40
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 8 April 1875.
volgen hij wil zelfs aannemen dat de opvatting van het
dagelijksch bestuur bij de regterlijke collegiën geen ingang zal
vinden maar hij moet evenals de vorige sprekerdoch in een
anderen zinden raad er voor waarschuwenniet door over
dreven angstvalligheid de vaststelling van eene verordening na
te latendie zeer goede diensten zal kunnen bewijzenen die
mogt zij al later met grond worden bestreden toch voor de ge
meente niet meer bezwaren zal opleveren dan thans uit den on-
geregelden toestand reeds zijn voortgevloeid.
De heer van Sloterdijck heeft het woord gevraagd om te
kennen te gevendat de commissie van rapporteurs noch door
haar rapport, noch door de bestrijding van de nota van beant
woording hem overtuigd heeftdat hare zienswijze juist is. Hij
zal evenwel niet met een lang pleidooi voor den dag komen
overtuigd als hij isdat de zaak over en weder reeds genoeg
zaam is toegelicht. Alleen wenscht hij in het midden te bren
gen dat naar het hem voorkomt de commissie van rapporteurs
wat al te ver is gegaan in de toepassing van het burgerlijk regt
op dit onderwerp. Niet alles kan onder dat regt vervat wor
den zegt spr. Hij gelooft met grond te kunnen zeggen dat
het burgerlijk regt omvat en betrekking heeft op de rcgtsver-
houding van bijzondere personen maar ook toepasselijk is op
de regt8verhoudingen tusschen publiekregtelijke ligchamen en
bijzondere personenzoolang althans Diet door de wet of eenige
wettige verordening daarin op andere wijze is voorzien. Is deze
opvatting juistdan kan men daaruit de gevolgtrekking maken,
dat de regtsverhoudiDg welke uit het schutten van vee van wege
de gemeente tusschen deze en de eigenaren van dat vee ontstaat,
door het burgerlijk regt wordt beheerscht, doch dat het privaat-
regt ophoudt te werken, zoodra die regtsverhoudiog door de wet
of wettige verordening is geregeld. Nu zegt men weldat de
gemeente zich eigenermagte geen titel mag scheppenmaar
daarin juist merkt spr. op ligt de grondslag van de be
voegdheid der gemeentebesturen, haar, behoudens toezigt van
hoogere autoriteit, bij de gemeentewet toegestaan. Het komt spr.
diensvolgens voor, dat de toepasselijkheid van het burgerlijk
regt slechts in zooverre juist is, als het betrekking heeft op den
tegenwoordigen ongeregelden toestand maar dat ze ophoudt
zoodra de voorgestelde verordening zal zijn vastgesteld.
Een enkele opmerking wil spr. nog in het midden brengen
over de toepasselijkheid van art. 238 der gemeentewet. Het
komt hem voor, dat de woorden van dat art. de vaststelling der
belasting-verordeniDgen in dezen niet uitsluiten en dat het des
wege bij v. Oosterwijk beweerd verschil niet gegrond is. Vol-
fens dat beweren is het verschil daarin gelegen, dat men om
e dienstendaar bedoeld te genietener om moet vragenof
m. a. w. dat men vrij is ze al of niet te genieten. Maar spr.
