48 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 15 April 1875. dan een nootdooh in zijn oog is ze dat nietintegendeelhij beweert, dat ze een imperatief voorschrift behelst, op welks uitvoeriog de bevoegde autoriteit teezigt zal hebben te houden. Men mag dus gerust verwachtendat die bepaling toepassing zal vinden. Het bezwaar, dat het moeijelijk zal zijn voor het onder wijs in de gezondheidsleer een geschikt docent te vindendeelt spr. geheel. Hij verwachtdat dit althans in den eersten opslag uitermate moeijelijk zal ziju. Men zal zeggen dat er gemakke lijk deze of gene zal te vinden zijn die in dat vak onderrigt zal kunnen geven doch voor spr. is het de vraag of men iemand zal opdoen die van dat en aanverwante vakken voldoende ken nis heeft en tevens genoegzame geschiktheid bezit om daarin onderwijs te geven. Hij wijst er opdat de gezondheidsleer niet ia de wet op het middelbaar onderwijs is opgenoemd, zoo dat in dat vak geen examen kan worden gedaan en men ook geen waarborg van voldoende kennis daarin heeft. Spr. heeft gemeend het aangevoerde tot staving van zijne in opzigt tot het amendement van den heer Bruinsma uittebrengen stem te moeten in het midden brengen. Nog eene kleine opmerking acht hij zich verpligt daaraan toetevoegen. Hij heeft namelijk in een der stukken die bij het adres der heeren genees kundigen zijn overgelegd een citaat aangetroffenwaarin zijn naam voorkomt en welks inhoudin verband met het thans door hem aangevoerde, alligt in het oog van dezen of genen de schijn van inconsequentie op hem zou kunnen laden. Daar toch is hij degenedie in den geneeskundigen raad ter zake van het toen besproken onderwerprakende de invoering der gezondheidsleer als leervak bij het hooger en middelbaar onderwijs een voorstel heeft geformuleerd dat ook door dien raad is aangenomen. Maar nu moet hij opmerkendat dat voorstel niet anders was dan een voorstel van orde. Er waren namelijk verschillende zienswijzen ontwikkelden toen nam hij de vrijheid naar aanleiding van de gevoerde discussie een voorstel te formulerendat zooveel mogelijk aan de geopperde meeningen beantwoordde. Dat voor stel nu strekte om bij den minister van binnenlandsche zaken aantedringen op de invoering van voldoend onderwijs in de hygiène aan de hooge en middelbare scholen; tevens spreekt het de wenschelijkheid uit om ook op de lagere scholen daarin eenig onderrigt te doen geven. Zooals spr. reeds opmerktewas dat voorstel niet meer dan eene motie van orde en niet de uiting zijner persoonlijke meeningen indien men het vooraf bij die gelegenheid door hem gesprokene daarmede in verband beschouwt, dan gelooft hijdat aan dat voorstel wel niet met grond een verwijt van inconsequentie zal kunnen worden ontleend. De heer de la Faille heeft onderscheidene malen bezwaren hooren opperen tegen de opname van de gezondheidsleer, op grond van het reeds groot getal vakken. Alleen de heer Ken- gers heeft gesproken van het getal leerurenen dat weegt bij spr. zwaarder. Hij heeft hooren zeggendat nu reeds 42 uur per week onderwijs zal worden gegeven. (De heer Rengers zegt 36.) Dat is al voor vast een belangrijk verschil zegt spr. 42 uur kwam hem trouwens ook verbazend hoog vooralthans volgens het programma der hoogere burgerschool te Dordrecht bedraagt het getal lesuren daar 29 a 30 per week. Maar ook wan neer het getal lesuren hier 36 zal bedragen, zou spr. eerder beper king dan vermeerdering weuschelijk achten. In verband hiermede wenscht hij te worden ingelichtof het programma van verdee ling der lesuren ook door den raad wordt vastgesteld. De Voorzitter antwoordt, dat volgens art. 2 het programma door de directrice in overleg met de leeraren en leeraressen op gemaakt en door burgemeester en wethouders goedgekeurd wordt. De heer Wiersma zegt, dat de kwestie van de gezondheids leer een phase is ingetredendie het aan de leden van den raad, welke op dat terrein niet