12 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 10 Februarjj 1876. Volgens spr. nu is dit hier het gevalalthans hij is van oor deel dat de wijziging door burgemeester en wethouders voor gesteld veel goeds bevatvoor zooveel de laagste klassen be treft. Maar geheel met hen medegaankan hij nietop grond zijner ervaring itt zake den hoofdelijken omslag wil hij van de 1de klasse af volgen het voorstel der commissie, gegrond op het oorspronkelijk raadsbesluit, vooral ook omdat daarbij geen te groote sprongen worden gemaakt voor de hoogste klassen. Dan zal men niet telkens behoeven te wachten tot vermeerdering dor jaarlijksche inkomsten met ƒ5000, om tot verhooging van den aanslag te kunnen overgaanmaar ook eene vermeerdering met ƒ2000 'sjaars kunnen treffen. Te dikwijls is men bij de in komsten van groote kapitalen, welke door oplegging van rente gedurig vermeerderenmoeten stilstaandan dat niet de raad zijns inziens, van de thans aangeboden gelegenheid moet ge bruik maken, om voortaan niet meer in bedoeld geval te verkeeren. Hij stelt dus voor tot en met de 12c klasse het voorstel van burgemeester en wethoudersen dan weder het oorspronkelijk raadsbesluit te volgen. De heer Bloembergen eveneens de grondheid der opmer king van den heer Attema erkennende gelooft toch dat de com missie door dat raadsbesluit gebonden wasmaar toch komt het hem voor dat dat besluit niet meebrengt dat wij nu geene ver betering zoude kunnen aanbrengen zooveel men maar kan. Hij ziet niet in waarom men niet zooveel mogelijk aan alle bezwaren tegen de toepassing dezer belasting zoude tegemoet komen en zoo ook aan bedenkingen van burgemeester en wethouders waar die alles aanwenden om zoo goed mogelijk de uitvoering dezer belastingheffing te verzekeren. p£ heer Attema heeft alleen willen constateren dat de com missie gebonden wasmaar het is zijne mecning dat burge meester en wethouders inderdaad verbetering in het ontwerp hebben aangebragt. Wat de lagere klassen betreft wil hij gaarne met den heer Rengers medegaan, maar wat de hoogere betreft zich blijven bepalen bjj de besluiten van September 1875. Ik voor mij zoude gaarne zien, zegt hij, dat het toen beslotcne in de verordening blijft bestaan en daarom geeft hij er de voor keur aan en zou het hem aangenaam zijn zoo burgemeester en wethouders, wat aangaat de indeeling der hoogere klassen zich met de commissie konden vereenigen. Gaan burgemeester en wethouders op dit onderdeel dus terug tot het toen voorgestelde dan is er volkomenc eenstemmigheid. Bij de vaststelling is toen de verdere klassen verdeeling uitvoerig behandeld. Alleen bragt een aangenomen amendement van den heer Rengers omtrent den veranderlijken aftrek eenige wijziging in de toen gedane voorstellen der commissie. Op de klassen indecling had dat in- tusschen geen invloed. De heer Dirks ondersteunt zeer het gevoelen der lieeren Attema en Duparc. Het komt hem ook voor dat door de groote sprongen in het amendement op de classificatie het goede van het oorspronkelijk raadsbesluit weder wordt weg genomen. Men zal toch moejjelijk een verhooging van belastbaar inkomen van 100,000 kunnen constateren maar wel van 20 of 10 mille bij voorbeeld. Hij verklaart er zich dus zeer voor om boven cle 12e klasse het oorspronkelijk besluit te behouden. De heer Jong3ina kan zich ook wel vereenigen met het door de lieeren Attema en Duparc gesprokene. Hij wil echter in overweging geven of men niet aan alle par tijen tegemoet komt door het amendement te splitsen. Hij stelt derhalve voor eerst te stemmen over het gedeelte van het door burgemeester en wethouders aangeboden voorstel met inbegrip der 12e klasse en dan later over de tweede helft. De Voorzitter heeft tegen het amendement van den vorigen spreker geen bezwaar ofschoon hij wil constateren dat de per soon zelf bij groote kapitalen niet juist zijn inkomen kentbijv. of men 40 dan wel 42 duizend gulden inkomen heeft; burge meester en wethouders zullen dit amendement overnemen. Maar nu komt het hem tevens wenschelijk voor om de aftrek van ƒ50 ook te doen vervallen. De heer Attema zegt namens de commissie dat amendement over te nemen. De heer Duparc zegtdatofschoon de commissie zich bij dezen aftrek neerlegt, hij het daar niet mede eens is. Hij zal tegen den aftrek stemmen zooals die nu is voorgesteld. De heer R3ïlgers wil nog opmerken dat de commissie er niet aan gedacht heeft dat een inkomen boven de ƒ206,000 mogelijk was. Daarlatende of een dergelijke aanslag ooit noodig zal bi ij ken geeft hij