90 Verelftg der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 26 Augustus 1875. commissie heeft beweerddat door aanneming van den algemee nen aanslag, de zuk meer uniform zal worden. Uniform zegt spr. todmaar gelijkmatig niet zoo zeer. Men wil voor den aan slag zekere norma stellen, maar, zoo vervolgt hij, juist de be paling van dit norma is een moeijelijk puntwaarover het col- lrgie van burgemeester en wethouders reeds dikwijls is gestrui keld. De heer Attema heeft gewezen op de wijze van helling, die men in vele plattelands gemeenten had en op diewelke men in Dordrecht volgde. "Wat echter het beroep op het plat teland aangaatdit komt spr. min steekhoudend voor. De quo tisatie kan daar effect sorterenomdat de omgang der raads leden zoodanig isdat zij kennis der bezittingen van de burgers krijgen. In ae steden is dit echter niet het gevaltengevolge waarvan de quotisatie daar niet tot goede resultaten zal leiden. Uniform is er gezegd, maar wat is dan uniform? aanslag naar het bedrag der huurwaarde, dit wil spr. nog laten gaan, maar overigens zal men hier moeten handelen de but en blanc. Bur gemeester eD wethouders zullen moeten quotiseren zonder die in lichtingendie zij noodig hebben. Spr. erkent dat ook thacs in enkele gevallen ambtshalve aanslag wordt toegepast, maar be weert tevens dat verreweg het meerendeel naar eigen aangifte wordt geklassiliceejd. Ten slottezegt hij wordt nog door de commissie gewezen op het tijdrovende en*, van het tegenwoor dig tweeledig systeem. Dit erkent ook spr.; het is moeijelijk ieder oogenblik de veranderingen na te gaan en het hooren der belasting schuldigen is dikwerf zeer tijdrovend, lastig en onaangenaam, maar toch gelooft hij en zeker ook de andere leden van het dagelijksch bestuurdat aanslag naar eigen aangifte betere resultaten afwerpt, dau quotisatie. Eerlijkheiddie wenscht hij in dezen op den voorgrond te zien gesteld. Het is toch dikwcYf geblekendat personen die wegens hunne te lage aaDgifte voor burgemeester en wethouders werden geroepentot die te lage aan gifte waren geleid, door de verkeerde berekening, die zij had den gevolgd. 8pr. durft zelfs bewerendat het maar enkelen zijndie burgemeester en wethouders met opzet als het ware bedriegen maar dat het meerendeel zieh steeds ter goeder trouw te laag aangeeft. Hij zal zich daarom tegen het onverwerpelijk voorstel (sub a) verklaren maar stemmen vóór dat van burge meester eu wethouders. De heer Dirks wil nog in het kort nagaan de argumenten door de commissie aangevoerd 1. Dan de bewering alt zoude de gemeente-wetgever eigenlijk quoti satie hebben bedoeld Spr. heeft artt. 240243 en 245 der ge meentewet nagelezen, maar daarin niet voor die bewering het bewijs gevonden. Wel, zegt hij, zou men daaruit eenigzins het tegendeel kunnen bewijzen. Hij wil dan ook gaarne de opmerkingen daar omtrent door den heer Rengers reeds in 1866 gemaakt (die wor den voorgelezen) tot de zijne maken. Daar komt nog bij, dat in 1851 bij het vaststellen van de ge meentewet, de hoofdelijken omslag nog niet zoo zeer op den voorgrond stond als thans. Toen had men nog eon geheel stel sel van indirecte belastingen b.v. op het gemaalde brandstof fen enz.zoodat toen niet de speciale vraag werd te berde ge- bragt, of de klassificatie voor den hoofdelijken omslag zou ge schieden naar eigen aangifte met of zondrr eededan wel door burgemeester en wethouders. Later echter bij afpchaffiog van vele accijüsen beeft zich ook hier de behoefte aan een hoofdc lijken omslag doen gevoelen en zijn zoodanige spccicuse vragen te pas gekomen. Ten 2*. De beweringomtrer t de uitvoerbaarheid van lid voorge- dragen bij deem. 8pr. is van oordeel, dat een beginsel, dat niet overal van toepassing kan zijn een vicieus beginsel mag heef: u. Het voorgestelde kan eelUer niet in groote steden zorak l> v. Amsterdam of Botterdam in toepassing worden gebragt. We! heeft roeo gezegd dat Napoleon alle soldaten van zijne gelede ren kendo, maar 'tis onmogelijkdat burgemeester en wethou ders vau eene groote gemeente den fiuauoiëlen toestaud van alle ingezetenen zoo kennendat zij alleen voetstoots goed kunnen