Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 14 September 1876.
Jongsmamr. J. L. van SloterdijckA. Duparc en mr. W. J.
van Weideren baron Rengers.
4. Benoeming tan vieleden der commissie van openbare
werken.
De uitslag der stemming is dat de heeren mr. J. Dirks, mr.
H. Wiersmamr. C. W. A. Buma en J. J. Kuipersworden
herbenoemd.
5. Benoeming van twee leden der commissie voor dc gijmnas-
tiek.
Als zoodanig worden de heeren G. T. N. Suringar en dr. J.
Baart de la Faille herbenoemd, terwijl door burgemeester en
wethouders de wethouder Rengers tot voorzitter dezor commis
sie wordt aangewezen.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging van
's raadsbesluit van 27 July 187C, no. 9, tvat betreft de daarin
voorkomende benaming „tweede naaivrouw."
Conform de conclusie wordt besloten het raadsbesluit van 27
Juljj 1876, no. 9, in zooverre te wijzigen dat voor de woorden:
tweede naaivrouw" voorkomende in litt. a en b van dat be
sluit wordt gelezen „ondernaaivrouw."
7. Voorstel van burgemeester en wethouders ter zake de stichting
eener woning voor den directeur der gasfabriek.
De conclusie luidende:
a. Burgemeester en wethouders te magtigen tot stichting
van eeno woning voor den directeur der gemeentelijke gasfa
briek over te gaan volgens het ontwerp door den directeur der
gemeentewerken ingezonden bij missive dd. 15 Augustus 1876,
no. 260/4.
b. Burgemeester en wethouders uit te noodigen ter zijnertijd
naaere voorstellen te doen tot vinding van het bedrag dat vèr-
eischt zal worden voor het sub o gemeld planboven de voor
het vroeger ingediend ontwerp geraamde som.
Wordt daarop zonder discussie en hoofdelijke stemming aange
nomen.
8. Voorstel van burgemeester en wethouders betreffende het
bedrag der jaarwedde van den burgemeester en den secretaris.
De conclusie luidt om aan gedeputeerde staten te kennen te
geven
a. dat de raad van oordeel is dat het bedragwaarop de
jaarwedde van den burgemeester en die van den secretaris thans
is bepaald, niet voldoende is;
b. dat naar 's raads oordeelde jaarwedde van ieder dier
titularissen behoort te worden gesteld op ƒ2400.
Punt o der conclusie wordt vervolgens zonder discussie en
hoofdelijke stemming aangenomen.
Over punt b bekomt het woord de heer van Sloterdijck
die verklaart dat hij zich met punt a kon verecnigendoch
wat punt b betreft zich genoopt te gevoelen tc kennen te ge
ven, dat dit niet met zijne inzigten strookt. Het komt hem
voor dat de daar genoemde cijfers te laag zijn. Men zoude,
zegt hijzeer lang over de al of niet. noodzakelijkheid van ver
hooging van de jaarwedden dezer titularissen kunnen spreken
en dan zoude alles zich oplossen in de vraagof die jaarwedden
beantwoorden aan de eischen die men aan deze ambtenaren
tegenwoordig stelt en het antwoord hierop afhangen van ieders
appreciatie van het gewigt en den omvang van de werkzaam
heden welke van die ambtenaren worden gevorderd.
Het bezwaar dat hij tegen dit gedeelte van het voorstel
heeft steunt nu op de appreciatie die hij van de werkzaam
heden dezer twee ambtenaren heeft en die stelt hij hooger dan
dat de voorgestelde verhooging met die appreciatie gelijken tred
zoude houden. Nogtans erkennende dat vergelijking met andere
gemeenten hier van nut kan zijnheeft hij den overgelegden j
I staathoudende eene vergelijking van de tractementen in andere
gemeentenmet aandacht ingezien en komt ook langs dozen
weg tot een hooger cijfer.
Men zoude zich nu eerst met deze geringe verhooging te
vreden kunnen stellen en later zich op nieuw tot gedeputeerde
staten wendendoch ook omdat het initiatief in dezen niet aan
den raad is gelooft hij dat het beter is omnu wij tot het doen
van een voorstel uitgenoodigd zijnterstond een cijfer tc noemen
dat met meer juistheid aan de eischen die men aan deze amb
tenaren stelt er. aan de verhouding met andere gemeenten be
antwoordt.
Hij stelt daarom voor als amendement om punt b aldus te
lozen„dat naar 's raads oordeel de jaarwedde van den burgc-
„ineester behoort te worden gesteld op ƒ3000, die van den
secretaris op ƒ2500.
