Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 15 November 1875# 185 Vergadering van Maandag 15 November 1875. Tegenwoordig 15 leden, afwezig de heeren Telting en Plan- tenga met* en de heeren de la FailleDuparo en Brunger zon der kennisgeving. Voorzitter de heer mr. J. Bieruma Oosting. I. De notulen van de op den 11 November jj. gehouden ver gadering worden gelezen en goedgekeurd. II, Wordt overgegaan tot behandeling van het op den op- roepingbrief vermelde puntn.l. Het voorstl van burgemeester en wethouders op het adres van J. Reerink Dz. en adderenom onderhands in pacht te erlangen den Stads- of Prinsentuin. De conclusie van dit voorstel luidt/voorbehoudens goedkeu ring van heeren gedeputeerde staten aan de heeren J. Reerink Dz.R. Bloembergen Ez.A. J. Brevet, A. E. van Boelens van EijsiügaG. Gratama, M. F. J. Phaff, G. C. T. Schrakamp en O. P. Waller Zeper, leden der voorloopige commissie ter voor bereiding der oprigting eener Harmonie te dezer stede, onder hands te verpachten den Prinsentuin cum annexis voor den tijd van twee achtereenvolgende jaren iDtegaan voor den tuin de tuinhuizen enz. op den 1 Mei 1876 en voor het woonhuis op don 12 Mei d. a. v. en te eindigen op gelijke datums van 1878 zulks tegen eene pachtsom van J 2700 en voorts op nader door bur gemeester eu wethouders te stellen voorwaarden." De algemeene beraadslagingen geopend zijnde, zegt de heer Attemadat de quaestiewaarvoor de raad op dit oogenblik staatdeze isof er hierin casutermen bestaan om van den algemeenen regel van publieks verpachting af te wijken en het stelsel van onderhandsche verpachting te omhelzen. Burgemees ter en wethouderszegt spr.zijn tot de conclusie gekomen dat onderhandsche verpachting wenschelijk is. 8pr. daarentegen wil in dezen geen exceptie van den algemeenen regel en heeft groote bezwaren tegen de toepassing daarvan. Hij wil den wet tigen weg volgen en wijst de vergadering op de omstandigheid, dat het stelsel van publieke verpachting bij de gemeentewet ge heel op den voorgrond staat. Men magzegt spr.van dat stelsel niet afwijkentenzij er overwegende redenen voor onder handsche verpachting bestaan redenen die er zijns inziens thans niet aanwezig zijn. Vroeger, zoo vervolgt hij, heeft men op den Prinsentuin zeer streng het door hem gewild en bij de wet be doeld stelsel toegepast. De vergadering gelieve zich slechts te herinneren, dat voor eenige jaren de afgaande pachter Everé, den raad verzocht, om hem op nieuw als pachter aan te nemen; dat burgemeester en wethoudersnaar aanleiding van des adres- sants verzoek den raad het voorstel dedenom tegen eenen pachtsom, naar spr. meent 200 hooger dan de toen be staande, den Prinsentuin op nieuw aan Everé in pacht toe te staaudoch dat de raad in weerwil datbeslootom den Prinsentuin publiek te verhuren. Spr. wijst er opdat er toen veel vóór eene onderhandsche verpachting wasomdat men toen met eenen afgaaaden pachter te doen had maar dat er thans geene redenen voor bestaan en men niet met eenen afgaanden pachter te doen heeft. Verder zegt spr., dat de destijds gehou den publieke verpachting niet ongunstig voor de gemeentekas is geweest, dewijl er een pachtsom werd bedongen, welke, naar hij meent, f 800 hooger was dan die, welke door burgemeester eü wethouders voor eene onderhandsche verpachting was gesteld. Spr. wil dit slechts als een voorbeeld aanhalenom aau te toc- nen hoe men indertijd vis a vis eenen afgaanden pachter heeft gehandeld. Nu, zegt hij, staat men voor eene vacante plaats en is het de vraagof er thans termen aanwezig zijn om van den algemeer.en regel af te wijken, en een faveur te bewijzen ten opzigt evan die heeren. welke zich niet in qualitr it, maar persé bij adres tot den raad hebben gewend. Het dagelijksch bestuur heeft voornamelijk als motief voor de inwilliging van het verzoek gesteld dat het verpachten van den tuin aan een ander dan aan Bijvoegsel, beiioorbnde bij de Leeuwarder Coueant. adressantenmogelijk overwegende bezwaren zal opleveren bij het voeren van onderhandelingen