16
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 18 Februarij 1875.
belangrijk" mag heetenen wat de kosten betreft gelooft hij
dat, moge al eene vaste brug als hij wenscht in aanleg eenige
meerdere kosten veroorzaken deze toch op den duur veel goed-
kooper zal zijn dan eene draaibrug. In de tweede plaats beweert
de meerderheid dat de welstand geheel aan eene vaste brug zou
worden opgeofferd. Tot op zekere hoogte beschouwt spr. den
welstand enkel als eene kwestie van smaak. Hij voor zioh is
van gevoelendat de welstand het meest wordt bevorderd door
eene vaste brugzoo breed mogelijk die eene steeds bruikbare
passage aanbiedt en naar het hem voorkomt aan de entrée naar de
stad flink aanzien geeft. Anderen daarentegen meenen den wel
stand het meest te bevorderen door een vlak terrein met eene
draaibrug. Ergo dit argument betreft slechts eene kwestie
van smaakwaarover niet te twisten valt. Het derde argument
van de meerderheid isdat met eene vaste brug als de bedoelde
het terrein van den afgegraven Wirdumerpoortdwinger geheel of
gedeeltelijk zou worden opgeofferd. In betrekking tot dit argu
ment wijst spr. er opdat onder de stukken eene kaart aanwezig
iswaarop potloodlijnen getrokken zijn die eenigzints zijn idee
aangevenennaar die kaart verwijzendewenscht hij der
meerderheid te vragenof ze nu nog durft volhoudendat bij
opvolging van zijn idéé de geheele dwinger of wel een eenigzints
considerabel gedeelte daarvan wordt opgeofferd Hij verwacht
dat de inzage van die kaart de meerderheid zal overtuigendat
het door haar in de derde plaats gebezigd argument sterk over
dreven is. Daarom dan ook is spr. door het door de meerder
heid aangevoerde in geenendeele van opinie veranderd. Als
minderheid intusschen was hij niet in staat van zijn denkbeeld
een voorstel te maken. Ook in zijne sectie vond het geen bijval,
en daarom aarzelt hij ook thans er een voorstel van te maken.
In de onderstelling, dat het toch niet door de vergadering ge
deeld wordtwil hij haar niet aan tijdverlies blootstellen en zal
hij zich althans voor'shands van het doen van een voorstel
onthouden.
De heer Plantöllga zegtdat het idéé van den heer van
Sloterdijck in de sectiën hem wel heeft toegelagchen, doch dat hij
het niet ondersteund heeft, wijl de directeur der gemeentewerken
tegen de verwezenlijking daarvan bezwaren opperde. Bij later
nadenken is het hem evenwel aannemelijk voorgekomenwaar
om hijindien de heer van Sloterdijck een voorstel mogt doen
dat gaarne zal ondersteunen.
De heer Bruinsma heeft bij de vorige behandeling van deze
aangelegenheid eenige mededeelingen gedaan omtrent den wa
terstand en tevens aangetoonddatindien de brug wierd ver
laagd al was het ook tot op 2.42 meter boven zomerpeilmenig
schipper daarvan ongerief zou ondervindenzoodat in ieder ge
val voor beurt- en andere groote schepenvoor eene vaste brug
de tegenwoordige hoogte moet behouden blijven. Hij heeft zich
bij die gelegenheid voor eene vaste brug verklaardonder dit
beding evenweldat de hellingen niet sterker zouden worden
dan ze nu zijn. Als gevolg van het destijds genomen besluit
heeft de directeur der gemeentewerken plannen ontworpenen
zijn van het project eener vaste brug piketten geplaatstwaar
uit gebleken is dat bij opvolging van dat plan de helling 83
centimeter zal worden verhoogd. Bij dat plan zou het derhalve
onmogelijk wezen aan de zuidzijde een goeden afreed te krijgen,
waarom spr. dat plan niet kan aannemen. Het denkbeeld van
den heer van Sloterdijck vindt spr. daarom meer aannemelijk.
Men heeft hier te kiezen tusschen eene vaste brug die groot
ferief en eene beweegbaredie groot ongerief medebrengt en
ovendien veel meer zal kosten van inrigting en voor onderhoud en
bediening. Spr. wil erkennendat de scheepvaart meer met
eene beweegbare brug gebaat zal zijn en dat met eene vaste
brug de welstand wel eeoigermate wordt opgeofferd, doch dit
een en ander weegt zijns inziens niet tegen die andere voordee-
len op. Daarom kan hij er niet toe komen voor eene draaibrug
te stemmen en zal hij zich voegen bij het denkbeeld van den
heer van Sloterdijckbij verwezenlijking waarvan de helling
hoofdzakelijk aan de noordzijde zal komen en die aan de zuid
zijde ongeveer dezelfde zal blijven. Kan hij derhalve niet eene
brug met drie doorvaarten krijgen welke hij het liefst zou
hebben dan zal hij stemmen voor eene brug met twee door
vaarten en indien ook dit niet kan dan houdt hij zich aan het
laatste voorstel van burgemeester en wethouders tot het maken
eener brug met eene doorvaart.
