30 Verslag der handelingen van den gemeente
bijmagte door de stadsreinigers het verbeteren der passage te
bevorderen.
Het komt spreker daarom beter voorhet strooijen verder op
den dag aan de welwillendheid der ingezetenen over te laten.
De heer Bruinsma. Het luiden der klok alleen te half
negen uur blijft hem een bezwaarwant dan vindt hij dat het
nooit noodig is het te doen. Wat de welwillendheid der inge
zetenen betreft heeft de ondervinding hem telkens geleerd dat
het strooijen dan in den regel niet geschiedt.
De heer Suringar merkt opdat in het vorig artikel ge
sproken wordt van vriezend wederterwijl in dit artikel van
geene weêrsgesteldheid gesproken wordten het komt hem toch
wenschelijk voor, hieromtrent eenige bepaling op te nemen.
De heer Duparc moet het opnemen der bepaling van vrie-
send weder in dit artikel ontraden. Dan zou het strooijen slechts
verpligtend zijn bij gladheid der straten als het vriest. Dn on
dervinding echter leert, dat, vooral bij invallenden dooi, de
gladheid der stratendre dan koud opgevengelijk men het
noemthet ergst is. Aan den heer Bruinsma wil hij nog doen
opmerken, dat de klok van half negen juist dient om 's mor
gens de ingezetenen tot strooijen te verpligtende nacht is dan
achter den rug en de straten zijn meer dan anders gladdewijl
zjj nog niet begaan zijn. Later op den dag worden de straten
door het begaan veel minder glad. Hij stelt overigens genoeg
zaam vertrouwen in de ingezetenen om te mogen aannemen
dat zjj ook na half negen hunne medewerking niet zullen ont
houden, gelijk dit ook nu reeds geschiedt.
Hierna wordt het amendement 1 verworpen met 9 tegen 3
stemmen, van de heeren Bruinsma, Kijmmell en Dirks, en
amendement 2 aangenomen met 9 tegen' 3 stemmendie' van
de heeren Kijmmell, van Sloterdijck en de With.
Hetgeamendeerde artikel 49 en de artikels 50, 51, 52, 53
5455 en 56 worden daarop zonder verdere discussie en hoof
delijke stemming aangenomen.
Art. 57.
De heer Duparc wenscht namens de commissie de aandacht
van den raad er op te vestigen dat, ingevolge art. 2 van het
nieuwe reglement op de spoorwegdienstenlater nog eene spe
ciale verordening zal noodig zijn.
Dit en het volgende artikel hebben eene geschiedenis.
Na de invoering van het algemeen reglement voor de spoor
wegdiensten bij kon. besluit van 12 Mei 1863 vulde de raad de
bestaande verordening aan met twee artikelen (54 en 55), waarbij,
overeenkomstig art. 2 van dat reglement, voorschriften werden
gegeven omtrent hetgeen ter instandhouding van de goede orde
op de buitenpleinen van en de toegangen tot het station van
den spoorweg wras in acht te nemen.
Ingevolge art. 2 werd het bestuur der exploitatie-maatschappij
vooraf geboord.
In 1866 werden de nieuwe artt. 54 en 55 gewijzigd. Zij wer
den algemeen gemaaktvoor alle openbare middelen van vervoer
werden de noodige voorschriften gegeven. De thans voorgestelde
artt. 57 en 58 zijn daarmede gelijkluidend.
Intusschcn is bjj kon. besluit van 27 Oct. 1875 (Staatsblad
no. 183)ter uitvoering der wet van 9 April 1875 Staatsblad
no. 67)tot regeling van de dienst en het gebruik der spoor
wegen een nieuw algemeen reglement voor die dienst vast
gesteld.
De eerste zinsnede van art. 2 van dat reglement is, op een
enkel woord na, gelijkluidend aan art. 2 van het reglement
van 1863.
Het tweede gedeelte des artikels is echter nieuw. Het be
paalt, „dat, indien het gemeentebestuur niet eene plaatselijke
„verordening ter instandhouding van de goede orde op de bui
tenpleinen van en de toegangen tot de stations van spoorweg
ondernemingen maakt binnen drie maanden na daartoe te zijn
aad te Leeuwardenvan den 16 Maart 1876.
