128
Verslag der handeliogen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 4 November 1875.
De heer Suringar zegt dat ook hij hoewel ten vorigen
j ire en ook nu in de sectie zoowel als in de commissie van rap
porteurs, tegen de stichting van eene woniug voor den markt
meester, zich evenals de heeren Jongsma eu Telting nu bij het
voorstel van burgemeester en wethouders zal neerleggen.
De heer Brunger verklaart zich volkomen bij het door den
heer Jongsma geavanceerde te kunDen aansluiten. Vroeger was
hij voor het schrappen van den post, doch nu is hij overtuigd
van het nut van dezelve, 't Spijt spr. dat hij verleden jaar tegen
den post heeft gestemd doch zegt hij zoo gaat het, wat eerst
wordt geweigerdwordt later toegestaangetuige zoowel het
brandspuithuisje als de woning voor den marktmeester op dc
veemarkt.
De heer van Slotördijck wil de aangevangen reeks van
bekeerden niet vervolgen, ofschoon hij gaarne verklaart, dat,
indien werkelijk het handelsbelang het vorderdehij gansch niet
onbekeerbaar zou zijn. Spr. deelt de argumenten door den heer
Attema aangevoerd. Die argumenten zegt hij hebben verleden
jaar den doorslag gegeven, zij moeten het nu ook doen. De
redenen die zijn opgegeven waarom sommigen van opinie zijn
veranderd, komen spr. niet deugdzaam voor. De heer Jongsma,
zegt hij sprak van de spoorweg-aansluiting Ihrhove en had daar
groote verwachting van bestvervolgt spr.maar aat men dan
eerst het efLct daarvan afwachten Misschien blijkt het, dat de
stichting onnoodig isof wel dat daaraan eene andere inrigtiDg
moet worden gegeven b. v. door dat meer bureaux noodig zul
len zijn. Spr. wil eerst het effect van de aansluiting afwachten
voor dat men tot stichting overgaat.
De heer Jongsma zegt wel de eerste te willen zijn, om te
erkennen dat de gronden door hem aangevoerdbijzonder spe
culatief zijn. Niemand weet wat de toekomst zal geven dus
de gronden waarop men in administrative of politieke zaken
zijne meeniDg bouwtzijn in den regel of liever nooit anders
dan speculatief; men maakt dus berekeningen op eene mogelijke
toekomst.
Het argument door den heer van Sloterdijck aangevoerd, n.l.
om eerst af te wachten wat de toekomst zal geven gaat naar
spr's. meeningwaar het den handel geldtniet op. De handel
i« z. i. eene stroom welke men wanneer zij van strooming wil
of kan veranderendit gemakkelijk moet maken. Ook den vee
handel die de aanwezigheid van den marktmeester vraagtmoet
men het gemakkelijk maken. Hij heeft den handel eens als eene
fijne juffer hooren noemen en is bevreesd, dat als men niet aan
hare eischen tegemoet komt, zij Groningen tot haren zetel zal
kiezen.
De heer Wiersma zou misschien gezwegen hebben ware
het niet dat dit artikel, hetwelk overigens weinig belooptzulke
groote proportiën had aangenomen. Öpr. was het vorige jaar
tegen de stichting van eene woning voor den marktmeester
en is het nog. Had men echter alleen met stemmen kun
nen volstaan misschien had hij uit beleefdheid, met het oog op
de weinige belangrijkheid der zaak en de casueele behoefte aan
dit gebouw, vóór gestemdmaar nu ieder zijne stem ten dezen
bijna moet motiveeren, nu, zegt spr.zal hij, om niet van inconse
quentie besohuldigd te wordenzich tegen verklaren.
Hierna wordt het voorstel van de commissie van rapporteurs,
om den post volgn. 134 te schrappen in stemming gebragt en
met 11 tegen 5 stemmen verworpen.
Vóór stemden de heeren van Sloterdijck Planteoga Wiersma,
Attema en Kuipers.
Tengevolge deze stemming wordt onder hoofdst. Ill afd. YII
art. 8 voor de stichting van eene woning voor den marktmees
ter bij de veemarkt eene som uitgetrokken van 3000.
