62
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 13 Mei 1875.
zijne slem gevenovertuigd als hij isdat de commissie van
admiuistratiewanneer ze de overtuiging had dat de bezoldiging
voor do betrekking te gering iswel een middel zou trachten
to vinden om deze te verhoogen.
De heer Tolting kan zich geheel aansluiten bii hetgeen door
den heer Bloembergen in de laatste plaats is geobserveerd. De
groote fout zit hierindat de handlangers gaan trouwen en dan
aan de bezoldiging niet genoeg hebben. Ooïr spr. is van oordeel,
dat deze betrekkingen niet voor gehuwde personen maar meer
voer jongelieden geschapen zijn. Dit argument is ook bij de
commissie Yan administratie in overweging geweest.
De heer Wiersma zal zich niet met het voorstel vereenigen,
hoofdzakelijk op de reeds door den heer Duparc aangevoerde
gronden. Hij blijft het billijk achten dat de bezoldiging wordt
verhoogd en ook de meerderheid van den raad schijnt blijkens
het in de vergadering van 11 Maart genomen besluit die billijk
heid te erkennen. Tot zijne bevreemding heeft spr. nu uit den
mond van den heer Tclting gehoorddat met het oog op de
door de adressanten verrigte werkzaamheden de verhooging niet
noodzakelijk wordt geacht. Dit is echter een argumentdat
vroeger niet door de commissie is te berde gebragt, want deze
heeft van den beginne af de inwilliging van het verzoek ontra
den op gronddat de bank met verlies werk. Had de com
missie de meest bevoegde autoriteit van den aanvang
af op den voorgrond gesteld, dat de tractementen met het oog
op de door de adressanten verrigte werkzaamheden voldoende
ziju spr. zou haar gevoelen niet hebben bestreden. Doch
dit is volstrekt niet het gevalde commissie heeft dat argument
ia het geheel niet genoemd; alleen heeft ze gezegd, dat het de
bank op het oogenblik niet paste hoogere bezoldigingen toe te
kennen en hieromtrent is door spr. indertijd te kennen gegeven,
dat dit geen afdoend argument is. Hij heeft er toen mede op
gewezen dat het tot conflicten aanleiding moest geven als de
raad over de foódsen der bank beschikt. Uit de toen gevoerde
discussie is duidelijk gebleken, dat men cene andere verhouding
van de bank tegenover de gemeente wcnscht, dat m. a. w. óf de
medewerking van de gemeente tot de bank moet vervallen, ót
de bank geheel onder de controle van do gemeente moet wor
den gebragt. Het doet spr. leeddat in het voorstel niet de
minste hoop wordt gegeven, dat deswege een besluit zal worden
geprovoceerd. Voor het oogenblik is er dus alleen sprake vau
de verhoogiug der bezoldiging van de adressantenen nu ge
looft spr.dat in dat opzigt moet worden te rade gegaan met
de billijkheid, zonder in aanmerking te nemen winst of verlies.
Hij acht dit nog te meer rationeelomdat in het geval dat er
veel winst wordt behaald de raad de ambtenaren zeker niet iu die
overwinst zal doen deelen. Zij het nu al waardat de ambte
naren door het geringer aantal beleeningen minder werk hebben,
toch blijft het zekerdat zij al hun tijd voor de betrekking moe
ten geven en dus niet meer dan vroeger er bij kunnen waarne
men. Daarom acht spr. het billijk ook hen in de in den laat-
sten tijd toegekende algemeene loonsverhooging te doen deelen.
De heer Rengers acht zich verpligt de dooi hem tegenover
het voorstel uit te brengen stem te motiveren. Het komt hem
voor dat de heeren Wiersma en Duparc een verkeerd standpunt
hebben gekozen. Beide toch driugen op de verhooging aan op
ronden van billijkheid; en nu meent spr., dat de raad
aarmede niets te maken heeftintegendeel de raad heeft
zijns inziens hier enkel te doen met de wettelijke bepalingen die
deze materie beheereohen en deze zijn in zijn oog duidelijk ge
noeg. Art. 11 van het koninklijk besluit vau 31 October 1826
stelt op den voorgrond vooreerst dat de raad de tr&ctemcnten
met de meest mogelijko spaarzaamheid regelt cn vervolgens dat
dit behoort te geschieden op voordragt van de commissie van
administratie. 8pr. gelooftdat die beide bepalingen met nauw
keurigheid der. weg afbakenendien de raad in dit geval te vol
gen heeft. Er is hier geen voordragt van de commissie van ad
ministratie maar wel een bepaald afwijzend advies. Spr. zou
het zeer onregelmatig achten als de raad hier naar individuele
opvattiüg giog handelen. Hij acht dit nog te minder wensche-
lijk, omdat het aan het verkrijgen eeoer meer strookende rege
ling in den weg stast. Wanneer toch de raad zich begeeft op
het terrein van individuele opvatting en als ware het door het
creëren van nieuwe bepalingen de gebreken van de geldende
wettige voorschriften gaat bemantelendan juist zal men cene
zoo gewenschtc radicale verbetering nog te meer uitstellen. Spr.
gelooft derhalve, dat men het best doet mot zich aan de tegen
woordige bepalingen te houden.
