80
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 Augustus 1870
l)e heer Wiersma verlaat de vergadering.
Wordt overgegaan tot behandeling van het onder no. 5 van
den oproepingbrief vermelde punt
Ontwerp-verordming op de invordering der directe belasting
op het inkomen
(Zie bijlage no. 8 van 's raadsverslag 1876.)
De aLemeene beraadslagingen over dit ontwerp geopend
zijnde, verklaart de heer Duparc een woord te willen spreken
over het nadere voorstel der commissie. In het 2e lid harer
memorie, geheel slaande op de artikelen der ontwerp-verorde-
ning, geeft zij te kennen, dat de raad de wenschelijklieid heeft
uitgesproken om het kohier voorloopig door eene raadscommis
sie te doen onderzoeken. Spr. heeft het vroeger over de zaak
verhandelde nagegaandoch daarin niet het door de commissie
beweerde kunnen vinden. 't Zij mij vergundzegt hijde ge
schiedenis der zaak kortelijk in herinnering te brengen.
Het le lid van art. 4 van het door de commissie primitief
aangeboden concept luidde„De kohieren worden door burge
rmeester en wethouders voorloopig vastgesteld wat de rege
ling van den aanslag betreft, voorgelicht door eene commissie
„van drie leden uit den raaddoor hem jaarlijks te benoemen
„in de maand December.
De commissie heeft echter zelve deze bepaling bij liet debat
van 24 February ingetrokken. Van eene commissie van bij
stand was nu geen sprake meer. Daarop kwam het voorstel
van burgemeester en wethouders om eene andere commissie in
het leven te roepenbelast om de reclamesalvorens zij door
den raad in behandeling werden genomente onderzoeken. De
raad kon zich ook met deze commissie niet vereenigen en ver
wierp het gedaan voorstel met 13 tegen 6 stemmen. Door dit
besluit ontstond eenigc verwarring. Na de verwerping van de
commissie van reclame werd gedebatteerd over de wenschelük-
hcid in ieder geval om de reclamanten te liooren. Bij dat debat
werden daartoe verschillende wegen aangegeven. De heer van
Sloterdijck opperde het denkbeeldom het hooren te doen
plaats hebben door den vollen raadde heer Dirks daarentegen
wilde hooren door burgemeester en wethouders, terwijl spr. de
opinie was toegedaanom de commissie van rapporteurs voor
het hooren der reclamanten aan te wijzen. Naar aanleiding
van dit debat, werd eindelijk door den voorzitter voorgesteld
om in beginsel te besluitenaan de belastingschuldigen tot
adstructie hunner bezwaren gelegenheid te geven na de voor-
loopige vaststelling van het kohier. Dit voorstel werd met 16
tegen 2 stemmen aangenomen.
Toenherinnert spr.ontstond er op nieuw eene beraadsla
ging, en wel naar aanleiding van het gesprokene door den heer
Kijmmelldie voorstelde om op de gevallen beslissing terug te
komen en art. 2 weder in het leven te roepen. Dat voorstel
werd echter verworpen met 11 tegen 7 stemmen.
Na deze verwerping stelde de voorzitter voorom aan de
in dezen fungerende commissie te verzoekenhet zoo straks
door den raad aangenomen beginsel in een bepaalden vorm te
gieten. Ilij drukte daarbij den wensch uitdat die commissie
daartegen geen bezwaar zou maken. Daarop werd door den
heer van Sloterdijck verklaard, dat de commissie in de haar
gedane opdragt genoegen nam.
Ziedaar, zegt spr., de geheele toedragt der zaak. Aan de commissie
is mandaat verstrekt, om dit laatste beginsel in een bepaalden
vorm te gieten. De raad had vooraf uitgemaaktdat hij zelf
in de sectiën het kohier zou blijven onderzoeken, en desniet
tegenstaande zegt de commissie in haar memoriedat de raad
de wenschelijklieid heeft uitgesproken om het kohier voorloopig
door eene commissie te doen onderzoeken. Spr. zou ten dien
aanzien gaarne eenigc inlichting der commissie ontvangen. Wat
de zaak zelve betreftspreker is steeds van gevoelendat het
onderzoek van het kohier door den geheelen raad, in sectiën
verdeeldmeerderen waarborg voor de belastingschuldigen aan
biedt dan een onderzoek door eene commissie van drie leden.
