132 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 11 November 1875. Nu heeft spr. wel eens het spreekwoord gehoorddat een goede Fries slechts de helft biedt en dat spreekwoord meent hij dat men hier heeft toegepast. Het bestuur heeft althans den aanne mer de helft van het door hem gevraagde geboden. Hij weet echter niet waarom juist die helft is genomen en waarom men 50 geboden heeft boven de berekening van den directeur. De opmerking van den heer 8uringar erkennende, gelooft hij dat de aannemers in het algemeen wanneer hen eenige schade is berokkend bij overdrijving te werk gaan. Ook hier gelooft hij dat de aannemer niet van overdrijving is vrij te pleiten althans als men het oog vestigt op de door den directeur gemaakte naauw- keurige berekening, die een eindcijfer van slechts 250 aanwijst. De Voorzitter verklaart meer bezwaren tegen dit voor stel te hebben verwacht, dan tot nu toe zijn geoppsrd Heeft hij de twee geachte sprekers van zoo even goed be grepen, dan kwamen die voornamelijk tot de vraag, van waar burgemeester en wethouders het denkbeeld kregen dat in dezen eene som van 300 voldoende zou zijn? Spr. erkent, dat de reden daarvan niet vo'doende in het voorstel is uitgedrukt en wil daarom nu dit vraagstuk trachten op te losssn. Burgemeester en wethouders, zegt hij, hebben een persoonlijk onderhoud met den aannemer gehad en hem daarbij te kennen gegeven dat de eisch zoo als hij hem deed, niet voor inwilliging vatbaar was en dat, zoo hij bij d^nzelve bleef, door burgemeester en wethou ders geen voorstel tot inwilliging van zijn verzoek aan den raad kon worden gedaan. Toen zegt spr.is de aannemer op het denkbeeld gekomen om zijn eisch tot op de helft te verminde ren welke verminderingmet het oog op de berekening van den directeur, eenigzins gunstig door burgemeester en wethou ders is opgenomen en ofschoon dat collegie gaarne w il erken nen dat f 300 nog 50 meer is dan de begrootiDg van den direc teur, wil en kan het tevens niet ontveinzen, dat de berekening van dien ambtenaar wel wat heelveel in het voordeel der ge meente is gemaakt. Spr. wil de vergadering ten dezen wijzen o. a. op den zeer korten termijn, welke voor het maken der echoolmeubelen was gesteld op de aannemingsom die veel la ger was dan de begrooting van het werk en eindelijk op de om standigheid, dat de termijn van oplevering reeds was verstreken, vóór dat met het werk een aanvang kon worden gemaakt. De aannemer, zegt spr., heeft steeds, in de onzekerheid van- neer met het werk zou kunnen worden begonnen, werkvolk in dienst moeten houden en heeft daardoor bepaald schade geleden, waarom burgemeester en wethouders dan ook gemeend hebben eenigzins billijk te monten wezen en het onderwerpelijk voorstel te moeten doen. 8pr. wijst er op, dat men indertijd'veel heeft gedaan om, zoo mogelijk, een volmaakte schoolbank te krijgen en dat die volmaakte schoolbank nu het werk ƒ300 duurder heeff gemaakt. De heer Suringar zegt den voorzitter dank voor de gegeven inlichtingen en verklaart alsnu geen bezwaar meer tegen het voorstel te hebben. Tegen de som was door hem geen bezwaar gemaakt. Hierna wordt het door burgemeester en wethouders voorge stelde in rondvraag gebragt en zonder hoofdelijke stemming aan genomen. 10. Beno ming van eene voogdes en van een voogd van hd Nieuwe Stads-wee-.huis. Op de door het bestuur van genoemd weeshuis ingezonden aan bevelingen komen voor Voor voogdes 1. Mevr. BeekkerkHamerster Dijkstra. 2. u LadeniusHaverschmidt. 8. BumaPols. Voor voogd 1. Mr. W. A. v. Sloterdijck. 