„aangemaanddie verordeningop last van den minister van
„binnenlandsche zakendoor den commissaris des konings in de
„provincie wordt vastgesteld.
Er is dus nog al groot verschil tusschen het oude en het
nieuwe art. 2. Bij het oude was de gemeenteraad geheel vrij
al of niet eene verordening te maken alleen was bepaald dat,
bij vaststelling, het spoorwegbestuur vooraf moest worden ge
hoord.
Nu is er verpligting tot vaststelling met poenaal voorschrift.
Er moet dus nog eene speciale verordening in den zin van
art. 2 worden gemaakt. Dit kan echter op dezen oogenblik
niet geschieden. Het nieuwe reglement treedt, ingevolge kon.
besluit van 5 Februarij 1,1. Staatsblad no. 41), eerst in werking
met 15 October 1876. Met dat tijdstip kan dus pas aan het
nieuwe art. 2 worden uitvoering gegeven. Natuurlijkechter
dat de commissie dan gereed zal zijn, eene ontwerp-verordening
den raad aan te bieden.
Art. 57 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Art. 58.
De heer Rengers wenscht te worden ingelicht of onder rij
en voertuigen ook begrepen zjjn kruiwagens en handkarren.
Tot bevordering van het vrije verkeer vindt hij een ruime
strekking in dit opzigt wenschelijk. Hij heeft hier speciaal het
oog op de naauwe straten die toegang verschaffen naar hot sta
tion, zooals de Doelesteeg en Lombardsteeg. Wel wordt in die
stegen de hand gehouden aan de bepalingdat slechts van eene
zijde mag worden ingeredendoch meermalen wordt de passage
belemmerd door de handkarren. Hij zou dus wenschen dat de
bepaling zich tot alle soorten van voertuigen uitstrekte.
De Voorzitter. Met het oog op de ondervinding heeft men
in deze verordening de oude bepaling overgenomen, Tot nu
toe wordt onder het woord voertuig ook verstaan een karin-
tegenstelling van een rijtuig waar een paard voor gespannen is.
Vooral in genoemde stegen wordt het als zoodanig toegepast
want het is meermalen gebeurd dat een kar of handkar moest
terugkeeren en steeds werd aan de bevelen der politie gehoor
zaamd.
Gerust durft hij daarom aan den heer Rengers antwoorden
dat men ook handkarren en wagens onder de in dit artikel ver
melde rij- en voertuigen heeft te verstaan.
De artikels 58 en 59 worden daarop zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd.
Art. 60.
De heer Dirks zoude het wenschelijk achten dat er nog iets
werd bijgevoegd. Men heeft nu veel gedaan voor de veiligheid
der menschen op straat tegenover rijtuigen, maar nog niets voor
de veiligheid der personen die in rijtuigen gezeten zijn, en
daarom wilde hij in dit artikel achter de paarden invoegen de
woorden„op scherp te zetten en."
Do heer Duparc is van oordeeldat de door den heer Dirks
gewenschte toevoeging niet past in deze verordeningdie te
voorzien heeft in de zorg voor de publiekeniet in die voor de
particuliere veiligheid. Wil iemand in een rijtuig gaan zitten
waarvan de paarden niet op scherp staandan moet hij zelf
dat weten. Spr. vertrouwt echterdat het eigenbelang der koet
siers hierin wel genoegzaam zal voorzien.
De heer Dirks is ook van oordeel dat het eigenbelang soms
medebrengt om dit niet te doendoch de publieke veiligheid
heeft zijns inziens hiermede ook te maken. Valt het paard dan
bestaat de mogelijkheid dat ook het rijtuig omvalt, en het komt
hem voor dat men hiervoor wel mag waken door een preven-
tieven maatregel.
De heer Duparc gelooftdat men dan nog verder zal moe
ten gaan en ook bepalingen dient te maken ter voorkoming
dat rijtuigen omvallen.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 16 Maart 1876.
31
De heer Dirks verkeerde in de meening dat'er ook eene
inspectie van deze rijtuigen is voorgeschreven.
De heer Duparc. De inspectiewelke voorgeschreven is
strekt zich alleen uit over de openbare middelen van vervoer,
doch volstrekt niet over particuliere rijtuigen.