Volgn. 135 lot en met 165 der ontwerp-begrootiBg geven geene
aanleiding tot discussie en worden onveranderd vastgesteld.
Volgn 166.
De Voorzittor merkt opdat de po9tbij dit volgnummer
omschreveningevolge de genomen raadsbesluiten tot verhooging
der jaarwedden van de stads genees- en heelkundigen en van
de stads vroedvrouwenmoet verhoogd worden respectievelijk
met 450 en/70, en uitgetrokken worden tot een bedrag van
2600.
De vergadering besluit dien overeenkomstig.
De posten, vermeld onder nos. 167 tot en met 210 der ont-
werp-begrootingworden allen vastgesteld tot de bedragen,
waarvoor zij door burgemeester en wethouders zijn uitgetrokken.
Nadat de Voorzittor had voorgesteld en de vergadering had
beslotenom het cijfer van den post voor onvoorziene uitgaven
vast te stellennadat ook de ontvangsten zijn afgehandeld doet
eerstgenoemde de openbare zittiDg in eene met gesloten deuren
overgaan.
Na heropening der openbare vergadering wordt de behande
ling der gemeente-begrooting voortgezet en is het ledental met
één verminderd. De heer Dirks n.l. heeft verklaard dat hij
wegens afwezigheid buiten de stadverhinderd is om bij de
voortzetting der vergadering tegenwoordig te zijn.
Volgn. 1 tot en met 19 der ontvangsten worden zonder discussie
en hoofdelijke stemming op het voorgedragen cijfer vastgesteld
evenals ook volgn. 20 en 21, nadat, wegens minderen huur van
het exercitieveld, eerstgemelde post, met 15 was verminderd.
Volgn. 122.
Bij dit volgn. zegt de heer Plantengadat hij zooeven bij
de behandeling van volgn. 139 heeft vergeten iets in het mid
den te brengen. Het idee, zoo vervolgt spr., is namelijk in de
sectiën besproken dat de Prinsentuin niet genoegzaam verlicht
is. Op enkele plaatsen tochvooral bij den ingaDg en langs de
warandas kan het bij de muziekuitvoeringen erg donker zijn.
Spr. wenscht echter dit door hem gesprokene, niet anders,
dan als eene opmerking te hebben aangemerktdaar hij gaarne
aan het dagelijksch bestuur de beoordeeliog wil overlatenin
hoever meer licht in den tuin moet en kan worden aangebragt.
Nadat de Voorzittor den heer Plantenga naar de memorie
van beantwoording had verwezenzegt laatstgenoemdedat het
hem vooral te doen isom de aandacht te vestigen op de
warandas en om te doen uitkomen dat daar wel eenig licht
noodig is.
De Voorzitter zegt, dat de commissie zich onlangs belang
rijke uilgaven voor de verlichting van den tuin heeft getroost.
Wei wil spr. geloovendat hier en daar nog wel verbetering
wenschelijk zou zijnmaarzegt hijmea moet in rekening
houdendat het een tuin is en men aldaar niet zooveel licht kan
aanbrengen, als men dit wel in eene zaal of ander soortgelijke plaats
zoude verlangen. Intusschen wil hij gaarne de aandacht op een
en ander vestigen.
Volgn. 22 tot en met 26 worden hierna onveranderd vastgesteld,
Volgn. 27.
De post bij dit volgn. omschreven wordt tengevolge de ge
houden \erpachtingen met J 24.75 verminderd eu vastgesteld tot
een bedrag van 3581.25.
De posten volgn. 29 tot en met 53 worden achtereenvolgend
uitgetrokken tot de bedragen, waarvoor ze door burgemeester
en wethouders zijn voorgedragen en welwat betreft volgn. 48
nadat de heer Attema had verklaard dat rapporteursnu tot de
stichting van eene woning voor den marktmeester was besloten
afzagen van hun voorstel om de geldleeniDgbij dit volgn. be
doeldmet 3000 te verlagen.