moet vragen of ook hier de eigenaar niet vrij is de diensten
van de gem eert e al dan niet te genieten In den regel toch
heeft hij het zich zeiven te wijten, wanneer zijn vee losloopt;
hij zelf heeft aan zich de keuze zijn vee al of niet te doen be
waken en indien hij niet daarvoor zorgtgeeft hij met de daad
te kennendat hij wenscht te genieten van de diensten der ge
meente. Doch spr. heeft tegen de ontwerp verordening zooals ze
daar ligt een ander bezwaar. Het is ditdat aangezien het
schutten van vee zal steunen op de bepaling van de gemeente
wet, volgens welke burgemeester en wethouders bevoegd zijn
ten koste van de eigenaren te doen wegnemen beletten of ver-
rigten van hetgeen in strijd met bestaande verordeningen wordt
daargesteldondernomen of nagelatenmet het oog op deze
wetsbepaling de ontwerp-verordening te veel bevat, in zooverre
daarin bepalingen voorkomen, die niet door den raad maar door
burgemeester en wethouders moeten worden vastgesteld. Naar
spr.'s oordeel zal door den raad in de politieverordening op de
veiligheid der openbare wegen enz. eene bepaling moeten wor
den opgenomen, dat geen vee op publieke plaatsen mag losloo
pen naar aanleiding hiervan kunnen door burgemeester en wet
houders bepalingen worden vastgesteld op het schutten van vee
en in verband daarmede zal de raad eene belasting-verordening
kunnen maken. Indien deze zienswijze juist is, dan is het tevens
zeker, dat vele van de voorgestelde bepalingen in de ontworpen
vei'ordening op het schutten zullen kunnen vervallen en ook
enkele van deze zullen moeten komen in de belastiog-verorde-
ning. Op dezen grond zal spr. zich vereenigen met het eerste
punt van de conclusie van het rapport der commissiewaarbij
wordt voorgesteld terugzending naar burgemeester en wethouders,
met uitnoodiging om de tegen de verordeningen iDgebragte be
zwaren nader te overwegen.
De heer Wiorsma zegt, dat, indien al de leden der verga
dering die zich met de beoefening van het regt bezig houden
hier hunne beschouwingen zouden leveren aangaande de aanhan
gige kwestiede raad dan zeker nog geruimen tijd zou moeten
toeluisteren. Spr. van zijn kant zal dat niet doen maar zich
bepalen tot de verklaringdat hij zich geheel refereert aan de
gronden door den heer Teltiog tot staving van zijne opinie bij-
gebragt. Alleen wil hij daarbij kortelings een paar punten uit
het debat releveren. De heer Rengers zeidedat het tegen het
gezond verstand indruischt een stuk geschut vee te laten ver
hongeren of af te maken. Dit is volkomen waar zegt spr.
maar waarom Omdat dit stuk vee waarde vertegenwoordigt.
Een nietswaardiger hond waarvan de eigenaar niet opkomt na
dat hij als politiemaatregel is opgenomen, wordt eenvouding op
gehangen. Uit het oogpunt der politie is eene koe en een hond,
zonder eigenaar losloopendeprecies hetzelfde object. Om een
publiekregtelijk belang wordt het eene dier opgenomen en opge
sloten het andere geschut. Daarmede is echter het publiekreg
telijk element der handeling afgeloopen en begint de verhouding
tusschen het gemeentebestuur en den eigenaar naar van het op
gesloten of geschutte dier een privaatregtelijk karakter aan te
nemen. Het is dan ook geen menschelijkheiddie de gemeente
dringt een geschut stuk vee te voedenmaar het belang de
waardedie bij het niet voedeD daarvan zoude verloren gaan.
Daar houdt de kracht der publiekregtelijke verordening op en
herneemt de burgerlijke wet haar volle kracht. Naar het inzien
van spr. mag men daarvan io eene verordening niet afwijken.
Hij onderscheidt in de handeling der schutting van vee drie pha-
sen te weten schuttenondèrhouden en terugvorderen van het
verstrekte onderhoudde eerste is politiemaatregelde twee an
deren zijn van privaatregtelijken aard. Voor 't overige vereenigt
spr. zich geheel met de argumenten door den heer Teltiog aan
gevoerd.