te huis zijnmoeijelijk maakt eene beslissing te nemen. Omtrent de wenschelijkheid van het be oefenen der gezondheidsleer zijn alle deskundigen het eens trouwensniemand zal ook bewerendat de kennis daarvan niet hoogst wenschelijk is. Het groote verschil intusschen is hierin gelegen dat de een van hare beoefening een afzonderlijk vak wil makende ander haar bij het onderwijs in dier- co plant-natuur- en scheikunde wil hebben toegepast. Spr. voor zich zal de laatste zijn te beslissen welke van beide meeningen in dezen de voorkeur verdient. Bij hem moet prevaleren het bezwaar, dat van de zijde der tegenstanders van het amendement wordt ingebragtdat namelijk de gezondheidsleer als vak onder wezen te veel tijd vordert en te diep gaat, orn in al de overige vakken een voldoend onderrigt te kunnen geven. Op dien grond kan spr. zich voorloopig neerleggen bij de opvatting van den heer Bloembergen dat in de slotalinea van art. 1 waarborg ligt, dat aan de gezondheidsleer genoegzame aandacht zal worden gewijd. Hij wenscht intusschen te verklaren, dat hij zich aan sluit bij den door den heer Jongsma uitgesproken wensch om reeds nu te constateren, dat de verordening na zeker tijdsverloop zal worden herzien. Spr. kan verder niet zwijgen over een paar vakken in het adres van heeren geneeskundigen opgenoemd namelijk de wa renkennis en de huishoudkunde. Even als tegen de gezondheids leer heeft hij ook tegen het opnemen van die beide vakken be zwaren hooren opperen. Warenkennis, zegt men, is niet anders dan een onderdeel van de scheikunde. In de commissie uit den raaddie met het onderzoek naar de wenschelijkheid van de oprigting eener middelbare school voor meisjes is belast geweest heeft spr. de wareukennis ter sprake gebragt, en daar is hem geautwoorddat hij zich van dat vak geen goed denkbeeld maaktehet strektezoo zeide men niet om te leeren of de waren van goede of slechte hoedanigheid warenmaar meer om de leerlingen bekend te maken met de plaatsvan waar de wa ren komen. Om deze reden is dan ook de warenkennis destijds niet in het programma der raadscommissie opgenomen. Maar spr. heeft in betrekking tot de warenkennis nog een ander be zwaar gehoorddit namelijkdat om de goede of slechte hoedanigheid eener waar te beoordeelen niet alleen een langdu rig onderzoekmaar ook eene grondige kennis van de schei kunde noodig is. En dewijl hij niettegenstaande toch het on derwijs in de warenkennis wenschelijk blijft achten zou hij dat vak willen verbinden aan de natuur- en scheikunde. In betrekking tot de huishoudkunde moet spr. verklaren dat het hem moeijelijk toeschijnt te bepalenwat eigenlijk daartoe behoort. In Duitschland worden de meisjes praktisch in de huis houdkunde ouderwezen door ze gedurende eenigen tijd bij an deren te doen oefenen en naar spr's. inzien zeer teregtde huishoudkunde isdunkt hemgeen vakdat op de school kan worden onderwezen. Als spr. nu dit een en ander zamenvat, dan komt het hem voordat tegen de drie door heeren geneeskundigen gewenschte vakken onderscheidene bezwaren bestaan die niet gemakkelijk kunnen worden opgelost. Daarom vooral zal hij zich voorloopig neerleggen bij het denkbeeld van den heer Bloembergen om te trachten van een en ander bij de behandeling van andere vakken zooveel mogelijk aan de leerlingen mede te deelen en het voor het overige aan de praktijk over te laten. Hij wil er nog bijvoegen, dat hij het voornemen heeft, op de bereids reeds door andere sprekers medegedeelde grondeneen voorstel in te dienen om lit. m //schoonschrijven" in art. 1 te doen vervallen. De Voorzitter merkt op, dat de heer Wiersma zijn doel wel anders dan door het indienen van een voorstel kan berei ken door namelijkwanneer lit m aan de stemming wordt on derworpen zich daartegen te verklaren. De heer Bruinsma moet nogmaals terugkomen op de be zwaren van de bestrijders van zijn amendementvolgens welke de gezondheidsleer wel