarlijks op 1 Julij verschijnt. Vermits nu de storting op 2 Januarij 1875 plaats heeft, zoo zal op 1 Julij van dat jaar de coupon vooreen halfjaar rente moeten worden betaald. De eerste voljarige cou pon verschijnt 1 Julij 1876 en kan dus niet meer de op de dienst 1875 verantwoord worden. Het voorstel tot vermindering van het uitgetrokken bedrag met 1900 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aange nomen. Volgno. 211. De heer Bloembergen zegt, dat deze post met 104 zal moeten worden verhoogd ter bestrijding van het wachtgeld groot 52 toegekend aan A. Feenstra en de tot gelijk bedrag aan G. J. Hunting verleende gratificatie. Namens burgemeester en wethouders doet spr. tot die verhooging het voorstel. Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgno. 215. De Voorzitter merkt opdat de commissie voorstelt dezen post te verlagen met 1000 en dat burgemeester en wethouders geen redenen hebben om zich tegen die verlaging te verklaren. De heer Suringar zegtdat het verre van hem isals zou hij tegen dit voorstel willen opkomen. Hij wenecht echter te doen uitkomendat de commissie voor het stedelijk muziekkorps voor als nog niet in de gelegenheid is geweest om van het ten vorigen jare toegekend verhoogd subsidie gebruik te maken. Men zou, vreest spr., uit het medegedeelde van rapporteurs het denk beeld kunnen putten dat de commissie ook voor het vervolg die hoogere subsidie niet meer noodig achten in verband daar mede moet spr. observerendat zoodra de gelegenheid zich daartoe opdoetde commissie gaarne de welwillendheid van den raad zal inroepen. De heer Dirks wenscht in betrekking tot het muziekkorps eenige opheldering te ontvangen. Herinnert hij zich goeddan was ten vorigen jare het denkbeeld van rapporteurs, dat men door eene aanzienlijke verhooging van het tractement zou trachten aan het hoofd van het korps iemand te krijgen die in dat tractement een min of meer onafhankelijk bestaan kon vinden. Nu weet spr. nietof de commissie voor het muziek korps ook getracht heeft dezen wensch vervuld te krijgen. I3 hij wel onderrigt, dan heeft de commissie het hooger bedrag over het geheele korps verdeeld niettegenstaande, gelijk gezegd, het voornemen was het voor 't grootste gedeelte aan één persoon te geven. De heer Bruinsma herinnert zich nietdat verleden jaar het door den heer Dirks besproken denkbeeld is geopperd. Wel meent hij te weten dat men uitgegaan is van het voornemen om meer geschikte sujetten te krijgen. Tot dat einde heeft men dan ook pogingen in het werk gesteld doch deze zijn tot nog toe niet geslaagd. Van daar, dat men gemeend heeft dat de voor 1874 toegekende hoogere subsidie voor 1875 niet noodig is. Wel is waar zijn de tractementen van meest alle muzikan ten verhoogddoch die verhooging is kunnen worden gedekt door de tractementen van een paar muzikantendie het korps hebben verlaten en nog niet door anderen vervangen zijn. Een meer onafhsuikelijke capelmeester acht spr. niet noodigde heer Wedemeijer behartigt zijns inziens de zaak zoo goed als men maar verwachten kan. Men moet echter niet vergetendat de muzikamen ook nog andere bezigheden uitoefenen. De heer van Sloterdijck zegt, dat de indruk, verleden jaar door den heer Dirk3 opgedaan niet juist is. Er was vol strekt geen sprake van om het hoogere subsidie hoofdzakelijk aan een persoon ten goede te doen komen. Maar de toestand van het korps-zelf liet te wenschen over en dewijl de commis sie overtuigd meende te zijn dat het verbeteren van dien toe stand hoofdzakelijk eene geldkwestie was en voorts van oordeel was dat er termen bestonden wat meer uitvoeringen op publieke plaatsen te doen geven heeft men eene verhooging van 1000 ge vraagd en verkregen. Naar aanleiding daarvan heeft de com missie de instructie voor de^ muzikanten gewijzigd en voorts ge tracht door oproeping in de" dagbladen bekwame muzikanten te lokken. Hieraan moest natuurlijk voorafgaan verhooging van de tractementenen daarbij bleek hetdat het toegestaan hooger bedrag wel voldoende zoude zijn om 1 a 2 sujetten aan het korps te verbinden maar de door gegadigden gestelde voorwaar den waren van dien aarddat men hun nog meer zou moeten geven dan den capelmeester. Dit nu achtte de commissie verre van gewenscht. Zij is intusschen door de opgedane ervaring versterkt in het denkbeelddat de verbetering van het muziek korps enkel eene kwestie van geld ismaar tevens is ze tot de overtuiging gekomen, dat, wil men het korps in den grond ver beteren het dan niet alleen eene kwestie van geld maar van zeer veel geld wordt. Zij heeft echter gemeend geen grooter offer van de gemeente te mogen vragendan verleden jaar be reidwillig is verleend, doch gebleken is niet voldoende te zijn. Het voorstel van de commissie om den post met 1000 te verminderen wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aange nomen. De vastetelling^vau volgno. 