aanslaan. In eene kleine plattelands gemeente kan dit wel. 8pr. acht het beginsel, algemeene klassificatie, uit zich zelf, vicieus. Ten 3jj. Dc bewering van de groote vergemakkelijking tan de op making van het kohier. Naar spr.'s oordeel staan daar tegen over eigenaardige bezwa ren. Een voorbeeld. Men zal bij algemeene klassificatie sommige personen te laag aanslaan en deze daardoor in de groote ver- zoekiig brengen, om zich daarbij neder te leggen. Wanneer burgemeester en wethouders klassificeren dan is toeh hij die geklassificeerd wordt passief, hij laat zich aanslaan, maar is het omgekeerde het gevalbij eigen aangiftedan wordt men tot actief handelen genoodzaakt. In het laatste geval moet men im mers eene schriftelijke verklaring afleggen. "Wordt men thans on der de vigerende verordening ambtshalve aangeslagen, dau heeft men het zich zeiven te wijtenomdat men geene behoorlijke eigene aangifte heeft gedaan. Bij aanneming van het voorgestelde beginsel zal de verant woordelijkheid van den aanslag op vier personen, n,l. op burge meester en wethouders worden overgebragtdie nu op 21 of 22 personen rust. Ieder lid van den raad zalnaar mate hij korter of langer in eene buurt woont, omtrent vele ingezetenen inlichtingen kunnen verstrekken. Het tegenwoordig stelsel rust op vier grondslagen. Eerst doen burgemeester en wethouders den aanslag, dan wordt het kohier ter visie gelegd en aan de beoordeeling der annge- slageuen en van de 21 leden van den raad en van drie zelfstan dige rapporteurs onderworpen daarna is er (na dc in aaDslag verhoogden in kennis daarmede gesteld en hunne opmerkingen en bezwaren daar over gehoord te hebben) eene 2e revisie, ter wijl eindelijk gedeputeerde staten omtrent de bij hen ingekomen reclames uitspraak doen. 8pr. beschouwt dan óok de phase, die het kohier thans doorloopt, veel vaster en veel wisser, dan die het bij aanneming van het voorgestelde beginsel zou doorloopon, De rapporteurs vinden zelf hun voorstel van algemeene klassifi catie, zonder bevoegdheid tot eigen aangifte, te kras. Zij zd- ven verlangen vooraf inlichtingen. Do théorie van hun beginsel moge goed zijn, maar het is de vraag, of ook de praktijk dit is. En nn die praktijk De commissie geeft toch middelen daar voor aan do haud. Zij wil de zaak op dezelfde leest; schoeijeu dooh natuurlijk met eenigo wijzigingen als thans. Het weisla gen echter daarvan kan men niet aan de theorie toetsen omdat men niet weet, welke inlichtingen zullen worden gevraagd. Nog een ander middel heeft zij opgegeven n.l. dc benoeming van eene commissie ad hoe. Deze commissie zal echter uit uiet moer dan 3 leden kunnen bestaan om geen numeriek overwigt uit te oefenen op de vier leden van het dagelijkich bestuur, zoo dat dan 7 personen de aanslagen zullen regelen. De commissie zegt spr. acht dit wenBchelijkdaar 7 personen meer weten dan 4, maar zegt spr. is dit zoo, dan weten 21 bepaald meer dan 7 n.l. in het onderhavige gevalwaar het. de klassilicatio geldt van een 2500 tal personen. In 1866 is door den heer 8u- ringar voorgesteld, om met behoud der bevoegdheid om inlichtingen tc ontvangenpunt 2 der toen voorgestelde conclusiestrekkende n.l. tot het doen vervallen der eigen aangifte, aan tc nemen en wat zegt spr. is het lot van dit voorstel geworden Het is niet in behandeling gekomen en het voorstel van het vervallen der eigen aangifte is verworpen met 12 tegen 7 stemmen. Er is nog een ander motief. De heer Bruinsma heeft teregt bewezen dat men in dezcu niet maar voetstoot* kan klassifice ren en dat do commissie dit ook wel gevoeld had door van erne norma, eenen regel waarnaar inen zoude klassificeren, te spreken. Maar wat. is die, vraagt spr. Norma is het beslaan van zekeren regeldie ine» voor de beoordecling der belasting schuldigen iu aanmerking kan brengen maar welke zal men ne men Ook in 1866 is door de vergadering geprobeerd eene ze kere Dorma te vinden, maar evenmin als thans is die regel aau- gewezen. Ook toen is door onderscheidene sprekers op de mooijo- lijkheid daarvau gewezen. De heer Reügers kon o. a. toen ook de mogelijkheid van de Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 