gelijktijdig met andere vakken zou kun nen wordeD gedoceerd. Dit zou wel eenigermate kgnnen ge schieden indien voor het onderwijs in die vakken op het pro gramma een behoorlijk aantal lesuren was ingeruimd hetgeen echter in spr's oog niet geval is. Als b. v. in de scheikunde twee uur per week onderwijs wordt gegevenwat voor tijd zal Verslag der handelingen van den gemeen cr dan tusschentijds voor de gezondheidsleer overschieten Spr. blijft er bij dat het op het onderwijs schadelijk moet terugwer ken wanneer b. v. een leeraar bij het bespreken van voor de gezondheid schadelijke eigenschappen der metalen zich telkens afwijkingen moet veroorloven. Hem dunktdat de voor de scheikunde gereserveerde twee uren per week wel geheel voor de theorie zullen noodig zijn, zoodat er voor toepassingen in be trekking tot de hygiène geen tijd overschiet. Hetzelfde geldt zijns inziens voor de natuur-dier- en plantenkunde. De heer Bloembergen ïhoetnaar aanleiding van de op merking van den heer Bruinsmadat voor de natuurkunde enz. te weinig tijd is gereserveerd om ook nog de gezondheidsleer daaronder te begrijpen de vraag doen hoeveel uren dat ge achte lid dan wel aan de gezondheidsleer per week wil hebben besteed Spr. keert de zaak anders om en beweertdat het juist bij de behandeling van de eigenschappen der metalen en hunne verhouding tot andere stoffen op zijne plaats zal zijn over de nadeelige invloeden te spreken, die sommigen van dezen, b. v. het straks door den geachten voorsteller besproken koperbij aan wending tot huishoudelijk gebruik op de gezondheid kunnen oefe nen. Hij verwacht daarenboven, dat daar, waar de bedoelde inwer king van andere stoffen op dergelijke schadelijke metalen aan schouwelijk wordt voorgesteld, het nadeel voor de gezondheid dat uit hunne aanwending kan voortvloeijen ook veel beter be- grepeu en onthouden zal wordendan wanneer het geheel af zonderlijk behandeld wordt. Het is er intusschen verre af, dat spr. een tegenstander van dat vak isintegendeelmaar hij acht het voorzigtiger het aan de ervaring over te laten te be slissen of de toevoeging van dat vak als afzonderlijk leervak al dan niet noodzakelijk wordt geacht. De heer Attema kan na het gesprokene door den heer Bloem bergen van het hem verleende woord afstand doen. De heer Jongsma geeft te keünendat hijiDgeval het voorstel van den heer Bruinsma wordt afgestemdhet voorne men'heeft een amendement in le dienen in den geest waarin hij zoo even sprak en dat alzoo de strekking zal hebbenom aan de verordening een voorloopig karakter te geven. Daar echter het amendement bij aanneming van dat van den heer Bruinsma geen reden van bestaan" heeft, houdt hij het voor loopig achterwege. De algemeene beraadslaging over art. 1 wordt hierop gesloten. Het op de eerste alinea door den heer Attema voorgesteld amendement wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De onderdeelen ai worden achtereenvolgend bij acclamatie aangenomen. Het amendement van den heer Bruinsma, strekkende om tus- schen en j in te lasschen //de gezondheidsleer," wordt aange nomen met 9 tegen 8 stemmen, die van de heereD Wiersma, BloembergenJongsma, Oosterhoff, DirksSuringar, Rengers en Attema. Onderdeel j. //gronden der staathuishoudkunde en van de in- //rigting van den Nederlandschen staat." De heer van Sloterdijck stelt voor in dit onderdeel te roijeren de woorden //en van de inrigting van den Nederland- //Staat." De gronden voor dit amendement heeft spr. reeds zoo even opgegeven. De heer d-9 la Faille stelt voor te lezen gronden van de staathuishoudkunde, iu plaats van der staathuiskunde. Het woord wder" acht hij taalkundig niet goedomdat der eene uit drukking van bezit is. De heer Dirks vereenigt zich niet met het amendement van den heer van Sloterdijck. Hij gelooftdat het in den tegen- woordigen tijd voor meisjes volstrekt noodzakelijk is althans iets vau de inrigting van den Nederlandschen staat te weten. Spr. weet wel dat in den regel de meisjes wel weten wat een lid van de provinciale staten of van den gemeenteraad is, maar er eraad te Leeuwarden, van 15 April 1875. 