De Voorzitter er op wijzende, dat alsnu de verschillende
posten van ontvang en uitgaaf zijn afgehandeld, stelt voor, om
in verband met de aangebragte wijzigingenden post voor on
voorziene uitgaven uit te trekken op 9362 en vast te stellen,
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 4 en 11 November 1875.
129
de gezamenlijke inkomsten op 633,000 37V2 de gezamenlijke
uitgaven op 632,992.34tyg eu het batig saldo der begrooting
op 8.03.
De vergadering zich met dit voorstel vereenigendestelt mits
dien de gcheele begrootiBg vast.
De Voorzitter de leden vragende of zij nu de punten van
behandeling zijn afgedaao ook nog iets hebben voor te stellen,
zegt de heer Plantenga dat hij in zake de Wirdumerpoortsbrug
den raad wil voorstellen te besluiten„Burgemeester on wet
houders te verzoeken omna raadpleging zoover noodig met
den directeur der gemeentewerken in overweging te nemen of
de thans in aanbouw en bijna gereed zijnde onderbouw van de
Wirdumerpoortsbrug, waarvan naar zijn en veler oordeel de lig
ging te hoog is in verhouding tot het omliggend terrein ver
laagd kan worden, en of het, bij toestemmende beantwoording
dier vraagniet raadzaam is in hei belang van den welstand tot
die verlaging over ie gaan.
De heer Wiersma ziet in de door den heer Plantenga be
oogde zaak, wanneer zij namelijk in behandeling komt, eenig
oponthoud voor de werken. Wil men de brug verlagen, zegt
spr.dan zal men ook het besluit moeten intrekken waarbij de
hoogtehet peil van de brug is bepaald. Naar zijne meening
zal met de te nemen besluiten veel tijd gemoeid gaan. Bij hem
rijst de vraag of, wanneer de ijzeren brug arriveert, daarmee
om de door den heer Plantenga opgeworpen kwestie geen voort
gang zal worden gemaakt De passagezegt spr.is daar al
zoo laDg gestremd.
De Voorzitter vraagt den heer Wiersmavan wien hij op
de zoo even gestelde vraag antwoord verlaDgtvan het dage-
lijk8che bestuur of van hemdie het voorstel deed.
De heer Wiersma zegtdat het bij hem doodeenvoudig de
vraag isof men in het door den heer Plantenga gedane voor
stel aanleiding zal kunnen vinden, om de werkzaamheden bij de
Wirdumerpoortsbrug te schorsen.
De Voorzitter zegt, dat naar den eersten indruk die hij van
de zaak kreeg, er volgens zijne meening altijd eene schorsing
der werkzaamheden hoe klein dan ook moet plaats hebben
daar toch de mogelijkheid bestaat dat al hetgeen men nu doet,
later nog eens weder zou moeten worden gedaan. Het doel van
het voorstel strekt echter alleen, zegt spr.om burgemeester en
wethouders te verzoeken om na te gaan in hoever verlaging der
brug mogelijk en wenschelijk is; daarna moet de raad beslissen.
Verder wijst spr. er nog op, dat het besluit tot tolheffing op de
hoogte der brug is gebaseerd dat men daarbij gerekend heeft
slechts voor schepen van bepaalde grootte behoeven te draaijen.
De heer Wiersma veroorlooft zich nog een weinig te voegen
bij hetgeen hij zoo even heeft gezegd. Het is hem voorgekomen,
dat de directeur der gemeentewerken eene verlaging nu nog wel
mogelijk achtte, en dat die ambtenaar in de meening verkeerde,
als zoude de raad hem zoo voetstoots maar verlof of last geven,
om de brug te verlagen. Spr. wil echter opmerken dat er nog
wel een 14 dagen zullen moeten verloopen voor men echter tot
een bepaald besluit is en dat dan de tijd van metselen zoo goed
als over is. Bij den waterstaat zegt spr., is 14 October als ulti
matum voor metselwerk gesteld maar de directeur schijnt in
November nog metselen mogelijk te achten. Spr. vreestdat
al8 men de werkzaamheden gaat schorsen dit dan eene schor
sing zal moeten worden tot het voorjaar en dat het pad daar
door nog langen tijd in slechten toestand zal blijven verkeeren.