216, onvoorziene uitgavenwordt aan gehouden tot 11a de behandeling der inkomstenwaarmede alsnu wordt aangevangen. Volgno. 5. De Voorzitter merkt opdat de commissie van rapporteurs bij dezen post het denkbeeld ontwikkelt, om het besluit van 26 November 1870 bepalende dat jaarlijks 10,000 uit de gewone middelen tot bestrijding van buitengewone uitgaven zal worden aangewend, voor 1875 niet in toepassing te brengen. De heer AttQma zegtdat de commissietoen ze voor de slotbecijfering der begrooting stonder naar gezocht heeftof het niet mogelijk was de hoofdelijke omslag beneden 4 pet. van het belastbaar kapitaal te houden. Haar toch was het uit de discussie in de sectiën geblekendat eene percentage van 4.20 vele leden heeft afgeschrikt. Zij is dien tengevolge te rade geworden voor 1875 geen 10,000 uit de gewone mid delen tot bestrijding van uitgaven voor buitengewone werken te doen strekken. Gaarne erkent zedat men weiligt het volgend Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 5 December 1874. 148 jaar tot eene hoogere percentage zal moeten komen, doch dit is zeker, dat men met dat middel voor 1875 de hoofdelijke omslag beneden 4 pet. van het belastbaar bedrag kan houden. Burge meester en wethouders zeggen in hunne memorie van beantwoor ding, dat dit middel niet is overeen te brengen met de regelen eener goede comptabiliteitdoch spr. kan niet inzienhoe op deze wijze de regelen der comptabiliteit zouden worden beledigd. Het besluit van 1870 immers, is niets anders dan een huishou delijk besluit, - een dusgenaamd kamerbesluitdat door den raad die het nam om de telkeüjare terugkeerende discussie over hetgeen uit gewone- of buitengewone middelen moet wor den bestreden te couperen kan worden buiten effect gesteld. Dit feitdunkt spr.weerspreekt het bezwaar van burgemeester eu wethoudersals zou het voorstel der commissie met de rege len der comptabiliteit strijden. De regelen der comptabiliteit hebben zijns inziens met de geheele zaak hoegenaamd niets te makeD. Het geldt hier alleen de vraag, of men het besluit van 1870 in al zijne gestrengheid wil doorvoeren, dan wel of men hetnu men voor eene zóó hooge begrooting staatalthans niet voor het jaar 1875 zal laten rusten. Van daar ook heeft de commissie niet de intrekking vaD dat besluit voorgesteldmaar eenvoudig ia overweging gegeven het voor 1875 buiten toepassing te laten. De heer Bloembergen zegtdatwanneer er beweerd is dat het voorstel der commissie niet in overeenstemming is met de regelen der comptabiliteit, men dat gedaan heeft met het oog op de weDschelijkheiddat, waar toch telken jare verschillende nieuwe werken op de begrooting voorkomendie aangemerkt kunnen worden voor een deel althans eigenlijk te strekken tot onderhoud en instandhouding van het bestaandeeen deel dier kosten dan ook worde bestreden uit de gewone middelen. Die beschouwing heeft in der tijd ook tot het besluit van 26 Novem ber 1870 geleid. Het komt spr. voor, dat het slechts uitstel van executie zal zijn, zoo men het in 1870 aangenomen beginsel voor de dienst 1875 ter zijde stelt. Men moge er tegen aanhangen om de percentage van den hoofdelijken omslag te verhoogen, in het belang van een goed beheer zal men toch wel tot dat be ginsel moeten komen. Spr. wil daarom het besluit van 1870, zij het ook niet in zijn geheel gehandhaafd zien en kan er zich niet mede vereenigen het ter zijde te stellen. De heer Jongsma wil zich niet verdiepen in de vraag, wat overeenkomstig de regelen der comptabiliteit ismaar zal zich bepalen bij het punt in kwestie. De commissie van rapporteurs wil de hooge percentage van den hoofdelijken omslag voorkomen door het besluit van 26 November 1870 voor het jaar 1875 buiten toepassing te laten. De heer Bloembergen noemde dit ,/uitstel van executie." Indien dit werkelijk het geval was, dan zou spr. niet met de commissie willen medegaan; maar hij ziet de zaken aoders in. Er hangt den raad het volgend jaar eene herziening van de verordening op de heffing eener directe belasting op het inkomen boven het hoofden nu gelooft spr.dat het gevolg daarvan zal zijndat men zal komen tot eene andere raming van het belastbaar iokomen der ingezetenenwaardoor dat in