De heer Telting wil het den heer Rengers gaarne toestem
mendat de zaak voor verschillende opvatting vatbaar is. Het
is verre van hem te bewerendat rapporteurs den onfeilbaren
weg zouden hebben aangewezen. Doch wat hem persoonlijk be
treft, gelooft hij als lid van den iaad niet te mogen medewer
ken aan de vaststelling van eene verordeningwaartoe hij den
raad niet bevoegd rekent. Nu zeide de heer Rengers dat men
het niet zoo naauw moest nemenverordeningenimmersdie
met het algemeen belang of de wet strijden kunnen door den
koning worden geschorst of vernietigd. Dit zegt spr. is
volkomen waar, maar hij acht bovendien den regter bevoegd tc
onderzoeken of eene verordening ook met de wet strijdt en bij
het aanwezig zijn daarvan de toepassiog van die verordening te
weigeren. En nu gelooft spr. nietdat de raad zich mag wagen
aan de vaststelling eener verordening waarvan het te voorzien
is, dat ze door den regter buiten toepassing zal worden gesteld.
Het is zter goed mogelijk, dat zoodanige verordening eene nut
tige strekking heeft en goed kan werken; maar, waar de mo
gelijkheid van procedures bestaat en het te voorzien is dat de
regter de toepassing zal weigeren daar kan spr. aan de vast
stelling van die verordening niet medemerken.
Op nog een paar andere punten moet spr. den heer Rengers
beantwoorden. Volgens art. 134 der gemeentewet behoort aan
den raadmet betrekking tot de regeling en het bestuur van de
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 8 April 1875.
41
huishouding der gemeentealle bevoegdheid die niet bij eenige
andere wet aan den burgemeester of aan burgemeester en wet
houders is opgedragen, en volgens art. 135 behoort aan hen het
makeD van de verordeningen die in het belaDg der openbare
orde zedelijkheid en gezondheid worden vereischt en van an
dere betreffende de huishouding der gemeente. Het criterium
van de wetgevende magt des raads is alzoo de huishouding der ge
meente daar buiten mag hij niet treden. En nu beweert spr.
dat het voeden van geschut vee en het terugvorderen van de
daaruit voortvloeiende kosten niet de huishouding der gemeente
raaktmaar dat de gemeente daarbij even als iedere andere ne-
gotiorum gestor eenvoudig handelt in de belangen van derden.
Hij gelooft dusdat de raad met de regeling van dat een en
ander zijne wetgevende bevoegdheid zou te buiten gaan, wijl hij
alsdan iets zou regelen dat niet gezegd kan worden tot de huis
houding der gemeente te behooren.
Spr. moet er al verder de aandacht op vestigendat de heer
Rengers het antwoord is schuldig gebleven op de vraagop
welk wettelijk voorschrift steunt de verpligting tot voeding en
verpleging van geschut vee. Volgens art. 1390 heeft negotiorum
gestio plaats alleen danwanneer men vrijwillig zonder eenige
opdragt eeDS anders zaken waarneemt. Straks reeds heeft spr.
betoogddat er geene lastgeving tot voediDg van het geschutte
vee kan geacht worden bestaan en dat de gemeente daartoe
ook niet verpligt is Ook de heer Rengers heeft geen wet
telijke bepaling kunnen aanwijzenwaarop die verpligting rust.
Spr. blijft dus die voeding en verpleging beschouwen als nego
tiorum gestio. Het voorname motief, waarop de heer Rengers de
verpligtiDg tot voeding en verpleging bouwdebeschouwt spr.
als een utiliteitsargument. De metschelijkheld en humaniteit
zegt men laten niet toe het vee te doen verhongeren. Spr.
wil dit gaarne toegeven maar voegt hij er bij humaniteits-
begrippen kunnen geen regtsgrond opleveren voor de heffing èener
retributie wegens voeding van veeveel minder nog voor den
verkoop van niet binnen zekeren termijn afgehaald vee. Men
maaktdoor dit aan te nemen een door niets geregtvaardigden
sprong. Wel kan men uit een beginsel van humaniteit het voe
den van geschut vee verdedigen, niet echter de heffing eener
retributie wegens voeding en den verkoop van hetzelve.
