184
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 4 November 1875.
vinciale staten een reglement worden vastgesteld dat het onder
houd regelt van die voetpaden welke voor het algemeen belang
in stand dienen te worden gehouden en zullen burgemeester en
wethouders dus, wanneer de post in questie wordt gehandhaafd, zoo
veel mogelijk in overeenstemming met dat reglement kuunen han
delen. De instandhouding van dit pad is onder anderen ook daarom
raadzaamdat het vele ingezetenen strekt tot een aangenaam
wandelpad. Ook dditrom vindt hij het verdedigbaar dat de ge
meente zich eene uitgaaf van slechts 20 voor het onderhoud
der ganghouten in het Jelsumer binnenpad getroost.
De heer Bruinsma zegtdat het Jelsumer binnenpadbe
halve dat het eene aangename wandeling isook nog eene zeer
nuttige strekking heeft- De bewoners van Paffrat zijn n.l. daar
door veel nader met de stad verbondendan door den straatweg.
Daarbij, zegt spr.diene men wel in het oog te houden dat,
daargelaten in hoe verre de weg des winters geschikt is voor
passagehet onderhoud der ganghouten wel noodzakelijk is tot
voorkoming van ongelukken en dat men daarvoor de voorgedragen
som gerust mag bestedendewijl overigens de zaak van het
onderhoud des wegs geheel onbeslist blijft.
Hierna wordt de post, omschreven bij volgn. 98 der ontwerp
begroting, in stemming gebragt en aangenomen met 12 tegen 8
stemmen. Tegen stemden de heereo Telting, Jongsma en Suringar.
De heer ran Sloterdijck was bij deze stemming nog niet ter
vergadering tegenwoordig.
Volgn. 99.
Bij de behandeling van den post bij dit volgn. omschreven
merkt de heer Dirks opdat hij in de stukken verschillende re
denen vindt ontwikkeldin opzigt tot het uitaterven der hoo
rnen tusschen de Harlingervaarts- en de Vrouwenpoortsbrug-
gen. Men heeft n. 1. als oorzask van de kwijniDg dier boomen op
gegeven 10. dat daar ter plaatse ook vroeger dezelfde soort van
booment. w. ijperen hebben gestaan en 20. dat de grond als
daardoor uitgeput er niet voor deugt. Spr. gelooft echterdat
er nog twee andere omstandigheden bestaan waardoor bedoelde
boomen niet zijn geslaagd. De gaten zijn reeds gemaakt en de
daarin te brengen teelaarde zal dus in den aanstaanden winter
kunnen doorvriezenzoo leest hij in de memorie van beantwoor
ding maar spr. wil opmerkendat bij het plauten van boomen
het eene eerete vereischte iedat de gaten zóó groot zijndat
zooveel mogelijk de geheele wortelmet de daaraan zittende
kluit modder daarin kan geplant worden en dat de wortel niet
besnoeid behoeft te worden. Een ooggetuige heeft hem echter
verzekerddat dit vereischte vroeger niet genoeg is in acht
genomendat de gaten te klein waren en de wortels daarom
afgesnoeid werden. Als tweede oorzaak van het kwijnen der be
doelde boomenmeent spr. te mogen noemendat gedurende
den afgeloopen zomer, die nog al droog is geweest, de boomen
niet op behoorlijke wijze met water zijn begoten. Hem komt
het voor dat èn het snoeijen der wortelen cn het niet behoorlijk
op tijd begietende oorzaken zijn van den min gunstigen toe
stand der boomen en gelooft dat men wel zal doendeze op
merkingen aan den stadshovenier mede te deelenom daarop in
het vervolg te letten.
De Voorzitter wil gaarne iets op het zoo even door den
heer Dirks gereleveerde antwoorden en acht dittot verdediging
van den stadshovenierook wel eenigzins wenechelijk. Spr. wijst
er op hoe de boomenaan de westzijde des wegsdie waar
schijnlijk op dezelfde wijze zijn geplant, toch zeer goed groeijen.