26 Augustus 1875, 91 toepassing vau zulk een normawaardoor alle ingezetenen met dezelfde maat werden gemeten niet begrijpen. Spr. wijst op de moeijelijkheid om daar men de norma niet ken, daarover to oordeelrn. Voorts, zegt hij, is er gewezen op tijdverlies. Dit argument beschouwt spr.in verband met de omstandigheid dat tegenwoordig met het hooren van één belastingschuldige soms een half uur weg gaat, voor 7 personen nog moeijelijker dan voor 4zijns inziens moet men het tijdverlies trachten te keer te gaandoor de billetten spoedig te bezorgen en spoedig op te halen dat is door bekorting van den termijn van invul ling; hij is vau oordeel dat de billetten te lang bij de burgers ingevuld liggen. Ook gelooft spr., dat het nieuwe stelsel niet zoo zeer zou drukken op den raad maar op het dagelijksch be stuur; vroeger heeft men reeds op de moeijelijkheid gewezen, om een wethouder te bekomen terwijl hij meentdat ter oor- zake van de regeling der belasting op het inkomen een zeer be kwaam man zijn ontslag als lid van het dagelijksch bestuur heeft genomen. Spr. zou nog meer kuunen zeggen, maar wil eindigen. Hij heeft aileeu willen doen uitkomendat dezelfde argumenten, die in 1866 bc-stondennog bestaan. Het voorstel is toen ver worpen met 12 tegen 7 stemmen en ook nu wil spr. zijne stem niet aan het voorstel geven omdat hij de strekking daarvan niet beschouwt, zoo als rapporteurs zich voorstellen. De heer Plantöïlga kan zich volstrekt niet met dit punt vereenigen. Een inkomstenbelasting, zegt spr., moet z. i. zoo regtvaardig mogelijk wezen en dat zal men met klassificatie nim mer kuanen bereiken. Ware het eene verteeringsbelastiog dan zou men zekeren norina voor de aanslag kuunen vinden. In de sectiën heeft hij xich voor eigen aangifte verklaard omdat de ondervinding, zij het dau ook die van een klein tijdvak, hem heeft geleerddat men bij niet aangifte van de betrokken per sonen geheel in den blinden moet rondtasten. Als bewijsdat men in vele gevallen niet genoegzaam met den fiaanciëlen toe stand der belastingschuldigen op de hoogte isv. ijst spr. op het feit dat in 1873 174 en in 1874 216 porsonen in aanslag zijn verhoogd en dat slechts op een enkel der door die belasting schuldigen daartegen ingediende bezwaarschriften eene gunstige beschikking is genomen. Men heeft, vervolgt hij, gegevens aan de hand gedaan, om algemeene klassificatie mogelijkte maken men wil b.r. het wonen, de personele belasting of het getal dieustboden als maatstaf voor het inkomen hebben, maar, merkt spr. op, inko men bestaat niet alleen uit zaken die men zietmaar ook uit zaken die men niet zietnaar zijne wijze vau zien is het on mogelijk om alleen naar het uitwendige te klassificeren. De commissiezegt spr.noemt in haar verslag het tegenwoordig kohier eene slechte verhouding vau de draagkracht der ingeze tenen, tot den aanslag gewezen, maar hij voor zich meent niet, dat dit afhangt van- of beter zal worden door algemeene klas sificatie maar wel door het toepassen van het tegenwoordig sijsteemwaardoor men£ allengs meer tot de waarheid nadert. Ook om de practijk acht hij ambtshal ven aanslag niet wensche- lijk. Deze is nu naauwkeurige storting van eigen aanslag en klassificatie van hem die zich zeiven niet aanslaat. Spr. zal zich dan ook om al die motieven tegen het voorstel no. 1 verklaren. De heer Jong8maofschoon zeer goed aan de commissie van rapporteurs de verdediging van haar voorstel toevertrou wende wenscht toch enkel8 woorden in het midden te brengen vóór het rapport. Er zijuzegt spr.zooveel argumenten tegen aangevoerd dat het wel noodig icnijnt, dat zich ook eens eene vrienden8tera laat hooren. Men heeft tot dusver den toestand van heden gelijk gesteld met dien van 1866. Die vergelijkiug gaat echter, evenals de meeste vergelijkingen mankja zij is totaal kreupel. Men heeft gewezen op 1866 maar zegt spr.wat was toen eigenlijk het geval Ditde gemeentewet werd gewijzigd en nu benoemde de raad eene commissieom te onderzoeken of tengevolge van die wijziging ook eene herziening van het hefiingsbesluit en van de verordening op de invordering van hoofdelijken