Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 26 Augustus 1875.
zaak goed behoort te bezienom tot een goed resultaat te ko
men. Het doel isom zooveel mogelijk achter de waarheid te
komenopdat de belasting billijk drukke. Die waarheid is naar
zijne meening slechts op twee wijzen te verkrijgennl. door
eigen aaDgifte en bij uitsluiting door klassilicatie en hooren van
den belastingschuldige door burgemeester en wethouders.
Spr. erkent gaarnedat toen hij voor het eerst de verorde
ningregelende de heffing der belasting op het inkomen onder
oogen kreeghij dezelve beschouwde als hinkende op twee ge
dachten maar sedert de uitvoering daarvan mede aan hem is
opgedragen, hij haar oordeelt als den besten weg, om zoo weinig
mogelijk onbillijkheden te begaan. 8teedsvervolgt spr.za!
men door dwalingen op onbillijkheden stuitenmaar die dwa
lingen zijn zijns inziens nu verschoonbaar.
De heer Duparc heeft beweerd zegt spr.dat men hier niet
stond Yoor eenen nieuwen toestand maar in dezen eene 10-jarige
oudervinding voor zich had datwas het eerste het gevalhij
bezwaren zou maken om tot ambtshalven aanslag te besluiten
en dat men voor de toepassing van het nieuw systeem in het
bestaand kohier een zekeren grondslag heeft. Maarzegt spr.
wat wil men in dezen eigenlijk. Twintig jaren lang is het ko
hier op dezelfde grondslagen vastgesteldmaar wat doet men
men klaagt; zal men nu door ambtshalven aanslag trachten daar
in verbetering te brengen? Wil men misschien, om de pu
blieke opinie te bevredigen, eene progressive verhooging? Spr.
meentdatofschoon het uit de woorden van den vorigen spr.
wel is af te leidendit niet de bedoeling kan zijn van rappor
teurs.
Omtrent het door den heer Brunger aangehaalde voorbeeld
merkt hij verder opdat hij van oordeel isdat ook bij toepas
sing van het voorgesteld beginsel die eenvoudige man te laag
zou zijn aangeslagen. Toen wisten immers de 21 raadsleden,
die toch den aanslag mede doen ook niet beter. Daarenboven
miste men dan de gelegenheid om de man te hooren. Als nu
zoo iets gebeurtkan men van den betrokken persoon reken
schap vragen. Ook spr. weet genoeg voorbeelden die tot aan
beveling van het door hem voorgestaan beginsel kunnen strek
ken. Hij heeft o. a. een ambtenaar gekend die zeer goed met
de gemeentezaken in het algemeen en met de belastingen in het
bijzonder op de hoogte wasmaar die toch ten aanzien van
zijne aangifte voor den hoofdelijken omslag in eene dwaling ver
keerde. Burgemeester en wethouders hebben hem daarop attent
gemaakt en beter ingeligttepgevolge waarvan hij zich nu voor
het juiste bedrag heeft aangegeven. 8pr. verklaart dan ook
dat, ofschoon hij nog niet van eene langdurige ondervinding kan
sprekende ervaring hem toch reeds heeft geleerddat het te
genwoordig tweeledig stelsel den besten weg is, om achter de waar
heid te komen.
De heer Att0ma zegtdat zoo er een enkel woord is ge
sproken geschikt om ons te doordringen van het besef van den
ernst van het oogenblikeen woorddat indruk heeft gemaakt,
het dan zeker is het zoo even door den voorzitter met zooveel
warmte gesprokene. Het is opmerkelijkzegt spr.dat de
commissie van rapporteurs zoo vierkant staat tegenover burge
meester en wethouders in eene zaakwaarvan de uitvoering
toch aan dat collegie is opgedragen. Hij beschouwt de zaak
als eene zeer ernstige kwestie, en hoewel alle leden van het
collegie, voor zoover zij hebben deel eenomen aan dit debat,
tot bestrijding het woord hebben gevoerd, wil hij toch ook zijne
bepaalde overtuiging krachtig stellen tegenover de hunne. Hij
zal trachten daardoor weg te nemen den indrukdien de heer
voorzitter dezer vergadering en de andere bestrijders ongetwijfeld
gemaakt hebben. Spr. gelooft inderdaad niet, dat het thans
bestaand tweeledig stelsel tot de waarheid leidt. Hij herhaalt
hetdat men tegenwoordig den hoofdelijken aanslag in vele
opzichten eene belasting op de eerlijkheid kan noemendaar
hij die getrouw aangeeft ook betaalt voor den te laag aan
geslagene. In dien zin wordt het door rapporteurs bedoeld
waar ze in hun rapport van „eene belasting op de eerlijkheid
„spreken" en juist, omdat men veel prijs op de eerlijkheid stelt
wil inen het tegenwoordig stelsel verlaten en algemeenen aan
sla® naar zekere norma's aannemen.