Hem komt het voor, dat de oorzaak van den kwijnenden toe
stand der boomen voor een groot deel hierin is gelegendat de
boomen niet zijn geplant in eenen verschen grond niet in
ffUnne terre vitrge", zooals de Franschen zouden zeggen. De
ondervinding in het plantenrijk zegt spr.heeft geleerd dat
als men boomen plant ter plaatsewaar vroeger gelijksoortige
boomen hebben gestaanhet altijd eenige moeite geeftom de
gen aan den groei te krijgen. Maarzal men misschien zeggen
zoo vervolgt spr., waarom heeft m?n dan niet eene andere soort
hoornen genomen? doch hierop wil hij antwoorden, dat men dit
expres niet heeft gedaan. Men heeft ijperen boomen gekozen
omdat die het best tegen den westen wind die ter plaatse nog
al van eenige beteekenis isbestand zijn en daarbij later ook
nog altijd eenige waarde vertegenwoordigen,
Wat betreft het begieten der boomen, dit, zegt spr. is opzet
telijk nagelaten. Daar het water gedurende den afgeloopen zo
mer meesten tijds brak washeeft men ze niet zoodoende wil
len dooden. Overigens stelt hij de door den heer Dirks ge
maakte aan- en opmerkingen op hoogen prijs en wil casu quo de
aandacht daarop doen vestigen.
Hierna wordt post volgDO. 99 even als die onder volgno. 100
en 101 zonder discussie en hoofdelijke stemming op het voorge
dragen cijfer vastgesteld.
Volgno. 102.
Bij dit volgn. zegt de heer Dirks dat hij met genoegen heeft
geziendat de scarbieuse toestand van de Oldehove in de sec
tiën de aandacht der leden heeft getrokken. Hij zelf heeft niet
bij de behandeling in de sectiën tegenwoordig kunnen zijn doch
het ^rheugt hem, dat de aandacht op dezen toren is gevallen.
Ook in eene andere kwaliteitn. 1. als correspondent der rijks
adviseurs is de slechte toestand van de Oldehove door hem bij
die commissie bestemd tot het bewaren enz. van monumenten
merkwaardige gebouwen enz. ter sprake gebragt. Hem is een
oud plan tot herstel van dien toren medegedeeldhetwelk ech
ter misschien niet aan het gemeentebestuur bekend is geworden.
De toestand van de Oldehove iszegt spr. omdat het een hooge
omvangrijkedikke toren iseen bijzondereen men dientwil
men dienaangaande stappen doen, voorzigtig te zijn. Wel is de
toestand zoodat herstel mogelijk ismaar zulk een toren te
herstellen een van die grootte en dien omvang als de onder-
werpelijke, is altijd moeijelijk. Men moet daarbij ontzaggelijk
groote steigers gebruiken en de kosten alleen van deze steigers
zijnzegt spr.zoo énorm dat men daarop wel ter dege mag
letten. Hij weet niet of het dagelijksch bestuur reeds den direc
teur der gemeentewerken heeft geraadpleegd over het bedrag
der kosten van eene eventuele herstelling maar hij heeft het
bovenstaande slechts alleen opgemerktopdat burgemeester en
wethouders niet zouden schrikkenwanneer dat bedrag eens
werd genoemd. Er is zooveel noodig, zegt spr., dat men wel
met de meest mogelijke voorzigtigheid mag te werk gaan. Hij
is er voor, dat, als men met deze zaak begint, men haar ook
moet doorzetten en als men den toren gaat herstellenhet dan
ook zoo moet geschiedendat hij hersteldja zoo mogelijk vol
tooid tot een sieraad der stad kan strekken.
Post volgno. 102 wordt hierna eenparig goedgekeurd, terwijl
ook de posten omschreven bij volgnummers 103 tot en met 121
zonder discussie of hoofdelijke stemming onveranderd worden
aangenomen.
Volgn. 122.
De Voorzitter merkt op, dat de post bij dit volgnummer
omschreventen gevolge het in deze vergadering genomen be
sluit tot verhooging van de bezoldiging van den directeur ea de
©pzigters der stadsreinigingmet f 490 verhoogd en uitgetrokken
moet worden als volgt
a. jaarwedden1750,
b. veranderlijke toelagen1820,
en dus in totaal op 3570.
De vergadering zich met dezen postzooals hij door den voor
zitter is aangegevenvereenigendestelt hem vast in een totaal
bedrag van 3570.
Volgn. 123, 124, 125 en 126 geven geene aanleiding tot discussie
en worden onveranderd aangenomen, het totaal der Vie afd. van
hoofdst. III wordt vastgesteld op 30,326.
De posten vermeld onder volgnos, 127 128 en 129 der ontwerp
verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 4 November 1875.
125
begrooting vinden geene bestrijding en worden dientengevolge
achtereenvolgend goedgekeurd.
