36
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 8 April 1875.
b. Den schuttersraad mededeeling te doen van de opmerkingen
tot welke het onderzoek der rekening en verantwoording aanlei
ding heeft gegeven.
3. Benoeming van een afslager aan de vischmarkt.
J. H. Kaam wordt met 17 stemmen benoemd; 1 stem was uit-
gebragt op E. Sonnega.
4. Ontwerp verordening op de school voor middelbaar onderwijs voor
meisjes.
De Voorzitter wenscht in overweging te geven de behande
ling van het ontwerp uit te stellen. Wel is waar eischt de zaak
spoeddoch het is te vreezen dat al te veel spoed nadeelig zal
kuDnen zijn. Het is bekenddat het ontwerp is aangeboden
nog vóór dat daaromtrent her advies van den inspecteur en de
commissie van toezigt was ingewonnen. Die adviezen nu zijn
nog slechts kort in het bezit van burgemeester en wethouders
en hebben tot eenige wijziging aanleiding gegeven. Ten einde
den leden gelegenheid te geven ook van die adviezen kennis te
nemenstelt spr. voor de verordening in eene heden over acht
dagen te houden buitengewone vergadering te behandelen en in
middels het ontwerp, zooals het is gewijzigd, op nieuw te doen
drukken.
Aldus wordt met algemeene stemmen besloten.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot bepaling van het ge
tal en de bezoldiging van de aan de op te rigten school van middelbaar
onderwijs voor mciejes aan te stellen leeraren en leeraressen.
De Voorzitter acht het rationeelvóór de behandeling van
dit voorstel uit te maken in welke vakken aan de school on
derwijs zal worden gegeven en dewijl nu de behandeling van
de desbetreffende verordening tot heden over acht dagen is uit
gesteld stelt spr. voorook dit voorstel in de alsdan te houden
buitengewone vergadering in behandeling te nemen.
Hiertoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten.
6. Verslag van het in de sectiën gehouden onderzoek van de ont
werp-verordening op het schutten van veehet ontwerp op de hejüng en
het ontwerp op de invordering van regten deswege.
(Zie bijlagen nos. 6 en 8 van 1875 en no. 28 van 1874).
De Voorzitter zegtdat burgemeester en wethouders ge
meend hebbende in het verslag geopperde bezwaren in eene
afzonderlijke nota te moeten beantwoorden. Zij hebben dit vooral
gedaan ten einde te voorkomen eene eenigzins dorre discussie
over regtsgeleerde puntenwaartoe de vergadering van den raad
minder bestemd is. De conclusie van het verslag van rappor
teurs stelt op den voorgrondterugzending van de ontwerp
verordeningen aan burgemeester en wethoudersten einde de
daartegen ingebragte bezwaren nader te overwegen. Spr. ge
looft dientengevolgedat in de eerste plaats zal dienen te wor
den uitgemaakt, of men na de gewisselde stukken de terugzen
ding naar burgemeester en wethouders nog noodig acht, dan
wel of tot de behandeling daarvan zal worden overgegaan.
De heer Jongsma is van meening, dat na de nota van be
antwoording van burgemeester en wethouders een antwoord van
de zijde der commissie van rapporteurs niet wel kan uitblijven.
De Voorzitter zegt, dat hij de opvatting van den heer
Jongsma deeltdoch dat op dit oogenblik het debat zal moeten
loopen over de vraag, of de ontwerpen naar burgemeester en
wethouders teruggezonden dan wel dadelijk behandeld zullen
worden.
De heer Jongsma vraagt, of het antwoord op die vraag niet
zal afhangen van het oordeel der leden over de kwestie-zelf en
of het daarom niet beter zoude zijn eerst aan de commissie van
rapporteurs het woord te geven.
De Voorzitter zegtdat daartoe gelegenheid zal zijn bij de
behandeling van het door hem gestelde vraagpunt.
De algemeene beraadslaging wordt hierop geopend.
