mpt "SsaÊ^Wtf.
30
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 11 Maart 1875.
De heer Att9D18. merkt opdat het door hem intedienen
voorstel de strekking zal hebben, om de adressen op nieuw te
renvoijeren naar burgemeester en wethouders, met uitnoodigiog
om iu verband met de gevoerde discussie een nieuw onderzoek
iotestellen. Hij gelooft inderdaad dat zoowel burgemeester en
wethouders als de commissie van administratie bij bedaarde over
weging zullen inziendat het thans gebezigd argument geen
afdoend argument is.
De heer van Slotordijck gelooft nietdat uitstel der be
handeling wenschelijk is Er is toch geene sprake van dat de
zaak bij den raad nog nader zal worden onderzocht. Alleen is
er door sommige leden te kennen gegeven dat zij het met de
commissie van administratie niet eens zijnen spr. verwacht
niet, dat die leden door uitstel van de behandeling tot een ander
idee zullen komen maar even als nu zullen blijven wenschen
dat hun denkbeeld door burgemeester eu wethouders en door de
commissie zal worden overwogen.
De heer Dirks merkt op dat de zaak onder eem'g uitstel
niet za! lijden, terwijl men bovendien het vooruitzigt heeft, dat
er in eene volgende vergadering meer dan 13 leden en ook meer
leden van het dagelijksch béstuur geheel met de zaak bekend
tegenwoordig zullen zijn.
De Voorzitter geeft te kennen dat de oorzaak van het
door de bank in de laatste jaren beloopen verlies moet gezocht
worden vooral hierin, dat, toen in 1871 hier eene pokken
epidemie heerachte een verbod is uitgevaardigd tot beleening
van wollen goederen. Sedert dien tijd zijn er op lange na niet
zooveel van die goederen beleend den vroeger. Het schijnt, dat
de beleeoing daarvan eene andere rigting heeft genomen ofschoon
meu tot dusver daarvan niets is kunnen te weten komen.
Spr. kar> verklarendat de adressen bij burgemeester en wet
houders ampel besproken zijo, doch dat deze geen gunstig voor
stel hebben durven doen waar de commissie van administratie
wijst op een verlies over het laatste jaar van ongeveer ƒ1100. Nu
zeide de heer Attema, dat het de bank niet te doen mogt zijn om geld
te verd'enen doch spr. stelt daartegenover dat toch ook in ieder ge
val de kosten van de bank-administratie door hen die er gebruik
vau makenmoeten worden gekwetenen uit dat oogpunt is hij
er tegen die kosten te vermeerderen. Daarom ook kan hij het
den heer van Valkenburg niet toegevendat hier zou worden
gemeten met eene maatwaarmede de gemeente niet raag meten.
Hij herinnert ten deze aan het spreekwoord: //waar niet isdaar
verliest zelfs dc keizer zijn regtOverigens stemt hij toe, dat
het zeer te betreuren is, dat de adressanten niet wat meertracte-
ment hebhen waarom hij indien daarvoor middelen aanwezig
waren gaarne tot verhooging daarvan zoude medewerken.
De heer Wiorsma kan zich vereenigen met die ledenwelke
van meening zijn dat het niet opgaat het verlies der bank als
eenige maatstaf bij het vaststellen van de tractemeuten der
ambtenaren te beschouwen. Hij wenscht intusschen op te merken
dat de vreemde positie, waarin men tegenover deze zaak zich
geplaatst ziet, er,kei toe te schrijven ia aan het dualisme in het
bestuur van de bank. Voor de commissie van administratie is
het van gewigtdat het salaris vaa de beambten uit de opbrengst
van de bank kunne worden gedekt. Als nu de raad dat salaris
verhoogt en de bank niet in sta^t is dit uit de opbrengst te vol
doen, dan rijst de vraag, op welke wijze daarin zal worden voor
zien en of het billijk isdat de raad de uitgaven der bank ver
meerdert Spr. zul zich daarom vereenigen met het voorstel van
den heer Attema, in zooverre het de strekking heeft om de
adressen met het oog op de gevoerde discussie aan burgemeester
en wethouders terug te zeuden en tevens om door de gedachten
te laten gaaa hoe het met het oog op de toekomst te rijmen
isdat de raad de salarissen der beambten bepaalt, terwijl de
bank gehouden is deze te betalen.
De Voorzitter deelt mede, dat hij van den heer Attema een
voorstel ontvangen heeft, aldus luidende:
//De adressen te renvoijeren aan burgemeester en wethouders
z/raet verzoek en opdragt om deze nader te onderzoeken in ver-
z/band bepaaldelijk met de gevoerde discussie en bestrijding van
z/het argument der commissie van administratie, //dat het verzoek
ft,,der geëmployeerden niet ontvankelijk zou zijn, althans nu,
////Omdat de bank met verlies werkt.""