De heer Dirks. Dan geloof ik dat het zeer wenschelijk
zal zijn dat ook daarop eene verordening tot stand komever
mits de toestand daarvan somsvooral wat zindelijkheid van
binnen betreft, wel eens veel te wenschen overlaat.
De Voorzitter is van oordeel dat de heer Dirks zijn doel
niet zal bereiken. Het op scherp zetten der paarden kan zeer
verschillend geschieden. Gebruikt men ijsnagels dan duurt de
veiligheid niet lang en nu kan men ook op een andere wijze
er in voorziendoor ruiterscherpdoch ook dan nog moet het
scherp van tijd tot tijd vernieuwd worden.
Hij vindt het beter dit punt geheel over te laten aan de ei
genaren der paardenbovendien zoo men de ijzers aflaat is
men even veilig als op het beste scherp.
Daar de heer Dirks er geen amendement van maakt, wor
den art. 60, 61 en 62 onveranderd goedgekeurd.
Art. 63.
De heer Piantenga is gestuit op de bepalingen in alinea c.
Het onschuldig vermaak om met sneeuwballen te werpen zag
hij niet gaarne aan de jeugd ontnomenen wat nog erger is
dat zij daarvoor straf zouden beloopen. Hij ziet voor de open
bare veiligheid in het opheffen dezer strafbepaling geen groot
bezwaar.
De Voorzitter ziet in den heer Piantenga den persoon die
hier als verdediger van de jeugd optreedt, en ook hij heeft
tegen dat sneeuwballen werpen volstrekt geen bezwaar, mits
het niet op de openbare straatdoch in eene bepaald aangewe
zene ruimte geschiede. Hij gelooft niet dat het goed zoude zijn
dit verhod op te heffen en daardoor aan de politie de magt te
ontnemenom bij voorkomende gevallen handelend op te treden.
Nog dezen winter is het gebeurd dat een persoon zóó door
sneeuwballen werd lastig gevallen dat hij heeft moeten vlugten
om bij de politie hulp te zoeken.
Daarom moet hij het voorstel van den heer Piantenga ten
sterkste ontraden.
De heer Piantenga zalnu het blijkt dat hij geen bijval
vindter geen hepaald voorstel van makendoch gelooft dat
de politie-handen vol werk zal hebben zoo zij de handhaving
van deze bepaling zal willen doorzetten.
De heer Suringar wenscht in alinea d achter het water ge
plaatst hebben de woordenof andere vloeistoffen daar het ook
meermalenspreker weet dit bij ondervindinggebeurd is dat
er met inkt enz. gespoten werd.
De Voorzitter neemt, namens de commissie, dit amende
ment over.
De artikels 6364 en 65 worden daarop zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Hoofdstuk IV
Art. 66. De heer Duparc merkt hierbij op, dat in de 6e
alinea achter 23 moet geplaatst worden 24.
De art. 6667 en 68 worden na de opmerking van den voor
zitter dat de inwerking treding later zal worden bepaald zon
der hoofdelijke stemming aangenomeneven als de considerans
van het besluit.
De heer Brunger heeft met leedwezen vernomen, daar hij
niet in de vorige vergadering kon tegenwoordig zijndat het
in art. 14 verboden is om na 12 uur de glazen te wasschen en
dit komt spreker niet goed voor. Zoo men een trap op den
stoep plaatst en dan met een doek de glazen afwascht, dan
komt hem dit voor de passage volstrekt niet hinderlijk voor.
De Voorzitter. Het art. 14 is overgenomen zooals het in
de oude verordening bestonden hij is van oordeel dat de in
gezetenen zich in dezen niet over de politie te beklagen hebben
zoo de glazen na 's middags 12 uur gewasschen werden. De
bepaling heeft alleen ten doel het spuiten te voorkomendoch
als men op een trap de glazen wil wasschen zal men door de
politie in dat werk niet worden gestoord.
De geheele ontwerp-verordening wordt daarop zonder hoofde
lijke stemming aangenomenen in handen gesteld der commis
sie voor het nazien der redactieten einde in de volgende ver
gadering definitief te worden vastgesteld.
Niets meer aan de orde of voorgesteld zijndewordt de ver
gadering door den voorzitter gesloten.