86 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 26 Augustus 1875. Hij gelooft echter niet, dat dit voorstel den raad thans be hoeft terug te houden iets voor de concessie der heeren Heem stra c. s. tc doen. De regeriug zelve heeft in de memorie vau toelichting genoegzaam laten doorschemeren, dat zij genegen is, particuliere concessionarissen in hunne onderncmiogen door sub- sidiën te ondersteunen, 't Komt hem voor, dat men, nu de zaak reeds zoover is gevorderd zonder voorafgaand commisso riaal onderzoek kan overgaan tot de indiening aan de regering van een adres tot ondersteuning der aanvrage van de voorloopige concessionarissen. Dan heeft men niet de omslachtigheid van het benoemen eener commissievan het uitbrengen door deze van rapportvan het ter visie leggen van dit rapport en de la tere beraadslaging daarover. Indien spr. zich niet bedriegt, «tellen de concessionarissen ook op spoed bij de behandeling de zer aangelegenheid hoogen prijs. De zaak der spoorwegen is thans bij de tweede kamer ia onderzoekmisschien zelfs is dit oiderzoek op dezen oogenblik reeds afgeloopen en kan het ver slag der rapporteurs eerstdaags worden tegemoet gezien. Als nu de adressen tot ondersteuning der onderwerpelijke aanvrage wor den ontvangen zal dit een prikkel te meer zijn om vaa wege het rijk aan particuliere concessionarissen subsidie te verleenen. De heer Röllgors wenscht ia de le plaats iets in het mid den te brengen, omtrent het door den heer Jongsma aange voerde. Hij merkt opdat het door dezen gereleveerde tegen het voorstel van burgemeester en wethouders eene petitio prin- cipii is, waarbij als zeker wordt gesteld hetgeen bewezen moet worden. Spr. geeft toe, dat de voorbereiding van alle bij den raad ingediende en ter beslissing ingekomen zaken in den regel aan burgemeester en wethouder» is opgedragen maarzoo ver volgt hij bij deze opdragt is eene toevoeging: voor zoo verre dit onderzoek niet aan anderen is opgedragen. Juist met het oog hierophebben burgemeester en wethouders zich bevoegd ge achtomtrent dit punt een voorstel te doen om het onderzoek aan eene speciale commissie op te dragen geheel in overeen stemming met de talrijke antecedenten, waarbij de raad zich niet door burgemeester en wethoudersmaar door eene speciale com missie heeft doen voorlichten. De raad is echter geheel vrij om aan burgemeester en wethouders de voorbereiding over te laten. In de 2e plaats merkt spr. opdat de heer Duparc heeft verklaard, dat deze voor zich meende, dat over de inzending van een adres van adhaesie geen vertchil bestosd. Dat geachte lid zegt spr. beschouwde de zaak reeds zoo klaar als de dag. Men had immers het adres slechts in te dienen daar men reeds voor 2 jaar beiloten had om den door de heeren van Heemstra c. s. bedoelden aanleg van spoorwegen te ondersteunen. Maar zegt spr. in die 2 jaar is de zaak niet eenvoudiger geworden en wijst er opdat de aanvragen van verschillende concessionarissen en het regeringsvoorstel de zaak vrij wat ingewikkelder hebben gemaakt. In verband met die veranderde omstandigheden zou spr. ineenen dat het bestuur van Leeuwarden niet te omzigtig kan zijn bij het ondersteunen van eene der concurrerende aan vragen en eene gezette overweging daaraan dient vooraf te gaan. Bij het groote belang dat vooral de handel van deze gemeente heeft bij het eventueel tot stand komen van nieuwe lijnen, oor deelden burgemeester en wethouders den raad niet alleen met hun oordeel in kennis te moeten stellen maar ook met dat van die leden van den raaddie misschien door hunne positie en handelsbetrekkingen nog een juister en gemotiveerd oordeel over de betrekkelijke waarde der verschillende ontwerpen voor d8ze gemeente kunnen uitspreken. Dit is dan ook, zegt spr. de redendie burgemeester en wethouders er toe hebben geleid om in dezen van den gewonen regel af te wijken. Voor hen die mogten beweren dat een dergelijk