De heer Duparc wenscht nog een enkel woord in het midden
te brengenomdat het hier een beginsel geldt. De commissie
van administratie, 't is reeds herhaaldelijk herinnerd, grondt
haar ongunstig advies alléén op het feit, dat de bank in de
laatste jaren met verlies heeft gewerktdoch dit argument mag
naar veler gevoelen hier in het geheel niet iö aanmerking komen.
De heer Attema klalificeerde de bank als eene instelling van
weldadigheid spr. echter veroorlooft zich op te merken dat de
banken van leening behooren tot de instellingen Ur voorkoming
van armo-de. Moge nu al de bank met verlies hebben gewerkt,
daar staat tegenoverdat ze toch aan dea anderen kantnaar
men raag aannemen ook heeft gestrekt om armoede voor te
komen. Men moet hier rekening houden zoowel met hetgeen
men Diet zietals met datwat men wel ziet. In geen geval
mag men zich alleen rigten naar zigtbaar verlies of wiost. Waar
men nu eene bank van leening heeftdaar heeft mea beambten
noodigen of nu al die bank met wiast of verlies werkt die
beambten moeten naar hun werk betaald worden. Men heeft hier
wel meer inrigtingen in de gemeentedie geen winst afwerpen
en toch gelooft spr. niet, dat men dditrom aan de beambten aan
die inr'gtingen verbonden verhooging van tractement zal weigeren
als overigens de billijkheid vordert, daartoe over te gaan.
Den heer Telting komt het voor, dat let argument van de
commissie van administratie vaa het standpunt dier commissie
zeer juist is. Men dient hier wel in het oog te houden dat de
bank van leening eene zelfstandige instelling is, en de coipmissie
te zorgen heeftdat het evenwigt tusschen de uitgaven en in
komsten der bank bewaard blijve. En nu is het een feit, dat
wanneer men bij vermindering der inkomsten de uitgaven gaat
verhoogen de bank op het laatst niet meer zal kunnen blijven
werken. Spr. gelooft dus, dat van het standpunt der commissie
een afwijzend advies allezins geregtvaardigd is.
Wat betreft de vermindering van de inkomsten der bank wijst
spr. er opdat deze niet enkel is toeteschrijven aan hetgeen de
voorzitter dienaangaande mededeeldemaar ook aan de hoogere
verdiensten van onderscheidene ingezetenen in den laatsteu tijd
vooral ten gevolge van den steeds voortdurenden aanbouw van
nieuwe huizenen dewijl nu dit laatste niet als iets van voorbij-
gaandeu aard is aantemerkenmoest de commissie bezwaar
maken de uitgaven van de bank te verhoogen. Spr. wil erken
nen dat de tractementen van de adressanten niet groot zijn
maar hij moet er bijvoegen dat zij nog al eenige emolumenten
genietenzoodat de treurige toestand in de adressen geschetst
wel wat overdreven is.
De heer Dirks stelt voor de behandeling van liet voorstel
van den heer Attema tot de volgende vergadering aantehouden.
De heer Attoma ziet daarin hoegenaamd geen nut. Zijn voor
stel beoogt niet anders dan een nader onderzoek. Over veertien
dagen zal men op dezelfde wijze als nu voor de kwestie staan.
Spr. acht dadelijke afdoening nog te meer geradenomdat thans
de discussie nog versch in het geheugen ligt.
De heer Dirks vindt het voorstel van den heer Attema niet
zoo onschuldig, en daarom zou hij de behandeling tot eene meer
voltallige vergadering willen aanhouden.
De heer Attoma zou het met den heer Dirks volkomen eens
zijnindien hij tegenover de pertinente afwijzing eene pertinente
toewijzing had voorgesteld. Hij ziet geen redea waarom niet
dadelijk tot de behandeling van dat voorstel zou worden over
gegaan, ook nu de vergadering minder voltallig is. Hij noemt
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 11 Maart 1875.
31
zijn voorstel een heel onschuldig voorstelimmershet beoogt
niet de verwerping van het voorstel van burgemeester en wethou
ders maar een nader onderzoekomdat het door de commissie
van administratie gebezigd argumentnaar zijn oordeelgeen
element vau beslissing mag wezen. Men heeft hier te doen met
eene instelling ter voorkoming van armoedewaarbij men, in
dien de uitgaven niet door de inkomsten kunnen worden gedekt,
op middelen zal hebben te peinzen om daarin te voorzien
maar nimmer het middel daartoe in de tjactementen der geëm
ployeerden mag zoeken.
De Voorzitter zegtdat de aannemiDg van het voorstel van
den heer Dirks hem geraden voorkomtwijl alsdan burgemeester
en wethouders in de gelegenheid zijn over de zaak met de com
missie van administratie te raadplegen en we'iligt een voorstel te
doen in den geest als door den heer Attema c. 8. geweDscht.