Spr. wenscht ook nog met een enkel woord terug te komen
op het gesprokene door den heer van Sloterdijck volgens welke
rapporteurs te consequent zijn in de toepassing van het privaat-
regt. Zooals de zaak thans iszou de opvatting van rapporteurs
juist zijnmaar ophouden dit te wezen zoodra het schutten en
voeden van vee bij verordening zal zijn geregeld. Het komt spr.
voor, dat de heer van Sloterdijck met deze bewering zich schul
dig maakt aan een petitio-principii. Alles komt hier toch aan
op de vraag, of de gemeente het regt heeft tot het maken eener
verordening als de voorgedrageneen dat regtdunkt spr.
wordt door de bewering van den heer van Sloterdijck geenszins
geregtvaardigd. De heer van Sloterdijck zou in de politieveror
dening willen bepalendat geen vee op den openbaren weg mag
losloopendoch nu moet spr. er op wijzendat dit middel
bereids in het verslag van rapporteurs als tweede expediënt is
overwogen en dat bij die gelegenheid duidelijk is aangeduid, dat
dat middel niet tot het gewenschte doel zal leiden en dat daar
aan bovendien praktische bezwaren verbonden zijn.
Spr. blijft zich ook in dit opzigt aan het rapport refereren.
De algemeene beraadslaging wordt hierop gesloten.
De Voorzitter merkt opdat de conclusie van de commis
sie tweeledig is. Vooreerst strekt ze om de verordeningen naar
burgemeester en wethouders terug te zenden. Wordt dat voor
stel aangenomen dan gelooft hij te mogen aannemen dat het
2e onderdeeldat eenige wijzigingen in de verordeningen beoogt,
als vervallen kan worden beschouwt Hij opent thans de be
raadslaging over punt I, aldus luidende:
„I. a. de ontwerpverordening op het schutten van vee in de
//gemeente Leeuwarden
„b. het ontwerp-besluit op de heffiog der regten voor het be-
z/waren en verzorgen van geschut vee
de ontwerp-verordening op de invordering der regten sub
Nb bedoeld
«terug te zenden naar burgemeester en wethouders, met uit-
//noodigingom de daartegen ingebragte bezwaren nader te over-
wegen."
De heer Rengers is bevreesd, dat de stemming over dit voor
stel niet zuiver zal wezen. De heer van Sloterdijck, die althans
in beginsel met burgemeester en wethouders medegaat, zal vol
gens zijne verklaring voor de terugzending van het voorstel stem
men doch op geheel andere gronden dan die door rapporteurs
aangevoerd zijn. Spr. acht dus een afzonderlijk voorstel van den
heer van Sloterdijck noodigopdat burgemeester en wethouders
kunnen weten, welke de bedoeling van de meerderheid van den
raad omtrent de wijze van regeliDg is.
De heer van Sloterdijck acht de indiening van een voor
stel zijnerzijds niet noodig. De conclusie houdt in //met uitnoo-
z/digiDg om de daartegen iDgebragte bezwaren nader te overwe-
//gen." Die bezwaren zegt spr. zijn èn in het rapport uit
gedrukt èn in de discussie geopperd. Er staat in de conclusie
niet //met last om die bezwaren in acht te nemen", maar //met
uitnoodiging om ze nader in overweging te nemen." Vooral uit
aanmerking van dit onderscheid acht spr. het niet noodig, dat
ieder lid zijne zienswijze in een bepaald voorstel formulere.
De heer Jongsma kan het bezwaar van den heer Rengers
niet deelen. Toen de commissie van rapporteurs genaderd was
aan het formuleren eener conclusie, meende zij, dat de voorge
dragene de meest beleefde vorm is. Zij hoopte destijdsdat de
aanneming dier conclusie aanleiding mogt geven tot het indienen
van een adres aan den rijkswetgever.
Punt I der conclusie van het verslag van rapporteurshierop
in omvraag gebragt wordt aangenomen met 12 tegen 3 stem
men die van de heereu BruinsmaBloembergen en Rengers.
(De heeren Wijbrandi, Brunger en de la Faille hadden voor de
stemming de vergadering verlaten).
Tengevolge van het genomen besluit komt het door de com
missie onder punt II subsidiair voorgestelde niet in behandeling.
De Voorzitter sluit de vergadering.