De heer WiöfSma behoort tot de weinigen die in de sec"
tiën het laatste voorstel van burgemeester en wethouders heb
ben ondersteund. Hij wenscht intusschen eerlijk te bekennen
dat hij dat niet gedaan heeft als zou hij met het daarbij aange
boden plan zoo hoog loopen maar hij kon het zich klaar be
grijpen dat het dagelijksch bestuur ten einde raad dit
als laatste noodschot heeft voorgesteld. Spr. zal dus de mo-
tiven aanvoeren die hem tegen de conclusie van de meerder
heid van rapporteurs zullen doen stemn^en. Ondanks de vele
plannen zoo voor en na aan het licht gebragtacht spr. eene
beëindiging der zaak op andere wijzedan door burgemeester
en wethouders is voorgesteld bijna onmogelijk. Volgens de hee
ren Brunger en Bruinsma zouden de geplaatste piketten van het
project eener brug met drie doorvaarten hebben bewezen dat
aan het maken eener brug van die constructie niet te denken
valt; doch spr. gelooft, dat genoemde heeren de zaak niet juist
hebben opgevat. Althansindien hij zich de zaak goed herin
nert dan zijn die piketten geplaatst naar aanleiding van een
bezoek van den directeur der gemeentewerken aan de brug voor
de Halvemaansteeg te Amsterdam. Maarmoet spr. opmerken,
die brug is bestraat met keijen en nu ligt het voor de hand
dat dit eene aanmerkelijke verhooging teweeg brengt. Had de
directeur dergelijke brug met een houten of ijzeren dek gepro
jecteerd, dan zou dit een belangrijk verschil in de hoogte heb
ben opgeleverd. De voorstanders der vaste brug zouden dan
zeker nog mogen rekenen op den steun van enkelendie ten
gevolge van het aangegeven project hunne zijde hebben verlaten.
Spr. wenscht voor 't overige nog een enkel woord te zeggen
in betrekking tot het idéé van den heer van Sloterdijck. Dat
dat idéé in de sectie, waartoe spr. behoort, geen bijval vond,
schrijft hij voornamelijk toe aan de omstandigheid dat in die
sectie onderscheidene zienswijzen werden geopperd. Bij nader inzien
evenwel kan hij zich wel met dat idee vereenigen. Wanneer
het blijkt, dat eene brug als bij het laatste voorstel van burge
meester en wethouders wordt bedoeld niet door de vergadering
gewild wordt, dan heeft men slechts te kiezen tusschen eene
draaibrug en eene vaste brug naar het idéé van den heer van
Sloterdijcken spr. is zoozeer tegen eene draaibrug gestemd
dat hij geen oogenblik zal aarzelen om het door den heer van
Sloterdijck te doen voorstel te ondersteunen. Hij wil gelooven
dat naar veler smaak daarmede de welstand zal worden geschaad,
doch hij gelooft nietdat het belang van den welstand zoo op
den voorgrond mag worden gestelddat het belang van de in
gezetenen en het door de gemeentekas te brengen offer geheel
mag worden over het hoofd gezien. Het is zijns inziens zeker
dat eene vaste brug op lange na niet zooveel zal kosten als eene
draaibrug. Ook gelooft hij niet, dat met de opvolging van het
denkbeeld van den heer van Sloterdijck het afgegraven terrein
van den Wirdumerpoortdwinger grootendeels zal verloren gaan.
Wel zal dat terrein een weinig worden verkleind maar hij voor
zich kan niet ziendat dat terrein daardoor belangrijk in waarde
zal verminderen. Het groote bezwaar van den directeur
der gemeentewerken tegen dat plan isdat er dan een dusge
naamde //malle bogt" zoude ontstaan doch voor spr. is dit be
zwaar niet van overwegend belang. Bovendien kan men bij het
leggen eener brug over een scheef vaarwater toch nimmer aan
de eene of andere zijde eene malle bogt vermijden. Hij wijst
er voorts op, dat tusschen de Zuiderstraat en de Wirdumerpoort-
brug hoogstens 5 a 6 panden zullen verrijzenen dewijl ook de
reed van en naar het spoor toch wel nimmer langs die zijde zal
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 18 Februarij 1876.