Volgn. 130.
De heer Euipors steltevenals hij dat in de sectiën
heeft gedaan, voor, om dezen post met met 2330 te ver-
hoogen en wel voor het leggen van een riool voor brand-
blussching in den weg Achter de Hoven. Spr. is door het in
het rapport medegedeelde niet van zienswijze veranderd en is
nog van meeoing dat tegelijk met de verbetering van den weg,
ook het riool voor brandblussching moet worden gelegd Ofschoon
dö dadelijke behoefte daaraan niet bespeurende, gelooft hij toch,
dat zoodanig riool Achter de Hoven waar in den laatsten tijd
meer dan honderd woningen zijn aangebouwd, wel noodzakelijk
wordt. Te meer zal dit het geval worden zegt spr.als bij de
voorgenomen verbeteringde slooten aau weerszijden van den
weg, worden gedempt. Hij toch kan niet zien, hos men dan
eenen eventuëlen brand daar ter plaatse zou kunnen blusschen.
Wel heeft men achter het spoor nog eene sloot, maar deze is
z. i. te ver af, om er de slangen heen te leiden. Spr. wil nu
bij de wegsverbetering het brandriool leggen dan behoeft men
later den weg niet weer op te breken daar hij er van over
tuigd is, dat wanneer er nu niet toewordt besloten, dit later zeker
zal geschiedendaar eene eventuele brand de groote noodzake
lijkheid van- en behoefte aan zoodanig riool zal toonen. Spr.
blijft daarom bij zijn voorstel om den post volgno. 130 //verbe
tering van den weg Achter de Hoven" te verhoogen met eene
som van 2330 voor het maken van een brandriool.
De heer Brungerhet door den heer Kuipers gedane voor
stel ondersteunende, zegt het woord te hebben gevraagd om alleen te
constateren dat het door den vorigen spr. gesprokene z i. niet
niet aan redelijken twijfel onderhevig is en dat de bestaar de be
zwaren niet anders zijn weg te nemen dan door afdoende maat
regelen. Spr.een vijand zijnde van halve maatregelenwijst
er op hoewanneer bij de verbetering des wegs de slooten
worden gedempt, geen middelen meer aanwezig zijn tot blus-
sching van brand.
De heer AttGma zegt, dat het altijd moeijelijk is de grens te
vinden van hetgeen noodig en van hetgeen vaak n et noodig is,
doch dat het z. i. zeker is dat als men het bedoelde mooI daar-
stelt men meer doet dan noodig is. Zoowel rapporteurs als verfchil
lende leden der sectiën zien niet de noodzakelijkheid in van een
brandriool Achter de Hoven, omdat de gebouwen diar ter plaatse
niet zoo groot, niet "oo hoog zijn. Daardoor zal men daar ter
pisatse eenen eventuëlen brand gemakkelijker kunnen blusschen
dan in de stad. Daarbijzegt spr.komt nogdat men voor
het eerste gedeelte van Achter de Hoven altijd toch het water
kan gebruik n in de sloot om het land van mevrouw Looxma,
welke sloot, naar hij meent, in verband staat met dePotmarge;
niet eens, zegt hij, heeft men in de sectiën de aandacht geves
tigd gehad op de Spoorslootmaar hebben rapporteurs desniet
temin met het oog op de bovenaangehaalde omstandigheden
het toch wenschelijk geoordeeld om een voorstel tot het maken
van een brandriool achterwege te laten,
Het verwondert spr. echter nietdat door vertegenwoordigers
van het collegie brandmeesters het denkbeeld is geopperd, daar
hij niet twijfelt of dat collegie zou wc-1 willen dat men dadelijk
tot de daarstelling van bedoeld brandriool overging.
Den plaatselijken toestand in aanmerking nemende, is spr.
echter van oordeeldat het brandriool voorloopig achterwege
kan blijven. Blijkt het later noodig te zijn welnu, dan kan tot
maken er van altijd Dog worden overgegaan.
De heer Bruin8mawilbehalve op de door den heer At"
tema bijgebragte punten de vergadering nog wijzen op de om
standigheid dat men bij brand ook water kan krijgen uit, de
sloot bij het exercitieveld welke sloot op den Grachtswal bij
het Meekmabrugje in verbinding komt met de gracht. Tevens
spreekt hij als zijne overtuiging uitdat raendes noodsook
wel water direct uit de gracht kan krijgendewijl hij de afstand
van Achter de Hoven tot. den Grachtswal niet zoo groot beschouwt
of men zou wel door de tuinen en huizen op den Grachtswal
de slarg van den brand in de gracht kunnen leggen.