De heer Telting acht zich als lid van de commissie van rap
porteurs verpligt eenige bedenkingen in 't midden te brengen
tegen de door heeren burgemeester en wethouders ingediende
nota van beantwoording. Hij zet op den voorgronddat hij
geen vriend is van de Teer/,vivent les principesperissent les
colonies." Daaromindien de zaak praktisch geregeld kon wor
den zoo als burgemeester en wethouders wenschenzou hij
gaarne daartoe medewerken. Doch niettegenstaande het in de
nota aangevoerdebestaan bij hem nog dezelfde bedenkingen
als in het rapport der commissie zijn nedergelegd. In de eerste
plaats wordt er in de nota op gewezendat in het oudtijds hier
vigerend regt geen ouderscheid werd gemaakt tusschen do pu-
bliekregtelijke bevoegdheid om vee te schutten en eene daaruit
voortvloeijende privaatregtelijke verbindtenis wegens de verzor
ging van het vee. Dit is volkomen waar zegt spr.maar
vraagt hij wat doet dat in dezen af Het is immers overbekend
dat in vroegeren tijd niet zoo streng werd onderscheiden tusschen
publiek- en privaatregt en dat inzonderheid het politieregt eerst
in lateren tijd tot een zelfstandig deel van het regt is geworden.
Dat men vroeger niet onderscheidde bewijst volstrekt nietdat
de onderscheiding door de commissie van rapporteurs gemaakt
onjuist zou zijn.
In de tweede plaats achten burgemeester en wethouders de
redenering van rapporteurs //schutting krachtens politieregtver
zorging, opvoeding en oppassing negotiorum gestio" viciëus. Als
men aanneemt de bevoegdheid tot schuttenmoet men komen
tot deze conclusieóf dat men het vee in den schutstal kan
laten verhongerenóf dat het bestuur bevoegd is eene billijke
heffing als vergoeding der verplegingskosten te vorderen. Het
derde gevaldat het bestuur met de aó negotiorum gestorum
zou moeten optreden is daarom niet mogelijk omdat negotiorum
gestio blijkens art. 1890 b. w. alleen bestaat als iemand vrijwillig
zonder daartoe last te hebben bekomen eens anders zaken waarneemt;
dit quasi contract bestaat dus niet, indien de waarneming plaats
heeft krachtens wettelijk voorschrift of op last van 't openbaar
gezag.
Dit zegt spr. is ongeveer de redenering van burgemees
ter en wethouders.
Vrijwillig. Waar dus eene verpligting bestaat tot de waarne
ming is geen negotiorum gestio in den zin van het burgerlijk
wetboek.
Zonder daartoe last te hebben bekomen. Dat spreekt van zelf;
want is er last gegevendan is het geen negotiorum gestio
maar mandaat.
Alles volkomen juist merkt spr. op doch vraagt hij
wat doet het hier af? Bestaat hier lastgeving tot verzorging,
voeding en verpleging? Heeft de eigenaar van het geschutte
vee de gemeente last gegeven om het te voeden en verplegen
Niemand zal het beweren. Maar bestaat er dan bij de gemeente
verpligting daartoe? Is dat voeden en verplegen geen vrijwillige
daad Spr. moet vragen waar de gemeente die verpligting is
voorgeschreven
In de nota van beantwoording wordt gesproken van waar
neming krachtens wettelijk voorschrift of op last van het open
baar gezag en daarbij een beroep gedaan op Diephuis VI
bl. 236 (no. 658) die zegt//Men heeft daardoor uitge
floten het gevaldat er buiten lastgeving eene verpligting tot
z/de waarneming bestond." Maar merkt spr. op blijkbaar
wordt daar niet gedoeld op een geval als 't onderhavige maar
blijkens de geciteerde auteurs vooral gedacht aan de positie van
den voogd, die wel handelt buiten lastgeving, maar toch niet is negoti
orum gestor. Doch dit daargelaten, moet spr. nogmaals vragen, bij
welk voorschrijt aan de gemeente de verpligting is opgelegd tot voeding
en verpleging van vee door welk openbaar gezag de gemeente daartoe
gelast is 'r En dan moet hij verklarendat hij die verpligting ner
gens heeft kunnen vinden. Tot schutten is de gemeente gereg-
tigd ennaar het hem voorkomtook verpligtmaar verder niet.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 8 April 1875.
37
De gemeeote zounadat ze eenmaal krachtens politieregt het
vee had geschut, het kunnen laten verhongeren. Spr. kan niet
inzien dat dit eene onwettige handeling zou zijn deze bewering
klinkt wel is waar hard, maar hij acht ze toch volkomen juist.