Öp die pretense norma der commissie zijn aanmerkingen ge
maakt men ziet haar nietmen twijfelt aan haar bestaan ze
is in de stukken niet beligchaamd, maar, vraagt spr.wordt ze
niet juist daardoor verkregenvolgt ze niet uit de noodwendig
heid der feiten dat burgemeester en wethouders voortaan allen
zonder onderscheid zullen aanslaan Dat doendemoeten ze een
vasten regeleene vaste norma aannemen, 't Is waarzegt
hijmen zal die norma's in zekere grondslagen moeten zoeken.
Die grondslagen kunnen dezelfde zijn even goed en even slecht
als bij het thans gevolgd stelseljuiste grondslagen te vinden
absoluut juiste, zal wel altijd hoogst moeijeüjkzoo niet onmo
gelijk blijven, welken vorm van heffing men in deze belasting
kieze. Gelijk men weet, laat de gemeentewet het vaststellen
der grondslagen over aan de gemeenteraden. Aanwijzing ervan
bevat de gemeentewet niet. Door ambtshalven aanslag kan men
ten minsten niet de dupe worden van hendie veel minder in
komen opgeven te hebbendan werkelijk het geval is. Spre
ker wil alzoo bij toepassing van het nieuwe stelsel dezelfde grond
slagen voor de berekening behouden dan tot dusvern.l. het in
komen dat men in het afgeloopen jaar heeft gehad. Dat wer
kelijk inkomen van het voorgaand jaarhetzij dan veel of wei
nigwenscht spr. als eenigen grondslag te zien gesteld en dat
men daaromtrent niet in het blinde behoeft rond te tasten dat
gelooft spr. zal bij aanneming van dit stelsel bewezen worden.
Hij wijst er op, dat men in de tegenwoordige omstandigheden
het niet in de hand heeft, het kohier zoo goed mogelijk te ma
ken. Bij eigen aangifte immers wordt men geplaatst voor de
ellendige kwestie van vertrouwen. Verbetert men dezedan
maakt men den aangever tot een leugenaar.
Dergelijken aanslag verbetert men niet gemakkelijkmaar bij
ambtshalven aanslagwel. Dan kan men aanslaan zooals men
meent, dat met de waarheid overeenkomt.
Er is beweerddat algemeene klassificatie tot te lagen aan
slag kan leiden maarspr. merkt opdat dit bepaald niet met
velen het geval zal zijn en dat men de exceptien niet als regel
kan aanvoeren. Hij voor zich gelooft ookdat men onwillekeu
rig eerder genegen zal zijn om iemand aan den hoogen dan aan den
lagen kant aan te slaan. Spr. meent dat deze bewering op erva
ring rust. Hij heeft daarbij het oog op de personen die zelve
niet aangevenmaar op wien reeds tegenwoordig ambtshalven
aanslag wordt toegepast. Bestaat er niet dikwijls neigingom
die personen te verhoogen Wordt het soms niet gezegd, o, die geeft
zich zeiven niet aandaar kan wel eene klasse bij Dit feit
schijnt hem onloochenbaar in die matedat het alle vrees voor
te lagen aanslag verbant.
Ja zelfs is het spreker wel eens voorgekomen, dat bij het
thans vigerend stelsel op hen die zich niet aangevente vaak
een zeker|knijpsysteem wordt toegepast, als ware het om hen te
dwingenlater aaDgaaf te doenniettegenstaande zijdat niet
doende, op volkomen wettelijk standpunt staan.
Men heeft tegen het voorgesteld beginselzegt spr. aange
voerddat het vicieus is, omdat het in groote steden niet, maar
ten platten lande wel in toepassing kan worden gebragt. Spre
ker meentdat de eenige vraag is„of het stelsel hier te Leeu
warden toepasselijk is" Stel b. v.dat het te Amtterdam niet
zou opgaanwat spr. niet toegeeftdan ware daardoor vol
strekt niet bewezen de onbruikbaarheid van het stelsel voor
Leeuwarden. Nogmaals wijst hij op het voorbeeld van Dordrecht.
Het komt er slechts op aan een grondslag te vinden die gelden
kan als redelijk maatstaf van iemands draagkracht. En dien
hebben wij in de thans geldende verordening. Hij past in dat
stelsel even goed als in het thans nog geldende.