2. Ho rat. Albarda. 3. M. van Heioma. De tec dezen gehouden stemmingen hebben tot resultaatdat mevrouw BeekkerkHamerster Dijkstra benoemd wordt tot voog des en de heer mr. W. A. van Sloterdijck tot voogd van het nieuwe stads-weeshuis. Op de benoemden werden 14 stemmen uitgebragt en op mevronw Buma Pols en den heer mr. M. van Heioma ieder 1 slem. Tijdens deze stemming was de heer Brunger nog niet ter ver gadering tegenwoordig. 11. Benoeming van twee voogdsn der stads-arm&nkamer. Voor de vacature, ontstaan door het aftreden van den heer mr. H. Wiersmaworden aanbevolen de heeren mr. J. 8. baron van Harinxma thoe SlootenJ. C. Kutsch Lojenga en E. A. R. Lichtenvoort Cats en voor dieveroorzaakt door het aftreden van den heer dr. H. A. Middelburgde heeren F. O. Bloember gen mr. C. W. de VrieBe en mr. 8. Salvcrda. Bij de gehouden stemmingen worden uitgebragt op de heeren mr. -J. 8. baron van Harinxma thoe Slooten en F. O. Bloember gen, ieder 14, op den heer J. C. Kutsch Lojenga 2 stemmen en op den heer mr. S. Salverda 1 stemterwijl 1 briefje bij de laatste stemming blanco werd bevonden. Dejheeren jhr. mr. J. 8. baron van Harinxma thoe Slooten en F. 0% Bloembergen worden dien tengevolge benoemd tot voogden tier stads-armeD kamer. 12. Opmaken eener aanbeveling voor de benoeming der zetters. Door burgemeester en wethouders worden voor het plaateen op bedoelde aanbeveling in aanmerking gebragt de heeren H. Taconis J. S. van der Goot en K- Dijkstra. De heer H. Taco nis verkreeg bij de gehouden stemming 15 stemmen, de heer R. Dijkstra 11 de heer J. 8. van der Goot 3 en de heer F. O. Plantenga 1. Een briefje werd blanco gelaten. Tengevolge dezer stemming is besloten de heeren H. Taconis en R. Dijkstra te plaatsen op de aanbeveling voor de benoeming van een zetter dezer gemeente. 13. Voorst'.l van burgemeester en wethouder e naar aa leiding tan 's raad besluit van 4 November 11.zake de Wirdumerpoortsbrug. Bij dit voorstel deelen burgemeester en wethouders den raad mede, dat het volgens hunne overtuiging niet raadzaam is in het belang van don welstand tot verlaging van den thans in aan bouw en bijna gereed zijnden onderbouw van den Wirdumer poortsbrug over te gaan. De heer Plantenga zegtdat hij met belangstelling het voor stel vau burgemeester en wethouders heeft gelezen en dat het hem spijt, dat het collegie tot de overtuiging is gekomen, dat eene verlaging der brug ciet wenschelijk is. Dit laatste heeft spr. persoonlijk zeer teleurgesteld. Hij acht echter de door bur gemeester en wethouders ontwikkelde motieven niet van zoo overwegend belaDgdat hij voor goed van de geheele zaak zon kunnen afzien. Bpr. erkent, dat er eerst na herhaald overleg, zoo in de sectiën als in den raad besloten is eene draaibrug op de tegenwoordige hoogte te breDgen en dat de leden die daar toe hebben medegewerktzulks niet hebb?n gedaan, dan na rijp beraad; maar, zegt spr., bij bouwen komt toch dikwijls de om- stand gheid voor dat de zaken zich anders voor doen dan men had verwacht. Het zou spr. niet verwonderen, dat vele leden, die vroeger hebben medegewerkt tot het maken van eene draai brug op de bepaalde hoogte, nu eene vaste brug zouden prefe reren wanneer zij in de bestaande omstandigheden moesten kiezen. Burgemeester ea weihouders, zoo vervolgt spr., wijzen er ook op dat de bruggeldhefïiug een bezwaar voor de verlaging van den onderbouw der brug is. Voor hem heeft dit bezwaar even wel niet veel gewigt. Hij gelooftdat men die heffing weldes noodigzou kunnen veranderen. Hij erkent ten volle dat de fijd om nu nog tot ver laging over te gaan zeer laat isevenwel meent hij dat het daar voor zooals ook technici hem hebben verzekerdnog niet te laat zoude zijn. Daar spr. inziet, dat na het door burgemeester en wethouders gedaan voorstelzijne zaak wel niet bij vele leden der vergadc- Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 11 November 1875. 