De heer Plantonga verklaartdat hij bij het indienen van
zijn voorstel alleen is uitgegaan van het idee, om aan burge
meester en wethouders een onderzoek naar de mogelijkheid van
eene verlaging van de brug op te dragen en casu quo om te
overwegen in hoever die verlaging wenschelijk is. Zoo even is
iets omtrent de tolheffing gereleveerd, welnu, zegt spr., brengt
deze mededat eane verlaging onmogelijk isdan vervalt na
tuurlijk het voorstel.
De heer Bruinsma kan zich niet alleen ter wille van den
welstand met het door den heer Plantenga gedane voorstel ver
eenigen. Men zou, merkt spr. op, als men tot eene vaste brug had
beslotennog meer den welstand hebbeu benadeeld daar zoo
danige brug nog veel hooger zou worden gemaakt. Daarbij moet
men niet vergeten dat als men de hoogte der brug wil vermin
deren men een raadsbesluit geheel moet omwerken. De tegen
woordige hoogtezegt hij is nu eenmaal aangenomen ten voor-
deele van ee&e draaibrug, maar het is bij hem de vraag, of de
voorstanders dier brugwanneer zijbij het nemen van het
besluit, dit inconveniënt voor zich hadden gehad wel voorstan
ders zouden gebleven zijn en of zij dan niet eene vaste brug
zouden hebben geprefereerd. Spr. vindt het vreemd, dat nu wel,
maar vroeger niet de onderwerpelijke kwestie is ter sprake ge
bragt. Hij ziet nu in verlaging der brug te groote bezwaren.
De heer Wiersma heeft z. i. teregt opgemerktdat de tijd van
metselen spoedig voorbij is, en dat het te voorzien is dat de passage
over de brug zal gestremd blijven, minstens tot in 't voorjaar.
De Voorzitter maakt den heer Bruinsma indachtigdat het
voorstel niet strekt om dadelijk de kwestie van al of niet
verlaging uit te maken. Hij wil echter geenszins geacht worden
als genegenom in de bestaande omstandigheden terstond af te
brekenwat men pas heeft gebouwd. Het voorstelzegt spr.
beoogt maar alleen een onderzoek door burgemeester en wet
houders.
De heer Bruinsma aagt, dat men bij dat onderzoek dan
toch tot de conclusie zal moeten komen dat verlaging der brug
zeer ongeraden isen tot eene groote vertraging aanleiding zal
moeten geven. Hij zal dus tegen het voorstel stemmen.
Het voorstel van den heer Plantenga hierna in rondvraag ge
bragt wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Alleen de heer Bruinsma verklaarde zich tegen, doch verlangde
geene stemming.
Hierna wordt de vergadering door den voorzitter gesloten.
Vergadering van Donderdag 11 November 1875.
Tegenwoordig eerst 15, later 16 leden.
Afwezig de heer Kuipers met- en de heeren de la Faille,
Buma en Wijbrandi zonder kennisgeving.
Voorzitter de heer mr. J. Bieruma Oosting.
I. De notulen van de op 4 November 1875 gehouden verga
dering worden gelezen en goedgekeurd.
II. Bij monde van den heer Bruinsma wordt namens de be
trokken 'raadscommissie rapport nitgebragt omtrent het onderzoek
der begrootiog van administratiekosten der stadsbank van leening
dienst 1876.
Dit rapport wordt ter visie gelegd om in eene volgende ver
gadering te worden behandeld.
III. De heer Suringar doet der vergadering mededeeling
dat de commissie in wier handen ten fine van onderzoek en
rapport is gesteld de door het nieuw benoemd raadslid, den heer
jhr. mr. C. van Eijsingaingezonden geloofsbrief en verdere be
scheiden bedoelde stukken heeft onderzocht en in orde bevon
den en dat zij mitsdien voorstelt den heer van Eijsinga als lid
van den raad toe te laten.
De Voorzitter zegt, dat het hem wensehelijk voorkomt dit
voorstel terstond tot een punt van behandeling te maken en
datzoo de vergadering daar niet tegen ishij het terstond aan
de orde wil stellen.
De vergadering, zich met eene dadelijke behandeling vereen