De heer Duparc wenscht in betrekking met het door den
voorzitter gesprokene er aan te herinneren dat de zaak thans
bij de raad en niet meer bij burgemeester en wethouders behoort.
Is het tegenwoordig debat door sommige leden niet verwacht
geworden, voor spr. is de loop van de zaak geweest, juist zoo
als hij zich die had voorgesteld na het lezen der stukken.
De motie van den heer Dirks, hierop in omvraag gebragt,
wordt verworpen met 9 tegen 4 stemmendie van de heeren
BruinsmaOosterhofïSurirgar en Dirks.
Tengevolge hiervan komt het voorstel van den heer Attema
aan de orde.
De heer Dirks zegtdat hijnu de zaak ten principale aan
de orde is, verklaren wil, dat hij zich niet met het voorstel
van den heer Attema zal vereenigenzulks op de gronden door
den heer Telting, die met de zaken bekend is, aangevoerd.
De heer Wiersma wenscht te motiveren waarom hij zich
wel met het voorstel van den heer Attema kan vereenigeD. Hij
beschouwt de bank van leening zoo als die hier bestaat als eene
instelling, die op den duur altijd tot moeijelijkheden aanleiding
zal geven omdat ze eensdeels eene zelfstandige administratie is,
doch op sommige punten alleen aan de controle van het gemeen
tebestuur onderworpen is. Zoo lang er nu win9t wordt gemaakt,
gaat alles gemakkelijk zijn gang. Anders echter wordt het wan
neer men verlies beloopt. Daarom rijst de vraagof deze
instelling wel levenskracht heelt? of hare inrigtiDg geen veran
dering zou moeten ondergaan of ze niet worden moet óf eene
geheel zelfstandige administratie óf in werkelijkheid eene stads-
bank van leeningwaarvan de baten en het verlies geheel
Yoor rekening van de gemeente komen en wier beheer ook ge
heel onder het toezigt en de controle van het gemeentebestuur
wordt gevoerd of welke direct van wege de gemeente wordt
beheerd In de verwachtingdat deze vragen een punt van
ernstige overweging zullen uitmakenzal spr. zich met het voor
stel van den heer Attema vereenigen.
Het voorstel van den heer Attema wordt hierop in omvraag
gebragt en aangenomen met 8 tegen 5 stemmendie van de
heeren BruinsmaSuringarDirksTeltiug en Plantenga.
Als gevolg daarvan is beslotenDe adressen van B. Bateles,
E. Sonnega en H. Vlietstrahoudende verzoek om verhooging
hunner bezoldiging als beambten aan de stads bank van leening
te renvoijeren aan burgemeester en wethouders met verzoek en
opdragt om deze nader te onderzoekenin verband bepaaldelijk
met de gevoerde discussie en de bestrijding van het argument der
commissie van administratie/,dat het verzoek der geëmployeerden
//niet ontvankelijk zou zijnalthacs nuomdat de bank met ver
blies werkt."
2. Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoek van O.
Blokhuisom eervol ontslag als opiigter bij de gemeentewerken.
Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten
Aan O. Blokhuis, met ingang van 15 Maart 1875 eervol
ontslag te verleenen uit zijne betrekking van opzigter bij de
gemeentewerken alhier.
3. Vernieuwing der rangorde van zitting der raadsleden.
Bij de gehouden loting is de plaats no. 1 ten deel gevallen
aan den heer Wijbrandi,
no. 2 aan den heer van der Meulen
/,3 b Plantenga
4 van Sloterdijck
//By// n Teltiüg
b 6 Duparo
„In Oosterhofï
8 dè With
b 9 b Jongsma,
b 10 b Attema,
//ll n n Wiersma,
b 12 Hommes
b 13 Suringar,
b 14 de la Faille,
b 15 n u Buma
b 16 u Dirks
17 van Valkenburgen
b 18 b Brunger.
4. Vernieuwing van de sectiën van den raad.
De gehouden loting heeft tot resultaatdat de sectiëntot de
eerste vergadering in September zullen zijn zamengesteld als
volgt
Eerste.- de heeren PlantengaWiersmaBrunger Suringar
Hommesde la Faille en Rengers (wethouder)
Tweedede heeren de With van der Meulen van Sloterdijck
Attema, Jongsma, Buma en Bruinsma (wethouder):
Derde: de heeren Duparc, Oosterhoff, Dirks, Telting, v&n
Valkenburg, Wijbrandi en Bloembergen (wethouder).
5. Benoeming van de leden van de commissie voor de gemeentelijke
gasfabriek.
De heeren AttemaBruinsmaBrunger en Duparc worden tot
leden der commissie herbenoemd.
6. Benoeming van de leden der commissie voor het stedelijk muziek
korps.
De aftredende ledende heeren de la Faillevan Sloterdijck
Suringar en Wiersma, worden tot leden van de commissie her
benoemd.
De voorzitter sluit de vergadering.