Dat de eigenaar krachtens art. 1401 b. w. deswege eene actie
tot schadevergoeding zou hebben, kan hij niet toegeven; want
het schutten is geen onregtmatige daadhet berust op politie
regt en verpligting om het vee voedsel te gevenbestaat er
nieter heeft dusals men 't vee laat verhongeren ook geen
onregtmatig verzuim plaats. Maar dat zou onmeusehelijk zijn
en daarom treedt de gemeentenadat zij geschut heeftuit een
oogpunt van billijkheid en humaniteit als negotiorum gestor op
voor den eigenaar, door het vee te voeden en te verplegen.
Doch zij handelt hier niet krachtens politieregt, maar enkel en
alleen in het privaat belang van den eigenaar.
Volgens de commissie van lapporteurs, in dezen het gevoelen
deelende van v. Oosterwijk, bl. 1379 kan eene retributie voor
de verpleging van gesehut vee niet vallen in art. 238 der ge
meentewet omdat daar enkel diensten zijn bedoelddie men
naar verkiezing al dan Diet kan genieten. Burgemeester en wet
houders beweren, dat die meeningwat daarvoor injure con-
stituendo welligt kan worden aangevoerd niet berust op de
woorden der wet en ook door de regering niet is gehuldigd bij
de toepassing der wet. Dit laatste is spr's inziens minder af
doende. Het is toch hier enkel de vraag, wat de zin der wets
bepaling isniet in welken zin die door de regering is toegepast.
En nu de zin der wet. Als men nagaatwat er al in art. 238
wordt opgenoemd en dit in verband beschouwt met art. 254 der
gemeentewet, dan komt het spr. voor, dat dit alles het karak
ter heeft van een genotwaarvoor betaald wordtwanneer en
voor zooverre men het heeft gehad een genotdat men vrij
willig en op eigen verlangen heeft gehaddat men ook niet had
kuunen hebbenin welk geval men ook niet zou behoeven te
betalen en dan brengt het verband der bepaliDg mededat ook
de van wege het gemeentebestuur verstrekte dienden hetzelfde
karakter hebben. In gelijken zin als v. Oosterwijk spreekt ook
v. Emden Regtspr. ad art. 238 gem.-wet, no. 10, dl. I, bl. 429,
die op dien grond afkeurt het vorderen van betaliög van publieke
vrouwen voor het geneeskundig onderzoek, waaraan zij verpligt
zijn zich te onderwerpen. Het zou de vraag zijnof het heffen
eener retributie van zekere bijzondere personen voor publieke
diensten, welke dezen niet hadden gevraagd, wel is overeen te
brengen met art. 172 der grondwet en of dit niet zou zijn een
privilcgium odiosum in zake van belastingen.
8pr. is hiermede genaderd tot het vierdehet meest cardinale
Ïmnt van de notadeu verkoop van het niet gereclameerde vee.
lier beroepen burgemeester en wethouders zich in de eerste
plaats op de autoriteit van de Vrieswetg. magt bl. 229 op
regterlijke uitspraken en ministeriële decisiënvolgens welke
dergelijke bepalingen als eene geoorloofde beperking van het eigen -
dornsregt moeten worden beschouwd. Spr. veroorlooft zich daar
tegen op te merken dat de verkoop vao een stuk vee wel nim
mer eene bep rking van het eigendomsregt kan worden genoemd
't is eene ontneming van het eigendomsobjecteene onteigening.
In de tweede plaats wordt beweerd dat het beroep op art.
147 der grondwet niet opgaatomdat dit art. bedoelt gedwongen
onteigening ten ojienbaren nutte. In casuzoo wordt er beweerd,
is geen gedwongen onteigeningmaar eigendomsverlies door nala
tigheid of opzettelijk verzuim in strijd met de verordeningen
van het openbaar gezag gepleegdeen verlies dusdat aau
eigen schuld is te wijten en bovendien is het hier geen ont
eigening ten openbaren nutte.