In de sectiën kan ieder lid inlichtingen omtrent de belasting
schuldigen geven en dit heeft steeds veel nut opgeleverdgelijk
spreker door jarenlange ondervinding weet.
Omtrent het 2e punt, waaraan de commissie gemeend heeft
zich bij het uitvoeren harer opdragt te moeten houden en dat
zij heeft geformuleerd, wenscht spr. niet thans, maar latei-
een woord in het midden te brengen. Ilij besluit, met de
commissie pertinent af te vragenwanneer de raad de wen-
schelijkheid heeft uitgesprokenom het kohier vóór dat het
bij den raad in behandeling komtdoor eene commissie te
doen onderzoeken.
De lieer Dirks verklaart zich ook de moeite te hebben ge
geven de zaak van het begin te onderzoeken. IIij deed zulks,
omdat ook hij zich niet van liet sectie-onderzoek kan los
maken.
Bij zijn onderzoek heeft hij echter, evenmin als de lieer
Duparc, kunnen vinden, waar de raad de wenschelijklieid heeft
uitgesproken om het kohier door eene commissie te doen on
derzoeken. Bij hem staat het vastdat zulks in het verslag
van 's raads handelingen niet is te vinden.
Er is zegt spr. door de vroegere commissie het denkbeeld
geopperd om aan burgemeester en wethouders eene commissie
van bijstand toe te voegendoch dat denkbeeld is door de
commissie zelf weer te niet gedaan door de intrekking van haar
voorstel. In plaats hiervan toch was door burgemeester en
wethouders voorgesteldom eene commissie van reclame in het
leren te roepenvermits dit collegie zich met de commissie
van bijstand niet kon vereenigen. Burgemeester en wethouders
schenen nu het stelsel van eigen aangifte was vervallen en hun
alleen de aanslag was opgedragen geen bijstand te verlangen
ook als inbreuk op het systeem en onderschepping hunner ver
antwoordelijkheid ten deele maar konden zich vereenigen met
eene commissie van reclame. Art. 2 der verordening en met
haar de commissie van reclame is echter niet door den raad
aangenomen.
In het thans door de commissie voorgestelde meent spr. eene
combinatie te moeten zien en wel van eene commissie van bij
stand en van eene commissie van reclamevereenigd in eene
commissie van onderzoek.
Waar do wenscheljji<heid van dusdanige commissie is uitge
sproken kan spr. met den heer Duparc niet vinden. Ook hij
zou hieromtrent gaarne eenige inlichting ontvangen.
De lieer van Sloterdijck zegt, dat het voor de commissie
geen gemakkelijke taak was, om uit het verslag der gehouden
vergaderingen, den juisten wi! van den raad op te maken. Noch
uit het verslag, noch uit do debatten bleek die duidelijk. Alleen
is bij het einde der discussiën op 24 February jl. door den voor
zitter gepreciseerd, wat de vergadering gedaan en wat zij niet
gedaan had.
Nadat de commissie van bijstand was verworpen, heeft do
raad uitgemaakt, dat hij ook geen commissie van reclame
wensclitemaar wel de gelegenheidom de belastingschuldigen
te hooren. Later zegt spr. is een voorstel van den heer Kijmmell
strekkende om art. 2 van het voorstel van burgemeester en wet
houders en dus ook de commissie van reclame, weder in het
leven te roepenverworpen ergozegt spr. heeft de raad twee
maal besloten geen commissie van bijstand te willen hebben.
De commissie heeft daarom z. i. te regt uit een en ander af
geleid, dat eene commissie van reclame niet door den raad
werd gewildmaar dat toch het onderzoek van het kohier door
eene commissie wenschelijk werd geoordeeld.
De heer Attema wijst er opdat de heer Duparc vooral op
één zinsnede van de memorie van toelichting den nadruk laat
vallen. Die zinsnede is deze, dat de raad volgens het oordeel
der commissie de wenschelijklieid heeft uitgesprokenom het
kohier voorloopig door eene raadscommissie te doen onderzoeken.
Spr. gelooft, dat dit het geïncrimineerd punt is, waarop de heer
Verslag der handelingen van den gemeenteraad
te Leeuwardenvan den 24 Augustus 1876.