toch in overweging om een minder beper kende redactie aan het artikel te geven en het te lezen zooals voorgesteld is tot en met de 47e klasse van 101,000 af, met he aling dat elke vermeerdering van ƒ5000 boven dit cijfer, eene oogere klasse vormt. Daar niemand hiertegen bezwaar heeft en de heer Duparc geene stemming over den aftrek meer verlangt, wordt het geamen deerde artikel 5 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 6. De heer van Sloterdijck maakt de opmerkingdat er niet moet staan de vier eerste klassen, maar de eerste vier klassen. Na deze opmerkingzooveel de redactie betreftwordt art. 6 zonder verdere discussie en hoofdelijke stemming aangenomen. Art 7 wordt nu ingetrokken daar een gedeelte reeds opgeno men en het andere vervallen is. Art. 8 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 9. Dit artikel wordtzooals het door burgemeester en wethouders is geamendeerd door de commissie overgenomen. De heer Buma geeft in overwegingof het niet goed zoude zjjn zooals in de vigerende verordening bepaald is dat die aan vrage om teruggavewaarvan in de 2e alinea van dit artikel sprake is, moet geschieden binnen eene maand na afloop van het dienstjaar. De heer Attema zegt, dat deze bepaling niet aan de aan dacht dor commissie is ontsnaptdoch haars inziens verzet zich de gemeentewet hiertegen. Deze spreekt niet van een vcrplig- tend termijnbinnen welken deze aanvraag moet geschieden en daarom heeft de commissie die losgelaten. De Voorzitter is van meening de aandacht uitdrukkelijk op dit artikel te moeten vestigen. Het denkbeeld is bij hem op gekomen of de raad wel bevoegd is deze bepalingen op te ne men of de raad wel aan de erfgenamen de verpligting kan op leggen, om de belasting der overledenen te betalen, liet geldt hier een hoofdelijken omslag, eene belasting op personen. Ver laat een belastingschuldige de gemeente, dan verliest de ge meente alle aanspraak op het verder over dat dienstjaar ver schuldigde en a fortiori moet die aanspraak ophoudenzoo men het tijdelijke met het eeuwige verwisselt- en nu is het de vraag, of, als de verpligting ten principale heeft opgehouden, die alsdan op de erfgenamen kan worden overgebragt. Het geval heeft zich in de practjjk nog niet voorgedaan maar ik voor mijzegt hijzou er bezwaar in zien om tot invordering der belasting van de erfgenamen in regten over te gaan. De wet schrijft voordat de verpligting tot bijdragen in de belasting ophoudt eene maand na het overlijden, - en nu kan men wel de erfgenamen op liet suppletoir kohier brengen, en daar zal hij zich niet tegen verklaren, want dan begeeft men zich op een bij de wet geoorloofd terrein en kan bij niet betaling vervolgen. Het komt hem wenschelijk voor dit artikel in zooverre te wijzigen. De heer van Sloterdijck wenseht niet dat men voortdu rend den aanslag der overledenen behoude, maar hij wil aan slaan dat gedeeltehetwelk de erfgenamen van het erfdeel ont vangen waarmede dus hun respectievelijk inkomen wordt ver Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 Februarij 1876 13 meerderd. Bestaat deze bepaling in de verordening, dan is er ook voldoende aanleiding om ae invordering te doen plaats hebben. Volgt men het door den Voorzitter aangeprezen middeldan zoude men het geval krijgen dat dezelfde persoon voor één dienstjaar èn op het primitief èn op het suppletoir kohier wordt aangeslagen, hetgeen toch ook zeker bezwaarlijk zou kunnen opgaan. De Voorzitter wil den heer van Sloterdijck opmerken dat hij nu geheel in strijd is met zjjne woorden van straks. Toen wilde hij niet de belasting op het inkomenmaar op de per sonen gelegd zien. De toestand zoude in geval van overlijden nog erger worden dan bij vertrek uit de gemeenteen ik geloof dat het bezwaar werkelijk bestaat. De heer Duparc stuit op net woord alhier in alinea drie, en vraagt of liet niet beter zoude zijn te lezenbinnen de ge meente. Hij gelooft, dat de redactie er door zal worden ver beterd. De Voorzitter merkt den heer Duparc op, dat het ontwerp besluit is tot heffing eener belasting ten behoeve der gemeente Leeuwarden. De heer Duparc wil toch gaarne deze woorden veranderd hebben. Hieraan wordt alsnu zonder hoofdelijke stemming voldaan en daarna het geheele artikel 9 zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Daarop wordt eveneens zonder discussie en hoofdelijke stem ming aangenomen art. 10 en de considerans van het te nemen besluit. De heer Bloembergen kan niet nalaten alvorens tot stem ming over het geheele ontwerp worde