49 zijn tal van andere zakenwaarvan zelfs de meeste jongens niets weten. Orn maar iets te noemen wat de synodale com missie is wat het onderscheid is tusschen de synodale commis sie en de synodewat een kerkelijke ring of eene klassis is. Neemt men nu in aanmerking, dat het grootste element van het onderwijs bij velen de dagbladpers is en dat men bijna geen dagblad kan ter hand nemen waarin men niet eene mededee- 1 iDg aantreft, die op de inrigting van den staat betrekking heeft dan dunkt spr.dat onderrigt in de inrigting van den staat ook voor meisjes eene behoefte is. Spr. vindt dus hoegenaamd geen redendat vak uit de verordening te ligten. Hij wijst er op dat onlangs bij eene andere vergadering de wenschelijkheid is betoogd om ook iets daarvan zelfs in de lagere school te on derwijzen. De heer Attema kan ook niet met het amendement van den heer van Sloterdijck medegaan. De kenDis van de inrigting van den Nederlandschen staat behoort tot het geheele plan van al gemeene ontwikkeling, en ook het meisje dient naar spr's in zien daarvan eenige notie te hebben. In de laatste jaren zijn geschikte handboeken over dit vak in het licht verschenendie met vrucht kunnen worden gebruikt. De heer Rengers wenscht er op te wijzendat de kennis van de inrigting van den Nederlandsche staat door burgemees ter en wethouders aanvankelijk niet in de verordening is opge nomen. Ze hebben dit nagelatenwijl het hun bleek dat ook de heer inspecteur daaraan geriBge belangrijkheid schijnt toe te kennen. Het zal toch wel geen betoog behoeven dat één uur staatsinrigtiüg per week zoo goed als niets te beteekenen heeft. Bovendien wanneer men er bepaald op gesteld is die kennis op te doendan bestaat daarvoor genoeg gelegenheid buiten dc school. Ofschoon spr. zich iu dezen geen partij wil stellenzal hij zich toch met het amendement van den heer van Sloterdijck vereenigen. Het amendement van den heer van Sloterdijck wordt hierop aangenomen met 9 tegen 8 stemmendie van de heeren Oos terhoff, Dirks, Suringar, Attema, Wiersma de la FailleBloem bergen en Jongsma. Hiermede vervalt het amendement van den he^r Attema, om in plaats van //van de" te lezen der inrigting van den Neder landsche staat. Het amendement van den heer de la Failleom te lezen gron den van de staathuishoudkunde, wordt zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Lit. kboekhoudenwordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Litt. I, teekenen. De heer de la Faille heeft zich wel eens afgevraagd, waarom toch bij het middelbaar onderwijs aan het teekenen eene zoo groote plaats wordt ingeruimd. Hij zal de laatste wezen om het nut vau het onderrigt in het teekenen te bestrijden omdat het een deel uitmaakt vau wat men de aesthetiek noemt. Maar toch zou hij niet gaarne om der wille van het tcekenen de beoefe ning van andere kunsten verwaarloozen. O. a. zou naar het hem voorkomt aan de muziek eeue plaats behooren te worden inge ruimd. Men dieDt, althans naar zijne meening, aan de meisjes gelegenheid te geven zich in kennis te stellen met de theorie van de muziek. Het is om die reden dat spr. voorstelt litt. I te lezen «het teekenen en de aesthetiek' De heer Rengers zegtdat dezelfde redenendie hem ge leid hebben om zich tegen de opneming van de gezondheidsleer te verklaren namelijk vrees voor te groote uitbreiding der leer vakken hem ook zullen nopen zich niet te vereenigen met het amendement van den heer de la Faille. Hij acht bovendien dat het onderwijs in het teekenen in menig opzigt bevordeilijk kan ziju om het gevoel voor het schoone bij de leerlingen op te wekken. Den heer van Sloterdijck is het altijd voorgekomen, dat gPFiVHBP

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1875 | | pagina 4