81
Duparc doelt. 't Is waarzegt èpr. dat in het raadsverslag
bedoelde zinsnede niet is te lezenmaarmerkt hij opmen
moet niet vetgetendat de discussiën in de vergadering van 24
February min of meer verward waren.
De commissie heeft veel moeite gehadom daar uit te halen
wat zjj voor hare opdragt noodig had. Zij heeft gemeend dat
het hooren der belastingschuldigen vóór de vaststelling van het
kohier en een voorloopig onderzoek door eene raadscommissie
in beginsel was aangenomen. Zij heeft zich de zaak weder ge
heel moeten voorstellen om eene goede regeling te ontwerpen,
eene regeling die zou voldoen aan de door den raad uitgesproken
meeningen, en waarbij voornamelijk het regt van reclame be
hoorlijk werd omschreven, tot beteren waarborg voor de belasting
schuldigen, die zich zelf voortaan niet meer kunnen aangeven.
Wil men dat inderdaad bereiken, wil men een grondig onder
zoek van het kohier met de reclamesdan gelooft sprekerdat
de commissie het beste stelsel aan de hand doeteen beter dan
dat tot dusver gegolden heeft.
De heer Duparc blijft bij de bezwarendoor hem zoo even
ontwikkeld. Eene bepaalde opdragt voor het instellen eener
raadscommissie was rr niet. De commissie heeft haar uit de
discussiën gedistilleerd. Het valt hem al meer en meer moeije-
1 ijk te begrijpen, hoe de commissie tot liet voorgestelde is kun
nen komen. De vergaderinghij herinnert het nogmaalsheeft
immersnadat de commissie van bijstand uit het voorstel was
vervallendie van reclame met grootc meerderheid verworpen
en daarna alléén aangenomen het voorstel van den voorzitter
dat de reclamanten vóór de finale vaststelling van het kohier
zullen kunnen worden gehoord. Evenmin is het spr. duidelijk
hoe de commissie kan beweren, dat er verband bestaat tusschen
het onderzoek van het kohier en het hooren van reclamanten.
Behalve dat de eigen aangifte is vervallenis alles gelijk aan
vroeger. Art. 6 der vigerende verordeningbepalendedat
den belanghebbenden de gelegenheid kan worden aangeboden
hunne bezwaren voor eene commissie mondeling toe te lichten
zou, met eenige wijziging, ook nu weder kunnen dienen. Die
wijziging zou de volgende moeten zijn: Volgens het aangehaald
art. is het hooren van reclamanten facultatief, 'tis gehoelover
gelaten aan de commissie. Spr. zou aan die bepaling uitbrei
ding willen gevenin dien zin dat het hooren niet alleen pleats
vindtals de commissie het noodig oordeeltmaar ookindien
de reclamanten dit verlangen. Dat beginsel zou z. i. toejuiching
verdienen. Daarin toch zouzoo voor de reclamanten als voor
de belastingschuldigen in 't algemeeneen waarborg te meer
zijn gelegen van goeden aanslag. In het nieuwe stelsel, waarbij
de eigen aangifte is vervallenzou zoodanige bepaling juist
passen.
Spr. gelooft intusschendat vóór alles zal moeten worden uit
gemaakt, welke commissie zal hooren. Thans heeft men de
commissie van rapporteursdiena het onderzoek van het ko
hier en de reclames in de sectiënalles resumeert niet alleen
maar ook nog eens zelfstandig beoordeelt. Het zou spr. voor
komen, dat déze commissie er het best voor geëigend ware, om de
reclamanten te hooren. Op deze wijze kunnen alle verlangens
worden bevredigd.
Mogt het sectie-onderzoek vervallendan zal dit voor spr.
eene reden zijnom zich bij de eindstemming tegen de geheele
verordening te verklaren.
De heer Bloembergen moet erkennen, dat ook hij het
beginselhetwelk de commissie bij haar ontwerp heeft geleid
niet in de haar verstrekte opdragt heeft kunnen vinden. Hij
erkent de moeijelykheid die er voor de commissie in gelegen
wasom na te gaan hoever die opdragt reiktemaar meent
dat de juiste strekking daarvan het best kan worden afgeleid
uit de woorden op 24 February jl. door den voorzitter gespro
ken alvorens tot de stemming werd overgegaanover het be
ginsel dat aan de belastingschuldigenna de voorloopige vast
stelling van het kohier, gelegenheid zou worden gegeven tot
adstructie hunner bezwaren. Spr. ziet echter niet in dat dit
beginsel de strekking haddie de commissie daaraan geeft. Er
was eenvoudig sprake van het in leven roepen van eene com
missie om de belastingschuldigen over hunne reclames te hoo
ren en verder niet.