133 ring meer bijval zal vindenverklaart hij zich daarbij te zullen nederleegenburgemeester en wethouders dank zeggende voor het door hun gedaan onderzoek en de door hen verstrekte be schouwingen. De heer Suringar zegtdat wanneer het waar ishetgeen de heer PlanteDga ondersteltook hij niet op de zaak zal aan dringen. Spr. verklaart echterdat het hem leed doetdat men eene zaak waartegen volgens vtrklariDg van den directeur der ge meentewerken en van burgemeester en wethouders geene tech nische bezwaren bestaanom administrative redenen moet laten vervallen. Hij zou meenen dat het beter ware half te keeren nu het nog geschieden en met betrekkelijk geringe kosten ge schieden kan, dan gthed te dwalen en wenscht bij deze gelegenheid te constaterendat hij nooit zijne stem heeft gegeven aan een brug, zooals er nu gelegd wordt. De Voorzittor wil opmerken dat volgens den laatsten spr. alleen admmstratieve redenen burgemeester eu wethouders bij hunne beschouwingen over de verlaging der brug zouden heb ben geleid. Dit, z^gt spr., is volstrekt niet het geval. Wel hebben die eenig gewigt in de schaal geworpen maar zij heb ben geen overwint bezorgd. Dit heeft alleen gehad de omstandig heid dat het gemeentebdang in ruime mate bij de zaak betrokken is het belang zoowel van de rcheepvaart als van de ingezete nen. Die belangen heeft men in verband gebragt met de onder- werpelijke rjuaestie, welke alleen z. i. maar een bepaald zintuig, n.l. het gezigtregardeert. Was het eene gewone zaak, zegt spr., b. v. het plaatsen van een beeld op eeu te hoog voetstuk en werd door verlaging niet het een of ander opgeofïerd hij zou ter wille van den smaakvoor eene verlagiLg zijn. Burgemees ter en wethouderszegt spr.hebben zich afgevraagd of men al leen met het oog op den welstand wel eer.e opoffering mag doen ten koste vau het algemeen belang. Dat punt hebben zij onder zocht en zij zijn tot de conclusie gekomen dat de belangen èn van de scheepvaart èn van de ingezetenen niet eene verlagiog der brug geraden doen maken. De heer Plantenga, zegt spr., heeft er op gewezen, dat, had men indertijd de omstandigheden voor zich gehad zoo als zij nu zijn, velen, die vroeger hebben medegewerkt tot het besluit ten gunste van eene draaibrugnu eene vaste brug zouden prefére- reD. Spr. wil hier tegen opmerken, dat men dan juist niet eene lagere maar wel eene hoogere brug zoude verkrijgen. Geloof mij, zoo vervolgt hij het gemeentebelangde belangen van scheepvaart en passage zijn de groote motieven waarom burgemeester en wethouders eene verlsging der brug niet wenschelijk achten. De heer Dirks zegt dat de sprekers, die tot dusverre over de verlaging der brug het woord voerden bekende voorstanders van eene vaste brug zijn. Had men indertijd de omstandigheden van thans voor zich gehadzoo redeneren diedan zouden velen eeue vaste brug hebben gepréfereerd. Spr. behoort niet tot de zulken hij is altijd geweest voor eene draaibrug en ook voor eene, lager nog dan waartoe men eindelijk heeft besloten. Om te voorkomen dat omtrent deze zaakdie niet alleen bij den raad maar ook bij-het publiek veel wordt