adres toch weinig beteekent en er weinig notie van wordt genomen, moet hij opmerken, dat dit geen reden mag zija om de zaak onbedui dend te achten. Op het adres moge weliigt weinig regard wor den geslagenhet stilzwijgen van den raad bij een zoo gewig- tige zaak zou zonder twijfel niet onopgemerkt blijvengelijk reeds uit den inhoud zeiven van het stuk van de heeren Heem stra c. s bij naauwkeurige lezing blijken kan. De heer Jongsma zegt, dat hij uit het laatste gedeelte van het door den heer Rengers gegevan antwoord moet opmaken dat aan het voorstel van burgemeester en wethouders groote voorzigtigheid ten grondslag ligtdat het voorstel is gedaan omdat misschien in den raad elementen zijndie door hunne positie en handelsbetrekkingen beter dan burgemeester en wet houders het wcnschelijke van den aanleg van deze spoorwegen kunnen beoordeelen. Dit argument komt hem voldoende voor hij wil zich niet gaarne wagen op het terrein waar burgemee ster en wethouder* hun eigen krachten appreciëren. Wat evenwel betreft de explicatie, door den heer Reagers gegeven aan lett. 8 van art. 179 der gemeentewet, zoo moet hij den heer Renger* verzoeken die explicatie te laten drukken geheel zooals ze in deze vergadering is uitgesproken. Hij acht althans eene weerlegging daarvan in deze vergadering geheel overbodig. De heer Duparc blijft de zaakin weerwil van het gespro kene steeds zoo klaar als de dag beschouwen. Stond men hier voor het gevaldat b. v. van de gemeente eea nadere subsidie werd gevraagddan zou men nader hebben te onderzoeken. Hier echter wordt vaa het rijk subsidie gevraagdde raad he ft slechts de wenscheiijkheid van het verleenen van de gevraagdo som uit te spreken. Nu ligt het z. i. dan ook voor de haud dat de raad zegtIk ondersteun het adreswaarbij voor deu aanleg van spoorwegen, waarvan de wenscholijkheid reeds voor 2 jaar door mij is uitgesprokenvan het lijk een subsidie wordt gevraagd. De zaak wordt daardoor voor de gemeente in niets gcpraejudicieerd. Do kwestie is eenvoudig dezedat men nu vaa het rijk onder steuning vraagt voor eene hoogst wenschelijko zaak welke anders niet is tot stand te breDgcn. De heer Bloembergen bevreemdt eenigzins het door den laatsten spr. aangevoerde. Daaruit meent hij te moeten opma ken dat aan het voorstel van burgemeester en wethouders de strekking wordt toegekend dat eene raadscommissie zou onder zoeken in hoeverre het belang dezer gemeente bij de ia het adres van de heeren Heemstra s. bedoelde buurtspoorwegen het wenschelijk kan doen achten dit adres te ondersteunen. Maar zegt spr. zijus inziens reikt die strekking verder en is het de bedoeling, dat die commissie de aanvraag der concessionarissen beschouwe in verband ook met het door de regering ingediend wetsvoorstel tot aanleg van spoorwe^lijnen. De omstandigheid toch dat men reeds vroeg bij dezen raad het belang der gemeente bij den aanleg dier buurtspoorwegen heeft erkendmaakt het overtollig daaromtrent nog een nader onderzoek in te stellen. Iets anders is het of de raad op grond van dat belang zich tot de hooge regering zal wenden en of hij daarbij niet ook tevens het oog zal hebben te slaan op het aanhangig regeringsvoorstel. Dit laatste ligt naar spr. meeniug in de bedoeliug van het voor stel zooals die bij burgemeester en wethouders is besproken dat namelijk de commissie bij het beoordeelen der wensohelijkheid van het indienen van een adres aan de hoogc regeriugtevens op het oog boude het aanhangig wetsvoorstelrakende den aan leg van verschillende gpoorweglijnen van staatswege. De heer Attema zegt, dat, heeft hij de heer Bloembergen goed verstaandoor dezen een andere uitleggiDg van het voorstel van burgemeester en wethouders wordt gegevendan hij daaruit meent te kunnen lezen. Dat geachte lid toch stelt de zaak zoo danig voordat aan eene raadscommissie de overweging van de wenschelijkheid van den aanleg van spoorwegen zal