17
laats hebben zoo gelooft hijdat die malle bogt in het ge-
ruik wel niet veel zal kunnen schaden.
De Voorzitter veroorlooft zich voor een oogenblik de aan
dacht der vergadering in te roepen. Er behoort eenige zedelijke
moed toe een voorstel te verdedigendat eene ontvangst heeft
gehad als aan het laatste voorstel van burgemeester en wethou
ders is ten deel gevallen, ja dat zelfs heeft veroorzaakt, dat
mannendie vroeger voor eene vaste brug gestemd warenthans
daarvan afkeerig zijn geworden. Toch acht spr. in het welbe
grepen belang der gemeente zich geroepen als verdediger van
dat voorstel op te treden want hij rekent het maken eener
vaste brug eene levenskwestie voor Leeuwarden te zijn. Hij wil
gaarne toestemmen dat de aanblik der overgelegde teekening
een onaangenamen indruk heeft moeten teweeg brengen, want
waar is het het plan ziet er niet behagelijk uit doch men
moet niet vergetendat het aangeboden is vergezeld van veel
schoonere plannenwaarvan evenwel de uitvoering op bezwaren
van velerlei aard afstuit. In de tweède plaats bedenke men,
dat het plan in der haast is gemaakt en dat het welligt een
gunstiger aanzien zou hebben gehadware er tijd geweest het
eenigzints op te sieren. Eindelijk houdt spr. het er voor, dat
aan de leden bij dit plan te veel de actuële treurige toestand
voor den geest heeft gestaan zoo zellsdat ook de meest ele
gante vorm niet zoude hebben bevallen. Spr. is zoo vrij de
geschiedenis van de tegenwoordige brug in herinnering te bren
gen. Velen zullen het zich zeker nog herinneren dat vroeger
eene ophaalbrug langs de herberg de Posthoorn liep. Niets ware
toen gemakkelijker en minder kostbaar geweest dan ter plaatse
soortgelijke brug te maken doch zegt spr. onze voorou
ders hebben gemeenddat de verbinding van de stad met den
straatweg niet door eene beweegbare maar door eene vaste brug
moest geschieden en vraagt hij als men dit voor 40 jaar
noodig oordeeldezal men dan thansnu de communicatie als
ware het verdrievoudigd isnu men het oog heeft op een spoor
weg zal men dan thans zich door eene beweegbare brug gaan
afsluiten Zou dit niet reageren tegen het algemeen belang zijn?
Spr. weet het, dat de tegenwoordige brug steeds eene soort van
risée voor een vorig bestuur is geweest. Thans echter, nu deze
raad geroepen wordt over eene nieuwe brug te besluiten blijkt
het, dat de meerderheid eene vaste brug wil en komt men tot
de slotsom, dat er geen beter project te vinden is, dan de voor
40 jaar gemaakte. En voor de scheepvaart èn voor de passage
voor voetgangers en rijtuigen wordt eene brug van dat soort het
meest gewenscht geoordeeld. Inderdaad zegt spr. de be
raadslaging van den tegenwoordigen tijd zet de kroon op hetgeen
voor 40 jaar is geschied. Spr. wijst er opdat in dezen door
burgemeester en weihouders de directeur der gemeentewerken
te Rotterdam een bij uitnemendheid deskundige om voor
lichting is gevraagd en dat dezetoen hij alles goed had opge
nomen op de vraagwat hij doen zoudeindien hij geroepen
was het werk tot stand te brengen, bepaald geantwoord heeft,
dat hijofschoon erkennendedat men met veel bezwaren te
kampen heeft, toch eene vaste brug zou doen leggen. Spr. hecht
aan dit advies nog des te grooter gewigtomdat die deskundige
komt uit eene gemeentewaar men bijna geen vaste bruggen
aantreft en dus op het terrein van beweging als ware het te
huis behoort. Spr. heeft met genoegen bemerktdat het in het
verslag doorstralend gevoelen van de minderheid in rapporteurs
bij vele leden bijval vindt, en indien de raad niet tot het nader-
voorutel van burgemeester en wethouders mogt kunnen toetre
den dan zou hij het hoogst wenschelijk achtendat aau het
denkbeeld van den heer van Sloterdijck, om eene vaste brug met
twee doorvaarten te maken, bijval werd geschonken. Wanneer
dat denkbeeld kon worden verwezenlijktzonder te stuiten op
de bezwaren aan het maken eener brug met meer doorvaarten
verbonden en daarbij de zuidelijke doorvaart werd gemaakt op
de plaats der tegenwoordige brug, dan zou daarmede dit dub
bele voordeel gewonnen zijndat de afstrooming van het water
g makkelijker en de op- en afreed aan de zuidzijde op dezelfde
wijze als thans zou kunnen plaats hebben. Het eenige offer, dat
daarvoor moet worden gebragtis een klein gedeelte slechts
weinige meters van den afgegraven dwinger. De Willems
kade (noordzijde) zou alsdan in plaats van met eene regte lijn
door te loopen eene kleine afwijking naar de noord-oostzijde
moeten ondergaan. Spr. beveelt dit punt tot een nader onder
zoek aan want hij herhaalt het het geldt hier eene le
venskwestie voor Leeuwarden.