Voor de toepasselijkheid en bruikbaarheid hier ter plaatse pleit
krachtig het feit, dat men niet staat voor eenen geheel nieuwen
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 26 Augustus 1875.
95
toestandmaar dat men heeft een kohierwaarvan het bestuur
zich niet kan en niet moet losmaken. Die legger, hoe gebrek
kig in vele opzichten blijft het bestuur tot baken dienen. Voegt
hij daarbij de hulpmiddelendie men kan verkrijgen van de be
lastingschuldigen zelve, namelijk uit de antwoorden op de hun
voor te leggen vragen, dan begrijpt hij niet, waarom men tegen
het beginsel van ambthalve klassificatie is.
Ter aanbeveling van het thans geldend tweeledig stelsel heeft
men een beroep gedaan op het groote nut, dat was gelegen in
het overroepen der belastingschuldigen door burgemeester en
wethoudersmaar hij stelt daar tegenover zijne ervaringdat
doer de leden van den raad bij de behandeling van het kohier
in de sectiën dikwijls aan dat proces-verbaal van verklaringen
van overgeroepen belastingschuldigen al heel weinig bewijskracht
is toegekend.
Het moge waar zijndat burgemeester en wethouders van
hunne tusschenspraak nu en dan de voldoening smaken, dat een
belastingschuldige zijne dwaling, om de zaak zoo zacht mogelijk
uit te drukkenerkentin de meeste gevallen helpt die niet
daargelaten bovendiengelijk boven is opgemerktdat de raads
leden vaak van eene geheel andere opinie blijven.
De heer Voorzitter zeide, dat in dezen meer te letten is op
hetgeen men niet ziet, dan op hetgeen men ziet en dat de leden
van den raad van de inwendige geschiedenis van de zamenstel-
ling van het kohier slechts zeer weinig zien en daaraan wellicht
is toe te schrijven de afkeuring van velen over de tot nog toe
gevolgde gedragslijn. 8preker beweert daar tegenover, dat de
leden van den raad bij het onderzoek van het kohier in de sec
tiën inzage nemen van het straks genoemd proces-verbaal en
daaruit voor hen alles te vinden en te putten is, wat burgemees
ter en wethouders van de personen zelve gehoord hebben. Daar
uit zien de raadsleden dus genoeg om een oordeel te vestigen.
Met gerustheid doet spreker een beroep op de wethoudersen
vraagt hijof het niet waar is dat tal van die verklaringen van
overgeroepenen door de sectiën zijn verworpen en er tot ver
hooging is overgegaanafgescheiden van de verklaring. Indien
bij proces-verbaal werd geconstateerd alles wat bij het onder
zoek van het kohier in de sectiën voorvaltdan zou het nog
duidelijker zijnhoe weinig meergenoemd proces-verbaal afdoet
om daaruit het nut der o verroeping te bewijzen. Wat rappor
teurs met hun voorstel beoogen, is in het rapport gezegd, n.l.
meer regelmatigheid van druk. De grootste optimist zal niet
kunnen beweren dat thans de druk regelmatig is. Gaat men
echter over tot algemeene klassificatiedan zal de druk gelijk
matiger zijn dan thansals noodzakelijk gevolg der geheel uni
forme bestuurshandeling. Door de commissie wordt niet be
weerd dat men meer geld door het nieuwe stelsel zal krijgen
dat laat zij voor het oogenblik daar haar hoophaar uitzicht
haar vertrouwen is gerigt op de zoo gewenschte grootere gelijk
matigheid van druk. Ieder aangeslagene zal met meer juistheid
op het kohier worden gebragt en het totaal der aanslagenal-
zoo de geheele omslag zal meer gelijkmatig door de contribuabe-
len te zamen gedragen worden.
De heer Hengers zegt, dat hij zich door den vorigen spr*
genoodzaakt ziet, om zich in het débat te mengen. Die spr.
toch heeft het collegie van burgemeester en wethouders gesteld
vierkant tegenover de commissie van rapporteurs, 't Is waar zegt
spr.3 leden van het collegie hebben zich eenstemmig tegen het
door de commissie voorgestaan beginsel verklaardmaar hij ech
ter niet. Spr. acht zich verpligt van die omstandigheid reken
schap te geven, te'meer, daar de heer Dirks hem als vroeger
voorstander van het tweeledig stelselals 't ware de gloeijende
kolen op het hoofd, heeft gestapeld.
Spr. erkent, dat hij vroeger een voorstander van eigen aan-
ifte is geweestdoch van zienswijze is veranderd, 't Spijt hem
at in het rapport der commissie geen voldoende oplossing is
gegeven der grondslagendie bij het vervallen van de eigene
classificatieonmisbaar zijn. Naar zijne meening had de com
missie op dat punt uitvoeriger moeten zijn. Van den heer Attema
meent hij vernomen te hebben dat de eenige grondslag bij het
nieuwe stelsel moest zijnhet inkomen van het vorige jaar.