De heer Brunger zegt, dat hij door het door de heeren At-
tema en Bruinsma gesprokene niet bevredigd is. De omstandig
heid dat het colFgie brandmeesters er prijs op stelt, dat er
middelen tot bl ussching aanwezig zijn, komt spr. voor als een
loffelijk feit. Dat collegiezegt spr.heeft in der tijd ook aan
gedrongen op het maken vau een brandriool in het Zaailand en
hoewel de raad eerst daartoe zich ongenegen betoondeis men
er later toch toe moeten overgaan.
Wat aangaat het argument van den heer Attema cmtrent de
mindere grootte en hoogte der huizen hieromtrent wil spr. op
merken dat men toch zonder water een brand niet kan blus
schen. Men heeft gewezen op de slooten bij het erf van de wed.
Briok en bij het exercitieveld doch zegt hijdit eenige water
is op zulk eeneD grooten afstand. Men diene in het oog te hou
den dat juist het etrete water veel waarde heeft. Spr. komt het
belang, dat bij deze z?,ak betrokken is, niet zoo miniem voor en
verklaart daarom dat hij er niet zal van afzien om het door
den heer Kuipers gedane voorstel te ondersteunen.
De Voorzitter wil de vergadering inlichten dat er ook la
ter geen groote bezwaren zullen bestaan om het riool te leggen-
Bij den aanleg van den weg wil men aan beide zijden eene wa
terleiding hebben In het begin heeft men wel op de vermeer
dering van kosten daardoor bedacht geweest, maar men hield
daarbij het oog op een eventuëel te maken brandriool. Nu, zegt
spr. zal er nog altijd gelegenheid zijn bedoeld riool in het mid
den des wegs te leggen daar de leidingen voor het ménage-wa
ter aan beide zijden zullen worden gemaakt. Ook hij ziet even als
de heer Attema, de dadelijke behoefte aan bedoeld riool niet in.
Ten aanzien der meerdere kostendie zouden worden gemaakt,
wanneer men eerst later tot de daarstelliDg van het riool over
ging omdat dan de weg weder moest worden opgebroken
hieromtrent merkt spr. op dat die meerdere kosten niet zooveel
zouden bedragen, omdat de ondervinding geleerd geleerd heeft,
dat men na "verloop van eenigen tijd, toch al weder tot ver-
vloeriDg moet. overgaan en men die kosten dus wel voor onder
houd kan rekenen." Voor hem bestaan er geen redenen om zich
vooralsnog vóór het bedoeld riool te verklaren.
Het voorstel van den heer Kuipers hierna in stemming gebragt
wordt verworpen met tien tegen zes stemmen. Vóór stemden
óe heeren Bakker, Brunger, Telting, Kuipers, Jongsma en van
Sloterdijck. De post vermeld onder volgno. 130 wordt dienten
gevolge onveranderd vastgesteld tot een bedrag van J 9000.
Vdgn. 131 en 182.
De heer Planten ga zegt, dat blijkens het rapport, er inde
sectiën eeiiig bezwaar is gemaaktom zich met de posten
zooals zij bij deze volgnummers zijn omschreven te vereenigen.
Niet opperde men bezwarenomdat de noodzakelijkheid der
stichting van de lóer bedoelde gebouwen niet werd erkend maar
wel omdat men hier zulk eene onnaauwkeurige begrooticg vau
kosten voor zich heef'. Ia de memoriezegt spr. i3 niets be
paalds opgegeven zelfs is de plaats voor bedoelde stichtingen
nog niet aangewezen. Hij voor zich is overtuigd van de noodzake
lijkheid van b doelde schoolgebouwen, zal zich om dieieden niet
tegen 'deze posten verklaren maar zou gaarne omtrent de hier
omschreven stichtingen eenige meer duidelijke en volledige op
gave hebben gehad.
De heer Rengors zegt, dat het hier c-cne quaestie betreft,
waaromtrent wel eeDS meer verschil in deze vergadering heeft
bestaan n 1. de vraag of men posten als de onderwerpelijke
voor m-niorie dan wel voor bepaalde soirmcn zal uittiekken.
Spr. voor zich kan zich wel vereenigen met de redentn door
de commissio van rapporteurs voor het behoud der posten ont.