De heer Duparcmet verlof van de vergadering voor de
derde maal het woord voerende, acht zich verpligt naar aanlei
ding van het door den heer Bloembergen gesprokene eene kleine
opheldering te geven. Hij heeft niet willen bewerendatnu
de bank met een kapitaal van J 67,000 werkt, dit een dadelijk
bewijs is dat ze floreertmaar hij heeft dit aangevoerd met het
oog op het in de vergadering van 11 Maart beweerdedat de
verminderde winst een gevolg is van de vermindering van het
getal beleende panden wegens de lijdens de laatste pokken
epidemie genomen maatregelen. Doch het is niettemin voor hem
zekerdathoe grooter de waarde van de beleende panden is
de bank ook zooveel te meer reate ontvangt. In die meerdere
rente nu zit meerdere winsten daardoor wordt het verlies van
zelf kleiner. De heer Wiersma heeft er reeds op gewezendat
het argumentals zou de betrekking van handlanger geheel voor
jongens bestemd zijn geheel nieuw is. Spr. wil er nog bijvoe
gen dat, als die betrekking dan wezenlijk niet past voor vol
wassenen of gehuwden, de commissie deze dan ook niet in dienst
moet houden cn anders zou de raad er toe moeten overgaan
het reglement aan te vullen met cene bepalingdat aan de hand
langers b. v. op 17- a 18-jarigen leeftijd of als zij zich in het
huwelijk begeven emeritaat wordt verleend.
De Voorzitter veroorlooft zich een paar punten te rclevereD,
welke do interpretatie van burgemeester en wethouders specte-
ren. De bestrijders van het voorstel hebben er, als op cene
zaak van gewigtop gewezen, dat alle tot afwijzing van het
verzoek gebezigde argumenten, argumenten van couvcniëntie
zijn. Spr. stolt er prijs op te doen uitkomen dat dit niet liet
geval is. Hij kan het niet toegeven, als zou liet woord //voor
dragt" in dien zin moeten worden opgevat, dat door de commissie
/advies" zou moeten worden gegeven. Hem dunkt, dat het geheel
iu de rede ligt, dat er enne voordragt wordt bedoeld. De com
missie van administratie toch is het eenige ligchaam in staat om
te beoordeolen welke belooning aan de beambten moet worden
toegekend. En dewijl nu reeds de heer Bloembergen-heeft aan
getoond, dat het vastgestelde tr&ctemcnt voldoende is, maar de
titularissen aan dat loon als ware het ontwassen zijn ziet spr.
geen redenen om in strijd met de organieke bepalingen de bank
te bezwaren met eene grootere uitgaaf dan noodig is.
Er is gezegddat de bepaling van art. 18 van het reglement
voor de commissie in dezen niet van toepassing isomdat daar
de rede is vao liet toekennen van gratificatiën. Moge al die be
paling met de vaststelling der traktementen directelijk niets te
maken hebbentoch dunkt spr.dat ook daaruit al weder kau
blijken, dat het de bedoeling is, dat alles, wat op de geldelijke
beïooning betrekking heeft, van de commissie van administratie
moet uitgaanen uit die overweging bestaat er wel degelijk
verband tusechen deze bepaling en die van art. 5 van het regle
ment van 10 Maart 1834.
Spr. zal niet spreken over het door de bank in de laatste jaren
geleden verliesde rekeningen zijn daar om dit te doen blijken.
Dit echter wil hij zeggen dat indien ei een voorstel werd ge
daan om de tractementen te verlagen en alzoo de beambten in
het verlies te doen deelenhij de eerste zou wezen om de aan
neming van zoodanig voorstel te o: aden. Doch het gaat zijns
inziéns niet op, in een tijdperk, dat de ire telling niet ia een
bloeijenden toestand verkeertde bezoldiging van de beambten
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 18 Mei 1875.
die door niets anders dan de genoten bezoldiging daaraan zijn
verbonden en dus geheel vrij zijn er zich van Tos te maken te
verhoogen. Hij raadt daarom de vergadering aanhet voorstel
aan te nemen, ook uit consideratie tege.over eene commissie,
die de aan haar toevertrouwde belangen met den meesten ijver
behartigt.
De heer Dirks heeft in de vergadering van 11 Maart het voor
stel gedaan om de behandeling van de zaak te verdagenomdat
er slechts 13 leden tegenwoordig waren. En ofschoon er op dit
oogenblik inaar 12 leden aanwezig zijn en er dus nu nog meer
reden bestaat om het nemtn eener beslissing te verdagen, zal
hij toch daartoe geen voorstel doen wijl er nu reeds twee ver
gaderingen aan deze ondergeschikte zaak zijn gewijd. Spr. noemt
de zaak ondergeschiktin tegenstelling met de daarmede gepaard
gaande kwestieof men een besluit zal nemen in strijd met het
advies van de commissie van administratie en van burgemeester
en wethouders. Er moeten, dunkt hem, al gewigtige argumen
ten bestaan om thans tot verhoogiDg van de bezoldiging te be
sluiten en dat nog wel terwijl noch de commissie, noch burge
meester en wethouders eene pertinente afwijzing voorstellen
maar enkel in overweging geven vootloopig ongunstig op het ver
zoek te beschikken.