Wat nu in de eerste plaats dit laatste betreftdat het name
lijk hier niet is eene onteigening ten openbaren nuttedit zou
naar het spr. voorkomt, pleiten ten voordeele van het gevoelen
van rapporteurs immers volgens art. 147 der grondwet wordt
onteigening alleen dan toegelaten wanneer die plaats vindt tin
algenieenen nutte. Wat de bewering betreft, dat het hier niet is
een gedwongen onteigeningmaar een verlies van eigendom door
nalatigheid of verzuim in strijd met de verordeningen van het open
baar gezag gepleegddit kan in zekeren zin worden toegegeven
wanneer de eigenaar binnen zekeren tijd opkomt en de regten
betaalt, krijgt hij zijn stuk vee terug eu wordt het niet verkocht
men kan dus misschien beweren dat art 147 der grondwet hier
niet direct van toepassing is maar spr. moet opmerkendat dit
art. in het rapport der commissie ook niet met name wordt ge
noemd. Doch aangenomen ook aldat art. 147 hier niet regt-
ötreeks van toepassing isdan vervalt daarmede nog volstrekt
niet de juistheid van het betoog der commissie. Neemt men aan,
dat het verlies van eigendom hier niet is eene onteigening, maar
een gevolg van nalatigheid of verzuim des eigenaarsdan zou
het worden eene straf op die nalatigheid of dat verzuimwelke
den nalatige treftzonder dat hij bij vonnis is gecondemneerd.
En dan moet spr. vragenhoe de gemeente aau de nalatigheid
van den eigenaar het regt kan ontleenen om nu over den eigen
dom van dien nalatigen eigenaar te beschikken Dat regt zou
haar bij de wet kunnen worden gegeven maar bij gemeente-vor-
dening kan ze dat niet voor zich zelve scheppen. Als het verder
waar iszooals door rapporteurs is ontwikkeld en spr.'a inziens
niet door burgemeester en wethouders weerlegddat het voeden
en verzorgen van vee is negotiorum gestiodan volgt daaruit
dat de gemeente niet het regt heeft om het vee te verkoopen
alleen daden van beheer kan de negotiorum gestor verrigten be
schikking over eigendom, om op die wijze zijne verschotten terug te
erlangenis hem niet geoorloofd daartoe heeft hij enkel de aó
negotiorum gestorum.
Spr. acht het aangevoerde voldoende om de bewering te wet
tigen dat hij door de nota vau burgemeester en wethouders niet
van eene onjuiste zienswijze is overtuigd.
De heer Jongsma zegtdat naar zijne meening zijn rnede-
rapporteurdo heer Telting, de nota van burgemeester en wet
houders op zoodanig afdoende gronden heeft bestredendat hij
gelooftdatindien de aangevoerde bewijsgronden waren gedrukt
en zoo aan de leden van den raad ter overweging gegeven er
van aanneming van de voorstellen van burgemeester en wethou
ders van 26 November 1874 bij dezen raad geen sprake meer
zou kunnen zijn. Indien rapporteurs niet gevreesd hadden het
debat in eene bepleitiug van tegenovergestelde gevoelens te doen
ontaardendan zegt spr. hadden ze misschien nog een
nader-rapportcontra memorie, of hoe men het noemen wil,
ingedienddoch dan zouden die nota's de plaats gaan vervangen
hebben van de conclusiënen de pleidooijen zouden toch niet
achterwege gebleven zijn. Maar bovendien waren rapporteurs
dan ook genoodzaakt geweest het collegie te volgen op den weg,
waarop men moet ontmoeten al de schrijvers door burgemeester
en wethouders aangevoerd. Dat dit echter hulptroepen zijn
die niet mede kuunen strijden hoopt spr. aanstonds aan te too-
nen. Spr. wil er alleen op wijzendat een groot deel vau
hetgeen men bij de aangehaalde schrijvers kan lezen, te vinden
is in een adres door de toenmalige commissie van landbouw in
1866 aau den koning ingediend, toen er een wetsvoorstel aan
hangig was tot intrekking van den cöde-rural. Hij veroorlooft
zich een afschrift van dat adres op het bureau van den voorzit
ter te deponeren. Van nabij weet hijdat de steller daarvan
de aangehaalde schrijvers niet ongelezen liet. Hij wil er nog
bijvoegendat door den steller van de nota van beantwoording
nog met vrucht had kunnen worden geconsulcerd Merlins reper
toire, op het woord //fourriere"
Burgemeester en wethouders zegt spr. noemen de ziens
wijze van rapporteurs scherpzinnig doch onjuist. Over het geheel
straalt naar het hem voorkomt in de nota deze opvatting door:
/rapporteurs offeren de koloniën aan hunne principes op." Hij
laat dit punt echter onaangeroerd daar zijns inziens reeds de
heer Telting heeft aangetooud dat het tegendeel het geval is.
Indien echter de zienswijze van rapporteurs de ware isdan
volgt daaruit, dat de raad juist de koloniën ter verderve zoude