worden op gedragen ea dat, wanneer het belang der gemeente Leeuwarden bij dien aanleg is betrokken een adres door haar zal worden ontworpen. De heer Bloembergen geeft naar sprs. inzien eeno groote uitbreiding aan het voorstel van burgemeester en wet houders. Hij althans meent, dat de bedoeling daarvan slechts Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 26 Augustus 1875. is, um aan cere commissie het onderzoek op te dragen of er redenen beétaanom van wege deze gemeente het door de hee ren v. Heemstra c s. gedaan verzoek bij de hooge regering nog nadrr te adstrueren en haar te verzoeken, om de gevraagde 3 millioen gulden subsidie te verleenen. Dat isnaar het hem voorkomthier de kwestie. Het is te doen om ondersteuning der aanvrage om 3,000,000 subsidie voor den aanleg van een buurtspoorweg en uit dat oogpunt, is spr. voor de zaak. Bij hem staat zij evenwel niet als een paal boven water. Op dit oogenblik zijn er rerschillendo voorstellen tot aanleg van spoorwegen aanhangig cn met het oog daarop wenscht hij de krachten niet op verschillende punten over te brengen maar zooveel mogelijk op óén punt,te concentreren, n.l. op de voorgestelde lijn. De aanleg van verschillende spoorwegen is wenschelijk. Dit is o a. ook beweerd in de onlangs gehouden vergadering der provinciale 6taten waarbij zoo zeer werd aangedrongen op den aanleg van een lijn van IlarliDgenHeerenveen. Wanneer spr. het voorstel beschouwtals de strekking heb bende om te doen overwegen of het wenschelijk is om de re gering tc adviseren tot het verleunen der 8,000,600 subsidie dan verklaart hij zioh vóór het benoemen eener commissiemogt men echter willen doen onderzoeken of de gemeente bij den aanleg van spoorwegen in het algemeen belang heeftdan ver klaart hij er zioh tegen. Hij wil zich in dezen strikt houden aan de conclusie vaa het voorstel. Do heer Bloembergen zegtdat het mogelijk isdat hij zich zoo even niet duidelijk heeft uitgedrukten is dit zoodan heeft de laatste spr. zijn gezegde genoegzaam verduidelijkt. Door dien spr. toch is volkomen uitgedrukt de bedoeling van het voor stel. 8pr. meent echter bij lezing, dat deze ook wel degelijk in het voorstel zelve staat, hij leest immers»Ora te onderzoe ken in hoever de belangen dezer gemeente het wenschelijk doen „zijn het adres van de heeren 8. v. Heemstra c. s. in dato 2 «Augustus j.l.gerigt aan Z. Kxc. den minister van binrenland- „sche zaken te ondersteunen en zulks met het oog op het door «do regering den 21 Julij 1875 bij dc wetgevende mogt inge- „d<end wetsontwerp tot aanleg van staatsspoorwegen." 't Lag dus, zoo vervolgt spr., geheel in dc bedoeling, zooals toregt door den vorigen spr. is aangevoerd om het verzoek van do heeren v. Heemstra c. s. tc beschouwen in verband met het aan hangige wetsontwerp en bij behandeling ook dat ontwerp op het oog te houden Aangaande de bewering van den eersten spr. omtrent het be paalde bij lett. S van art. 179 der gemeentewet, meent spr. dat genoegzaam blijktdat deze niet opgaat. Zoodoende toch zou cr nimmer bij burgemeester en wethouders sprake kunnen zijn om aan den raad voor te stellen de een of andere zaak door eene commissie to doen onderzoeken niettegenstaande het regle ment van orde voor 's raads vergaderingen wel degelijk het be ginsel bevatom sommige zaken aan bijzondere commissiën op te dragen. Burgemeester cn wethouders hebben juist met het oog op dat beginsel het verkieslijk geacht, dat de onderwerpclijkè zaak door eene commissie worde onderzocht. Dc heer Rongers wil slechts aan den lieer Jongsma verkla ren dat hij er niet tegen isom de explicatiedoor hem aan lett. S van art. 179 der gemeentewet gegeven, te doen drukken, en daar tevens bijvoegen, dat hij zich trouwens niet wcet ooit te hebben schuldig gemaakt aan verminking van de door hem uitgebragte adviezen. De heer Wiorsma ondersteunt het door den heer Duparc geopperd denkbeeldom geen