komen dermate zal worden verhoogd, dat men niet zal behoeven te komen tot eene percentage van 4.20 ten honderd, maar met eene lagere zal kunnen volstaan. De heer van der Meulen ondersteunt het gevoelen van den heer Bloembergen. Hij acht eene som van 10,000 niet te hoog voor gewoon onderhoud van geheel vernieuwde werken. Daar heeft men de Wirdumerpoortbrug, waarvan de vernieuwing voor //memorie" is gesteldspr. wil erkennendat die brug geheel moet worden vernieuwd, maar verwacht, dat men hem zal toe stemmen dat met die vernieuwing de kosten van onderhoud voor dit dienstjaar wegvallen. Hij acht het gevaarlijk voor ge woon werk geld te leenen en is er daarom bepaald tegen be wuste 10,000, ia plaats van door verhooging van den hoofde lijken omslagdoor leeoing te verkrijgen. De heer Attöma waarschuwt tegen de conclusie van den heer van der Meulen. De commissie zegt spr. wil geen geld leenen voor kosten van gewoon onderhoud, maar enkel het besluit van 1870 om ƒ10,000 'uit de gewone middelen voor uit gaven voor buitengewone werken aan te wenden voor het jaar 1875 buiten toepassing laten. De bewering van den heer van der Meulen wil spr. Diet duidelijk worden althans de portó van de commissie is geenszins zoo als dat geachte lid die wil doen voorkomen. Zij wil enkel de afschrikwekkende percentage van ƒ4.20 ten honderd voorkomen, door voor dit jaar geen gewone inkomsten tot dekking van buitengewone uitgaven te doen strekken. De heer Wiersma moet eveneens opkomen tegen de bewe ring van den heer van der Meulen. De beste refutatie van diens argumenten vindt spr. hierin, dat er Biet alleen gelden disponibel wordeo gesteld voor verpligte aflossing van schuld maar ook voor buitengewone schuldaelling. Hieruit blijkt zijns inziens dui delijk dat men geenszins meer wil leenen, dan volstrekt noodig is. Men zou op de door den heer van der Meulen bedoelde wijze wel een massa buitengewone werken tot het gewoon ont derhoud kunnen brengen. Het is zeer waardat de Wirdumer poortbrug onderhoud behoeft, maar nu ze in een toestand ver keert, dat ze geheel moet worden vernieuwd gaat het toch niet op te beweren dat een gedeelte dier vernieuwing tot het ge woon onderhoud behoort. De heer van der Meulen kan zich niet begrijpen, waarom men het besluit van 1870 slechts voor één jaar en niet voor goed wil ter zijde stellen. Hij heeft de grond van dat besluit 6teeds daarin gezocht, dat men aannam dat altijd cea gedeelte van buitengewone werken tot het gewone onderhoud moet gerekend worden. Wanneer men toch een weg, die gewoon onderhoud noodig heeftverbetertdan is onder die verbetering toch zeker dat gewoon onderhoud begrepen; met bruggen is dit zijns inziens eveneens het geval. Er is dus altijd gewoon onderhoud onder buitengewone werken, en dit heeft men gemakshalve op 10,000 begroot. Geen der leden verder het woord verlangende, acht de Voor zitter het best aan de bedoeling der commissie te voldoen, door bij stemming te doen uitmaken of de voor 1875 te heffen directe belasting op het inkomen op ƒ3.80 ten Jhonderd zal worden bepaald. De vergaderingzich met deze wijze van behandeling ver- eenigende, gaat tot de stemming over en beantwoordt de ge stelde vraag in toestemmenden zin met 11 tegen 7 stemmen, die van de heeren Bloembergen BrungerReDgers, PlanteDga, Wij- brandiBruinsma en van der Meulen. Tengevolge van dit besluit wordt de post volgno. 5 uitgetrok ken met ƒ114,177.28. Volgno. 10, onderdeel c wordt verlaagd met 2 en Volgno. 13, onderdeel a met ƒ180, zulks in verband met de bij de joDgste verpachting bedongen pachtsommen. De heer Jongsma oppert bij het einde van hoofdstuk II de vraa<*of hetbij de overwegingen omtrent het wenschelijke en uitvoerbare van de vermeerdering der gewone inkomsten ook een punt van overweging heeft uitgemaakt sommige d;r in dat hoofdstuk opgenomen regten en loonen te verhoogen. Zijne attentie is gevallen op de regtengeheven aan de. stadswaag. Niettegenstaande de retributie voor een vat boter gelijk is ge bleven aan voor 30 a 40 jaar, is het object ze t bijna in waarde verdubbeld. Met het oog daarop is het niet dan billijk ook de retributie te verhoogen; ten aanzien der vecmarktgelden he*ft men dat beginsel ook in toepassing gebragt. De heer BlOOmbergen antwoordt, dat het collegie er wel op bedacht is geweest, deze of gene loonen verhooging te doen ondergaan, doch nog geen noodzakelijkheid heeft gevonden, om ten aanzien van de aan de waag geheven weegloonen eene ver-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1874 | | pagina 5