Thans wordt echter voorgesteld eene commissiedie het ge
heele kohier zal onderzoeken, zulks in verband met het ver
vallen van dat onderzoek door de sectiën. Spr. ziet niet in dat
dit tot eene verbetering zal leiden. Hij zou wenschen dat aan
do commissie het regt van hooren der reclamanten werd toege
kend, dat van dat regt door haar gebruik werd gemaakt en
dat de resultaten daarvan bij het onderzoek in de sectiën in
aanmerking worden genomen. Spr. meent dat de vergadering
ook bij haro vroegere besluiten niet verder is gegaan. De com
missie daarentegen heeft gemeend aan haar mandaat nog eeno
wijdere strekking te moeten geven. In sub b van het 2e lid
harer memorie beoogt zij het hooren van de belastingschuldigen
en niet alleen van de reclamantenDit blijktzegt spr.dui
delijk uit art. 3 van het aangeboden ontwerp. De commissie
wenscht gelegenheid te gevenom al de belastingschuldigen
omtrent wier aanslag eenige twijfel bij het onderzoek rijst te
hoorenten einde de aanslagendes noodig geoordeeldte vcr-
lioogen. Spr. vindt echter voor een en ander in de betrekke
lijke rotroacta niet den minsten grond. Hij gelooft, dat waar
men aan burgemeester en wethouders do gelegonheid heeft ont
houden om de belastingschuldigen te hoorenhet niet opgaat
die bevoegdheid te geven aan eene speciale raadscommissie.
Spr. wenscht echter hierover niet verder uit te weiden. Hij
stelt zich voor bij de behandeling van art. 3 op dit punt terug
te komen.
De Voorzitter, zijn geheugen raadplegende, gelooft, dat
de commissie bij het uitvoeren harer opdragt door de discus
siën van de op 24 February j.l. gehouden vergadering is geleid
geworden. In die vergaderingzegt spr.is de commissie van
bijstand ingetrokken en die van reclame verworpen, maar toch
straalde in de discussiën door, dat men wel eene commissie
van onderzoek wou hebben.
Door den heer Duparc is er op gewezendat het onderzoek
van het kohiereven als dat van de begrootingin de sectiën
behoort te geschieden, maar, zegt spr., dat is juist hier het
groote bezwaar. Men kan zich niet meer met het sectie-onder
zoek vereenigen. I)at is ook zeker de indrukdien de commis
sie heeft gehad. Spr. staat het nog levendig voordat men bij
de chaos van verwarring in de discussiën op 24 February,
by na geen kans zag om tot eene goede definitie te komen
maar tevens ookdat het de geest der vergadering was om
het kohier voorloopig door eene commissie te doen onderzoeken.
De heer Rengers had gehooptdat men zichna het ter
zake genomen besluit, zou losmaken van hetgeen vroeger was
voorgevallen. Op hem hebben de discussiën van February den
indruk gemaakt, dat do raad het met zich zelvcn niet geheel
eens was omtrent den te volgen weg. Men wilde het verhoor
der belastingschuldigen door burgemeester en wethouders af
schaffen doch achtte tevens het hooren in sommige gevallen
noodzakelijk, men wensclite het sectieonderzoek te behouden,
doch vergat dat dit onderzoek zonder het voorafgaand hooren
van belastingschuldigen omtrent wier aanslag twijfel bestaat, toch
weinig nut kan hebben
De commissie heeft gemeend in de thans ontworpen regeling
de verschillende bezwaren te hebben opgelost. Wij zijn hier,
zegt spr., niet op het terrein van bespiegeling, maar moeten zorgen
dat de thans aangenomen beginselen op praktische en dotd-
treffende wijze worden toegepast. Do meerderheid van het
collegie van dagelijksch bestuur acht met spr. dat de uitvoering
op deze wijze mogelijk zal zijn, maar ziet groot bezwaar in het
omslagtig sectie-onderzoekzonder voldoende voorbereidiug.
1 Spr. moet daarbij herhalen wat hij reeds vroeger te kennen