De heer Duparc zegtdat hij zich niet voorgenomen had in
deze aangelegenheid het woord te voeren doch het laatst door
den voorzitter gesprokene hem noopt het stilzwijgen te verbre
ken. Toen in de vergadering van 9 October 1874 op nieuw ver
schillende zienswijzen werden geopperdheeft hij de discussie
gestuit door eene aan een denkbeeld van den voorzitter-zelf ont
leende motie, waarbij aan burgemeester en wethouders het in
dienen van nog een paar plannen werd opgedragen. Hij deed
ditomdat hij begreepdat alle onderzoek in dezen nog niet
was afgeloopen. Doch nunadat burgemeester en wethouders
op ruime schaal aan die opdragt hebben voldaan nu moet hij
verklarendatnaar zijn oordeelop dezen oogenblik het on
derzoek is afgeloopen en de tijd van handelen meer dan daar is.
De toestand der tegenwoordige brug is van dien aard dat zelfs
een kort uitstel gevaarlijk wordt. Men hoort een denkbeeld op
werpen dat eenige steun vindthet denkbeeld namelijk om eene
brug met twee doorvaarten te maken doch spr. moet vragen
waarom ook omtrent dat plan geen inlichting verstrektnu bur
gemeester en wethouders toch overigens zoo ruim aan de ver
strekte opdragt hebben voldaan? Hem dunkt, dat, wanneer dat
denkbeeld inderdaad de steen der wijzen mag heeten die steen
zeker dan toch wel zoo zal hebben geblonkendat hij bij het
nader onderzoek had moeten in het oog vallen. Wat, vraagt
spr.wat zal het gevolg zijnals burgemeester en wethouders
tot het instellen van een nader onderzoek worden uitgënoodigd
Dan zal het gevoelen van den directeur der gemeentewerken
worden gevraagd doch hoe deze over de zaak denkt weet men
nu reeds. Spr. zal nog een enkel woord over het denkbeeld zelf
aanvoeren. De heer van Sloterdijck zelf heeft gezegd dat de
kosten van zijn plan hoog zullen zijn maar voegt spr. er bij
men dient tevens te rekenen op waardevermindering van het
terrein des afgegraven dwingersen waar in dezen van den be
ginne af, en teregtzoo op de kosten is gewezen van eene draai
brug, daar mag de winstderving in opzigt tot bedoeld terrein
ook wel in aanmerking worden genomen. De voorzitter heeft
gezegddat de tegenwoordige brug de risée voor een vorig be
stuur is geweest. Spr. houdt het er voor, dat, indien men nu
weder zoodanige brug ging makendan weder het bestuur de
risée voor een volgend geslacht zou worden en waarschijnlijk
voor nog veel langeren tijddaar de bestaande vaste brug van
houtdc nieuw voorgestelde van ijzer zou zijn. Men heeft hier
zijns inziens maar tweeërlei keuzeóf eene vaste brug zooals
burgemeester en wethouders voorstellen en deze zal een toe
stand medebrengendie door ieder wordt afgekeurdóf eene
draaibrug. Spr. houdt het er voor, dat het maken eener draai
brug op de hoogte van 2.43 meter boven zomerpeil als de meest
conciliante oplossing van het reeds zoo lang hangende vraagstuk
mag worden aangemerkt. Hij is alles behalve blind voor het
ongerief, dat etne draaibrug medebrengt, ja hij gelooft, dat elk
voorstander van eene draaibrug dit erkent; maar aan den ande
ren kant vergeet hij niet, dat de gemeente van alle zijden door
belangrijke kanalen omgeven is en dat de beweging in die ka
nalen haar veel voordeel aanbrengt. Waar dit vast staat, daar
wil hij gaarne tot bevordering van die beweging de bezwaren
aan eene draaibrug verbondenoverstappen in weerwil ook hij
primitief in beginsel voor eene vaste brug gestemd is geweest.
Het laatste voorstel van burgemeester en wethouders heeft htm
overtuigend doen zien dat daar geen passende vaste brug is te
maken. Nu men op het oogenblik geen andere keuze heeft dan