Spr. wenscht te wijzen op een paar zaken waarvan de eene
in het adres overdreven voorgesteld de andere geheel verzwe
gen is. Hij althans heeft in het adres eene uitdrukking gevon
den waaruit zou kunnen worden afgeleiddat de adressanten
met een groot huisgezin bezwaard zijnen nu gelooft hij dat
wanneer men de adressanten eens vroeg hoeveel kinderen ze
hebbenhet dan blijken zoudat dit uiterst miuiem is. In de
tweede plaats zwijgen de adressanten geheel van cTe emolumen
ten die ze genieten en dienaar spr. op goede gronden onder
stelt eenige honderde guldens zullen bedragen.
Wanneer men nu eens in aanmerking neemt, wat er al zoo
geschieden moet om aan het verzoek te voldoen dat óf de
rente moet worden verhoogdóf van gemeentewege aan de bank
eene subsidie moet worden verstrektdan is in spr's. oog zooda
nig besluit wel wat gewaagd. Met het laatste middel komt men
in een zeer gemengden toestanddie spr. ook op de door den
heer ReDgers aangevoerde gronden niet wenscht. Dat middel
wil hij dus niet. Het andere verhooging van de renteacht hij
rfog minder verkieslijkomdat daardoor zouden worden gedu
peerd de arme menschendie gedwongen zijn van de bank ge
bruik te maken. Ziet daar de redenen waarom spr. zich de vorige
keer heeft verklaard en ook nu zich zal verklaren voor het voorstel
van burgemeester en wethouders. Bij de vorige gelegenheid heeft
men er zich op beroepen dat er geen ander argument bestond
dan dat de bank met vei lies werkt; ook nu komt men daarop
terug, en beweert dat dit geen aanleiding mag geven tot afwij
zing van het verzoek. Spr. echter moet daartegen aanvoeren
dat er thans onderscheidene andere argumenten zijn aangevoerd.
63
De conclusie van het voorstel wordt hierop iu omvraag ge
bragt en met 8 tegen 4 stemmen, die van de heeren Wiersma,
Bumavan Valkenburg en Duparcaangenomen.
4. Voorst l van burgemeester en wethouders tot vaststelling van het
plan voor een nabij de nieuwe veemarkt te stichten brandspuithuisje.
In overeenstemming met de conclusie van het voorstel wordt
besloten
Burgemeester en wethouders te magtigenover te gaan tot
de aanbesteding van het maken vau eene bewaarplaats voor eene
brandspuit, nabij de nieuwe veemarkt, volgens het plan inge
zonden door den directeur der gemeentewerkea bij missive van
23 Februarij 1875 no. 58/10.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling van het
juiste bedrag der jaarwedden, toe te kennen aan de leeraressen en
leeraren aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjes.
Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten
Aan de middelbare school voor meisjes zullen worden aan
gesteld
eene directricetevens belast met het onderwijs in de ge
schiedenisop eene bezoldiging van ƒ2400
eene leerares voor de Nederlandsclie taal en letter
kunde op- 1200
eene leerares voor de Fransche taal en letterkunde op - 1200;
eene leerares voor de Duitsche taal en letterkunde op - 1200;
eene leerares voor de Engelsche taal en letterkunde op - 1200
eene leerares of een leeraar voor de wiskunde op - 1400
een leeraar in de natuur- en scheikundebenevens
in dier- en plantkunde op- 1800
eene leerares of een leeraar in het teekenen oo - 1100;
een leeraar in de staathuishoudkunde en het boek
houden op- 400
een leeraar in de gezondheidsleer op- 400
eene leerares in de handwerken op - 400.
Zijdie boven de vakken waarvoor zij zijn aangesteld wor
den belast met het onderwijs in zang of aardrijkskunde genie
ten daarvoor eene bezoldiging van 200.
VI. De Voorzitter zegt, dat op den 8n Junij a. s. de ver
kiezing zal plaats hebben van een lid van de tweede kamer der
staten-generaalwegens de periodieke aftreding van den heer
J. K. H. de Roo van Alderwerelt en van een lid van de pro
vinciale statentengevolge van het bedanken van den heer
T. Beekhuis. Spr. stelt naar aanleiding daarvan voor thans tot
j de benoeming van twee leden van het bureau van stemopneming
I over te gaan.
Hiertoe besloten zijndeworden de heeren mrs. I. Telting en
C. W. A. Buma tot leden van het stembureau benoemd en alle
overige leden tot hunne plaatsvervangers aangewezen.
De Voorzitter sluit de vergadering.