commissie tc benoemenmaar het adres te doen zamenstelleu en verzeoden door burgemeester eu wethouders Al het gesprokene komt hem voor niet van overwegend belang to zijnzelfs bij indiening van eeu adres tot aanleg van een spoorweg Leeuwarden, 8neckStavoren, zou dat adres toch nooit de préoritet kunnen erlangeD. De aan leg van den spoorweg HarlingenHeerenvecn acht hij niet van zooveel direct belang voor de gemeente als de onderwerpelijke buurtspoorweg, hoewel hij als Fries ook die lijn gaarne zag tot stand komen. Ook spr. komt het voordat de omstandigheden niet van dien aard zijn, dat nu niet, evenals voor 2 jaar, de aanleg van den door die heeren v. Heemstra c. s. bedoelden spoorweg wensche lijk is. Ook du heeft men geen redenen om het door die heeren ingediend adres niet te ondersteunen. Waren de toestanden ver anderd dan zou men z. i. moeten beginnen om de toezegging tot deelname in de exploitatie van den door hen gewenschten spoorweg tot een bedrag van f 50,000 ia te trekken. Nu de toestanden echter gelijk zijn geblevendient men zooreel mogelijk de door genoemde heeren aaugewende pogingen te onderiteunen. Ook spr. is van oordeeldat men het ontwerpen en de ver zending van het in dezen bedoeld adres gerust aan burgemeester en wethouders kan overlaten. De heer Duparc gelooft, dat nu de verschillende zienswijzen zijn ontwikkeld, het niet wenschelijk is, om het voorstel, zooals het door burgemeester en wethouders is gedaan, in stemming te brengen. Om ten dezen eene zuivere stemming te verkrijgen stelt spr. het navolgende voor «te besluiten1. een adres van adhaesie aan de adressen van «de heeren S. van Heemstra c. s. in te dienen aan den minister «van biunenlandsche zaken 2. burgemeester en wethouders op „te dragen zoodanig adres op te stellen en namens den raad aan „den minister in te zenden." Hij acht de onderwerpelijke zaak niet zoo omslagtigof de raad zal de uitvoering wel aau burgemeester en wethouders kun nen overlaten. Nadat het voorstel van den heer Duparc genoegzaam was on dersteund vraagt de heer r. Sioterdijck of het in de bedoeling ligtom twee adressen in te dienen een aan den minister van binncnlandschen zaken en een aan de Tweede kamer. De Voorzitter zegt, dat dit niet dc bedoeling is, maar dat men later afschrift van het adres aal kunnen zendoo aan de tweede kamer. Den heer Duparc komt het 't meest parlementair voor, het adres aan den minister van biunenlandsche zakca tc zenden on afschrift daarvan aan de Tweede kamer te doen toekomen. De heer AttOHia zegtdatwanneer hij tegen het voorstel stemt, dit ni t geschiedt, omdat hij tegen de zaak zelve is, maar omdat hij evenals burgemeester en wethouders een onderzoek in dezen wil. De heer Bloemborgon verklaart om gelijke reden tegen te zullen stemmen. Punt 1. van het voorstel van den heer Duparc in stemming gebragt, wordt aangenomen met 10 tegen 8 stemmen. Tegen stemden de heeren Bruinsina, Jongsma, Buma, de With, Atteina, RengersBloembergen eu Baart de la Faille. De heer Jongsma merkt opdat het in verband met het door hein gesprokeneeenigzins vreemd zal schijnendat hij tegen punt 2 van het voorstel van den heer Duparc zal stemmen en daardoor zal doeu blijken, dat hij de opdrrgt niet, aan bur gemeester en wethouders wil hebben gerigt. Ilij heeft echter in het door den heer Rengers aangevoerdewat betreft de in den raad aanwezige specialiteiten tot de oordecling van hrt al of niet wccechclijke van dc inzending vaa een adres, reden, om ia dezen van opdragt aan burgemeester cn wethouder» af te wijken. Hierna wordt ook punt 2 van het voorstel van den heer Du parc aangenomen. 3. Ver dag wegens het onderzoek in de ecclici ran kt voorstel van burgemccter en mthovd rs tot wijziging der b palingen voor de hcjÜM7 eener directs belasting op hel inkomen. (Zie. bijlage no. 15 van 's raadsvcrslag 1875)-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1875 | | pagina 2