omtrent den afstand van grond van den tuin voor de te stichten Harmonie, tot welke onder handelingen de raad toch onlangs heeft besloten. Bpr. komen echter die bezwaren van eene eventuele overdragt van grond slechts deukbeeldig voorwanneer men n.l. in de conditieD van verpachting van den tuin eene bepaling heeftdat de pachter of pachters geene schadevergoeding of remissie van deo pachtprijs kunnen vragen, indien gedurende den pachttijd een gedeelte van den tuin wordt afgestaan voor de stichting van het Harmonie gebouw of dat de iDgang van den tuin wordt veranderd. Ook buiten zoodanige bepalingzegt spr.zouden de eventueel te rijzen bezwaren slechts denkbeeldig zijn. Hij wenscht daartoe in het bijzonder de aandacht zijner medeleden te vestigen op art. 22 der voorwaarden van verpachting, waarbij gerenuncieerd wordt het bepaalde bij art. 1590 B. W.luidende: //de verhuur der maggedurende den huurtijd de gedaante of iurigting van z/het verhuurde goed niet veranderen." Hoewel, zegt spr., dit bij verhuringen en verpachtingen regel is, wordt bij de verpach ting van dea Prinsentuin dit bepaalde op de meest ruime wijze gerenuncieerd. In art. 22 der pachtvoorwaarden staat//ver pachters zullen eigener magt en alzoo zonder toestemming van ,/deu pachter te moeten vragen of eenigermate noodig te hebben, z/geregtigd zijn alle zoodanige veranderingen, uitbreidingen of //inkortingen aan den tuin of deszelfs gebouwen of getimmerten z/te doenals zij zullen goedvindenzonder dat de pachter daar door eenige vergoeding zal kunnen vorderen." Verpachters, zegt spr.hebben z;ch dus alle mogelijke regt voorbehouden. Al maken dus de verpachters geene zoodanige speciale stipulatie, als waarop spreker boven weesdan nog beschouwt hij art. 22 bovengenoemd met de daarin vervatte renunciatie van art. 1590 B. W. als doodelijk voor het sijsteem van burgemeester en wet houders, volgens hetwelk zij meenen, dat door publieke verpach ting moeijelijkheden zullen rijzen bij de te voeren onderhande lingen over den afstand van grond voor de te stichten Harmonie. Spr. gelooft dat die quaestie geen aanleiding tot werkelijke be zwaren zal kunnen geven en is in het geheel niet van de moge lijkheid daarvan overtuigd, wanneer hij n.l. het oog vestigt op art. 22 der voorwaarden van verpachting. Acht men echter, zegt hij het daarbij bepaalde nog niet voldoendelaat men dan nog de door hem genoemde speciale bepaling in de voorwaarden opnemen, maar laat men niet, om te rijzen denkbeeldige bezwaren, tot onderhandsche verpachting overgaan. Bij publieke verpachting erlangt men een zuiver standpunt tegenover derden tegenover het publiek cn, zegt spr., stellen de heeren adressanten er wer kelijk belang inom den tuin in pacht te hebbenlaten zij dan meè concurrerenlaten zij dan op gewone wijze trachten pach ters te worden. Zoodoende kan er toch nimmer sprake zijn van het bewijzen van eenig faveur aan deze heeren en wordt de toestand vis a vis anderenveel zuiverder. Ten behoeve van de stichting van het Harmoniegebouw zou zoo vervolgt spr.het noordoostelijk gedeelte van den tuin even tueel opgeofferd moeten worden. Hij wil ten dezen opmerken dat juist dat gedeelte van weinig belaDg is voor de exploitatie van den tuia en van weinig invloed op de winsten van den pachter. Het denkbeeld, dat van den tuin dat deel zal worden afgeno men komt hein niet zeer afschrikkend voor de andere gegadig den voor. De gegadigden tochzegt hijkunnen de mogelijk heid dier verkleining voorzien zij dragen kennis van de moge lijke oprigting der Harmonie ter plaatse. 8pr. voor zichdeelt dan ook niet de bezwaren, die door burgemeester en wethouders tegen publieke verpachting zijn gemaakt en geen redenen vin dende om ten dezen van den wettigen regelpublieke verpach ting af te wijken zal hij tegen het voorstel vau burgemeester en wethouders stemmen. De heer BruiüSma zegtdat in weerwil hij bij eene vroe gere gelegenheidtoen het den afstand van grond betroftegen 25

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1875 | | pagina 1