besproken, verkeerde denkbeelden ontstaandient menzegt spr.de cijfers zoo wat na te gaan. Men heeft eerst voorgesteld de brug te leggen op 2.10maar door zamenloop van omstandigheden is men tot eene transactie gekomen en heeft de hoogte op 2.43 bepaald. Spr. vindt het niet ondienstig ten dezen in herinnering te brengen eene becijfering indertijd door den heer Bruinsma ten beste gegeven. Die spr. sprak aldus: Ver dag 1874, bl. 104) Het is bekend, ,/dat de tegenwoordige brug 3.73 meter boven zomerpeil ligt. //Minder bekend schijnt hetdat het water meestal boven zomer- ,/peil is, waaruit voigtdat de brug geen 3.73 meter bovenden //waterspiegel ligt. Eene 30-jarige waarneming heeft spr. doen #ziendat de berekende gemiddelde waterstand in iedere maand z/?an Julij tot September meestal 8 a 11 centimeter boven zomer- wpeil is, van Januarij tot Maart en ook in December 38 a 49 //centimeter en in de overige maanden 19 a 35 centimeter. Deze /gegevens als norma aannemende blijkt, dat in den regel sche lpen die 3.20 a 3 60 meter met hun bovenlast boven den water spiegel liggen nog onder de brug kunnen doorkomen." Wanneer spr. nu eene vergelijking maakt van de andere brug gen met de Wirdumerpoortsbrug op 2.43 ra. hoogte, dan komt hij tot het volgend resultaat. De Noorderbrug ligt het laagst en wel op 1.87 meter, daaraan volgt de PriDS Hendriksbrug op 1.97 meter. Hierbij zegt spr. dient men er echter wel op te letten dat men bij de Prins Hendrikbrug te doen heeft met gewoon vlak terrein terwijl de naam der nieuwe brug //Wirdumerdyfca- brug" reeds aanduidt dat men daar ter plaatse met een hoog terrein te doen heeftmet een dijk een terrein van hooge lig ging. 8pr.nog wijzende op het in der tijd door de bewoners van den Wirdumerdijk ingediend verzoekschrift tot het bekomen van een vaste brug, zegt dat de Prins Heodrikbrng dus slecht in vergelijking met de Wirdumerpoortsbrug is te brengen- Na de Prins Hendrikbrug zoo vervolgt spr volgt in laagte de VrouweDpoortsbrug op 2 04 meter en eindelijk de Verlaats- brug op 2.11 meter. Trekt men nu de voorgestelde hoogte vau de nieuwe Wirdumerpoortsbrug ad 2.43 meter af van de hoogte der oude ad 3.73dan zegt spr. komt raen tot een verschil van 130, terwijl de hoogte van de Verlaatsbrug ad 2.11 slechts 0.32 m. verschilt bij die vau de Wirdumerpoortsbrug ad 2.43. Ver der herhaalt spr. nog, dat meu vroeger de draaibrug op 2.10 nieter wilde leggen doch dat menom tot eene transactie te komen de hoogte op 2.43 meter of slechts 0.33 meter hooger heeft bepaald. Hierna stelt de Voorzitter voor de door burgemeester en wet houders gedane mededeeliLgen voor kennisgeving aan te nemen conform welk voorstel door de vergadering wordt besloten. 14. Vaststelling van hit \e suppletoir kohier der directe belasting op het inkomen. De Voorzitterhet noodig oordeelende eene vergadering met gesloten deuren te houden doet de openbare zitting in eene met gesloten deuren overgaan. Na heropening der openbare vergadering wordt door den raad zonder hoofdelijke steminiDg besloten 10. het le suppletoir kohier der directe belasting op het inko men ten behoeve dezer gemeente dienst 1875 vast te stellen op een belastbaar inkomen van J 36,102.45* en met een totaal in aanslag van J 1371.986 20. te bepalen dat van het bedrag dier aanslagen 94 0JQ zal worden ingevorderd en 30. de aanslagen invorderbaar to stellen in twee termijnen vervallende 15 December 1876 en 15 Januarij 1876. Hierna wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1875 | | pagina 3