omslag noodig was. De benoemde commissie bragt rapport uitspreker wai rapporteurdoch had verzuimd, daarin de gevoelens van hem zelf als minderheid der commissie te ont wikkelen. Hij vond echter gelegenheid dit bij de beraadslaging te doen en ontwikkelde toen zijne bezwaren tegen het twee ledig stelseln.l. aanslag en eigen aangaveen dit had tenge volge dat de raad op voorstel van den heer Attema besloot de zaak op nieuw tot onderzoek naar de sectiën tezendeu. Zie daar zegt spr. de toestand van 1866. Maar wat is thans de zaak, vraagt hij. Nu is het niet een enkel lid dat herziening der grondslagen vau den hoofdelijken omslag wilmaar velen die het verlangenwant men heeft daar op niet alleen herhaaldelijk aangedrongen bij de behandeling van 't kohiermaar ook bij andere gelegenhedenzoo als b.v. bij de behaudeling der bs- grooting. Tusschen den vroegeren toestand en die van nu, vindt spr. een hemels breed verschil. Vroeger was nog nooit het twee ledig stelsel aangevallen. Men meende, dat men den steen der wijzen gevonden had. Nu echter is de zaak aan de orde ge bragt, omdat velo raadsleden, zoo niet de meerderheid zich te gen het bestaande stelsel hebben verklaardvan wege de vele gebrekendie het aankleven. Men heeftzegt spr.het der commissie tot grief gemaakt, dat zij algemeene ambtshal ven aan slag wil. Men heeft bewijzen gevraagd voor de beweringdat de wetgever door de woorden vau art. 250—262 der gemeente wet alleen aanslag eu geen aaogave op het oog heeft gehad of daarmede bedoeld. Spr. deelt geheel het gevoelen door de com missie iu het rapport neérgelegd. Hij zal den raad echter niet vermoeijen met eene opsomming van de gronden waarop zijn gevoelen steunt, dat de gemeeatewetgever in 1851 en 1860 bij de betrekkelijke artikelen alleen aan omslag, door aanslag heeft gedacht en niet aan eigeu aangave. Hij zal de vergadering niet vermoeijen met eeue opsomming van argumenten ontleend aan de geschiedenis der wet. Hij wil alleen wijzen op het 2e en 5e lid van art. 265. Hij meent, dat die bepalingen geen zin zul len hebben wanneer men het daar aan den aangeslagene gegeven regttoekent aan hen, die tengevolge eigene aangijte op het kohier w geplaatst. Wanneer men boveudien bedenktdat belastingwetten evenmin al- strafwetteneene extensieve opvatting gedoogen dan gelooft bij genoeg gezegd te hebbenom aan te toonen dat de gemeentewet de Leeuwarder belasting op de eerlijkheid wraakt. De heer Dirks heeft gezegd, dat ambtshalve aanslag in groote steden niet mogelijk is, dat dit b. v. niet ia Amsterdam kon plaats hebben. Spreker vraagt echter aan den heer Dirkshoe komt het dan, dat er in Amsterdam ambtshalve aanslag bestaat. Hij wil echter geenszins voor Leeuwarden den grondslag, waar van men in Amsterdam uitgaat. Hij wil volstrekt niet de huur waarde alleen als grondslag voor deze belasting hebbeu toege past. De zaakambtshalve aanslagis echter naar sprekers meeuir.g ook zonder dien grondslag voor Leeuwarden mogelijk. Het blijft immers altijd de vraag of er geene andere grondsla gen zijn te vindenb. v. de uiterlijke staatopenbare bekend heid enz. Burgemeester en wethouders zouden daarnaar kunnen aanslaan achten de ingezetenen zich door dien aanslag bezwaard, wel nuzij zijn immers geheel vrij daartegen gegronde bezwaren in te dienen. De commissie gebruikt de woorden//daardoor wordt de bewijslast dat klassificatie onjuist is, op deu aange slagene overgebragten dit zegt spr. is zoo. Burgemeester eu wethouders stellen deu aanslag b. r. naar uiterlijken staat en nu moet de betrokken persoon casu quo be wijzendat die aanslag te hoog is. Op die wijze wordt de be wijslast dóór overgebragt, waar ze alleen gedragen kan worden. Spr. kau dau ook zeer goed met het hoofdbeginsel der commis sie n.l. ambtshalve aanslag, meegaan, ofschoon hij zich nog uiet aansluit bij de door haar voorgestelde commissie van bijstand. Verder, zegt hij, is er gewezen, op de hatelijkheid, die gele gen is in den aanslag door burgemeester en wethouders. Hij kan echter die hatelijkheid niet inzien juist dan zegt spr. wan-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1875 | | pagina 4