overgegaande stem te motiveren die hij zal uitbrengen. Bij de behandeling van het rapport der commissie van rap porteurs uit de sectieën en van haar voorstel omtrent de be ginselen die naar hare zienswijze bjj het ontwerpen eener nieuwe verordening zouden moeten worden in acht genomen vermeent spr. zijne zienswijze genoegzaam te hebben uiteengezet en zal het den raad gebleken zijn dat die vooral op een punthet doen vervallen der eigen aangiftevan die der meerderheid van den raad afweek. Zijne bedenkingen in dit opzigt zijn niet opge heven en hoe zeer hij in menig ander geval gaarne zijne opinie voor die der meerderheid opgeeft en ook de verbetering erkent die het ontwerp heeft ondergaankan dit hem niet bewegen daaraan thans zijne stem te geven. De ondervinding der laatste dagen heeft hem meer en meer gesterkt in de overtuiging dat het nieuwe systeem tot groote moeilijkheden aanleiding geven en tot nadeel van de belangen der gemeenten uitloopen zal. Hij wil niet herhalen wat hij reeds vroeger heeft gezegddat juist door eigen aangifte in eene gemeente als dezede toepassing dezer belasting naar eisch uitvoerbaar wordtmaar alleen opmerken dat de ervaring der jongst verloopen dagen hem in menig voor beeld heeft doen zien dat tengevolge dier aangifte de aanslagen dikwijls hooger konden plaats vinden dan het geval zoude ge weest zijnals het college van dagelijksch bestuur die aan slagen bij gemis van aangifte ambtshalve had moeten doen. Hij zal daarom tegen het geheele ontwerp steramen. De heer Dirks wil niet herhalen wat de heer Bloembergen heeft gezegdmaar hij heeft ook bezwaren tegen het nieuwe systeem. De werking zal moeijelijkheden opleveren en ook tijdens de discussie is hij hieromtrent niet tot andere gedachten gekomenhij betreurt zeer dat het art. 2, zoo als het door het dagelijksch bestuur was voorgesteld, is verworpen en zal ook op grond daarvan tegen het geheele ontwerp stemmen. De heer Attema merkt op dat als slotbepaling nog zal moeten worden bijgevoegd Deze verordening treedt in werking den 1 Januarij 1877. Met dat tijdstip vervalt de verordening van 11 October 1866. Het geheele ontwerp in stemming gebragt wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 4, die van de heeren Dirks, Suringar, Plantenga en Bloembergen. Tengevolge dezer stemming is vastgesteld navolgend besluit De raad der gemeente Leeuwarden. Overwegende, dat het noodzakelijk is, ter voorziening in de behoeften der gemeente, eene directe belasting op het inkomen te heffen. Gezien de artt. 240, 243 en 245 der wet van 29 Junij 1851, Staatsblad no. 85, (gelijk die zijn gewijzigd bij de wet van 7 Julij 1865, Staatsblad no. 79). 1 leeft besloten gelijk hij besluit bij deze: Art. 1. Ten behoeve van de gemeente Leeuwarden wordt jaarlijks eene directe belasting op het inkomen geheven. Art. 2. Deze belasting wordt geheven van alle mannen en vrouwengehuwden en ongehuwden, eigen inkomsten hebbende, die in deze gemeente hun hoofdverblijf houden of verblijven en wier jaarlijksch inkomen gerekend wordt meer dan drie hon derd en vijftig gulden te bedragen. Art. 3. Als grondslagen voor de berekening van het jaar lijksch inkomen van eiken belastingschuldige worden aangenomen a. de loonen of bezoldigingen wegens verstrekten arbeid of dienst genoten wordende b. de opkomsten van bezittingen en kapitalen c. de uitkeeringentoelagen of voordeelen van welken aard ookonverschillig of die in geld of in natura worden genoten d. de winsten van handel of bedrijf. Een en ander onder aftrek der aan het bezit of het verkrij gen dier inkomsten verbondene periodieke uitgaven onderhouds kosten lasten en belastingenalsmede van de uitkeeringen aan meerderjarige uitwonende bloedverwanten in de op- en neder- gaande linie. Als vermoeden van belastbaarheidonverminderd de bevoegd heid van den aangeslagene tot tegenbewijsgeldt het bewonen als eigenaar, huurder of gebruiker van eene woning waarvan de werkelijke huurwaarde op minstens ƒ1.50 per week kan wor den geschat. Art. 4. Indien de belastingschuldige is belast met de verzor ging van meer dan driebij den aanvang van het dienstjaar nog minderjarige kinderendie geen eigen inkomen hebben bo ven de ƒ350, wordt aan hem voor ieder zoodanig kind boven dat getaleene korting verleend van vijf procent van het cijfer waarnaar de aanslag geschiedt. Art. 5. Ieder belastingschuldige wordt op het kohiernaar zijn vermoedelijk inkomen, in eene der volgende klassen ge rangschikt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1876 | | pagina 5