Het behoeft na hetgeen reeds door anderen is aangevoerd geen
betoog ft dat dit geen bruikbare grondslag kan worden genoemd.
Ook zijn er in den loop der discussiën genoemd den uiterlij-
ken staat of aanslag wegens het personeelhet getal dienstbo
den enz. doch het is bij een belasting niet te doen om enkele
losse gegevens, maar om stellige grondslagen waaraan elke aan
slag kan worden getoetst. Spr. moet zich dus zoolang men om
trent de grondslagen geen zekerheid heefttegen de voorgedra
gen conclusie verklaren. Hij wil oude schoenen, hoe slecht ook,
niet wegwerpenvoor dat hij bruikbare nieuwe heeft.
Het door den heer Brunger aangevoerde argumentacht spr.
wel geschikt om eenigen indruk te maken. Door den voorzitter
is er evenwel teregt opgewezen, hoe de uiterlijke staat van dien
zoo eenvoudigen man, ook bij ambtshalven aanslag, oorzaak zou
zijn geweest en er toe geleid zou hebbenom hem naar een
zeer laag cijfer aan te slaan.
Het feit, dat het revenu van dien eenvoudigen man au in
eene andere gemeente naar een bedrag van j 27,000 is aange
slagen doet op zich zelf weinig af zoolang men de grondslagen
niet kentwaarop dien aanslag berustevengoed als men hier
de belastingschuldige uit onkunde te laag aansloegkan men
elders den erfgenaam, wiens uiterlijken staat niet in verhouding
tot zijne inkomsten isveel te hoog hebben aangeslagen-
De heer Brunger zegt alleen met de aanhaling van sommige
personen ten doel te hebben gehad om te voorkomendat aan
de overroeping van de belastingschuldigen te veel waarde wordt
gehecht. Hij heeft de aanhaling gedaan om dat de persoon
die hij op het oog had en die door de leden misschien wel ge
gist zal worden bij het onderzoek van het kohier in de sectiën
steeds in bescherming is genomen. Spr. gelooftdat had men
in dien tijd het stelsel van algemeene klassificatie gehad, de een
voudige man wel naar een inkomen van j 25,000.zou zijn
aangeslagenalthans in dien geest is er steeds over gesproken.
De Voorzitter wijst de vergadering op het wenschelijke
om in dezen allereerst het hoofdbeginsel uit te maken.
De heer Bloembergen zegt geen misbruik te zullen maken
van het aan hem verleende woord. Hij zal kort zijn. Rappor
teurs, zegt spr.hebben de vraag tot mij gerigt, of het collegie
thans ook niet naar grondslagen te werk gaat en hierop wil hij
antwoordendat dit wel het geval ismaar dat juist eigen aan
gifte een hunner eerste grondslagen is. "Wel komen daarbij in aan
merking de persoonlijke denkbeelden van burgemeester en wet
houders, maar de eigen aaDgifte der belastingschuldigen ver
schaft soms meer gegevens voor de beoordeeling hunner inkom
stendan de inzigten van het collegie. Wanneer in de veror
dening staatvervolgt spr.dat voor de belasting in aanmerking
worden gebragt „de inkomsten die de belastingschuldige over
het laatst verloopen dienstjaar heeft gehad"dan is dat onder
de uitdrukkelijke bijvoeging der woorden „in verband met de
wijziging die door reeds opgekomene of waarschijnlijk in den
loop van het nieuwe dienstjaar te wachten voor- of nadeelen daarin
is ot zal worden aangebragt. Hoe zullen burgemeester en wet
houders beter omtrent een en ander worden ingelichtdan door de
eigen aangifte der belastingschuldige in verband met de gelegen
heid om door toelichting bij het aangaaf billet die aangifte dui
delijk te maken en de faculteit aan de zijde van burgemeester
en wethouders hen desbetreffend te hporen. Er is gezegddat
de eenige grondslag, die op den duur voor de berekening der
belasting moet worden gevolgd het inkomen van het gepasseerde
jaar is. Spr. meent echterdat als een handelaar steeds te rade
zal gaan naar zijn inkomen van het vorig jaar, de aangifte dik
wijls niet juist zal zijnmaarvervolgt hijdat is ietsdat de
betrokken persoon zelf het best kan beoordeelen. Soms heeft
hij een slecht jaarmaar de vooruitzigten staan beterhij mag