Dit amendement, genoegzaam ondersteund, wordt in stem
ming gebragt oil aangenomen met 14 stemmen tegen 3die van
de heeren RengersDirks en Suringar.
Het goheele voorstel wordt daarna zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders betreffende het
bedrag der jaarwedden van den commissaris en de inspecteurs
van policie.
De conclusie van het voorstel luidt:
a. de wenschclijkheid uit te sprekendat het tractement van
den commissaris van politie alhier, met ingang van 1 Januarij
1877, met ƒ200 worde verhoogd en vastgesteld op ƒ2000;
b. den heer burgemeester uit te noodigen Zijne Majesteit den
Koning eerbiedig met den wensch van den raad in kennis te
stellen
c. met ingang van 1 Januarij 1877 het tractement der inspec
teurs van politie te verhoogen met 100en voor ieder vast te
stellen op 1000
d. art. 2 der verordeningregelende do inrigting van het per
soneel der politie, dd. 13 Februarij 1873 (Gemeenteblad no. 6),
te wijzigen door in plaats van ƒ900 te stellen ƒ1000.
De heer Dupa„'C is door den goeden uitslag, aan het voor
stel van den heer van Sloterdijck te beurt gevallenaangemoe
digd om nu ook een woord te spreken voor den commissaris
van politie.
In 1871 werd de jaarwedde van dien titularis door den raad
gebragt op 2050, met inbegrip van ƒ250 als toelage voor de
waarneming der betrekking van het openbaar ministerie bij het
kantongeregt. Door de intrekking later van die toelage werd
de jaarwedde op ƒ1800 terug gebragt. Met het oog evenwel
op hetgeen de raad reeds in 1871 vaststelde, is spr. van oor
deel dat de nu voorgestelde verhooging ad 200 te laag is.
Hij sluit zich ton dezen geheel aan bij de motieven, door
den heer van Sloterdijck voor diens zoo even gedaan voorstel
tot verhooging der jaarwedden van den burgemeester en den
secretaris aangevoerden stelt voor in alinea a. te lezenmet
ƒ400 worden verhoogd en vastgesteld op ƒ2200.
De Voorzitter betuigt gaarne dat hij alle roden heeft om
over den te^enwoordigen commissaris van politie tevreden te zijn.
Het zal nem dan ook zeer aangenaam zijn zoo dit voorstel
ondersteuning vindt bij de leden van den raad.
In zijn eigen voorstel heeft hij een geringer cijfer tot verhoo
ging aangebragtomdat hij eenigzins bevreesd was dat de raad
tegen een hooger cijfer bezwaar zoude hebben.
De positie van dezen ambtenaardien hij hoogachtzag hij
gaarne verbeterd en ondersteunt daarom ten zeerste het voor
stel van den heer Duparc.
Het amendement genoegzaam ondersteund, wordt zonder ver
dere discussie in stemming gebragt en aangenomen met 12 stem
men tegen 5die van de heerenBloembergen, Kijmmell, Dirks,
Jongsma en van Eijsinga.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 14 September 1876.
93
De heer van Sloterdijck wilde wel gaarnenaar aanlei
ding van het voorstelde opinie vernemen van het dagelijksch
bestuur omtrent de bedoeling voor zooveel de inspecteurs be
treft.
Hij veronderstelt dat de inspecteur-titulair niet in de verhoo
ging' zal begrepen zijn, ofschoon dit zijns inziens niet duidelijk ge
noeg uit liet voorstei blijkt.
In dc praemisse toch wordt gesproken van de beide inspec
teurs, terwijl later do verhooging wordt voorgesteld voor do
inspecteurs.
Het komt hem dus niet zonder belang voor do verklaring te
ontvangen van burgemeester on wethouders, dat niet het trac
tement van den inspecteur-titulair zal worden verhoogd.
De Voorzitter is van oordeeldat do. gebruikelijko toevoe
ging van titulair voldoende was, om de bedoeling van het voor
stel duidelijk te doen uitkomen.
Wij kennen, zegt spr., twee inspecteurs; er is later een in
specteur-titulair aan toegevoegd doch die moest tevens dienen
ter vervanging van den vroegeren klerk, terwijl dan ook de
actievo dienst der politie door dezen ambtenaar mede wordt
waargenomen waardoor als het ware een leerschool ontstaat
om, op Interen leeftijd, goede diensten aan de gemeente-politic,
hier of elderste praesteren.
Do bedoeling is dus alleen om het tractement der beide in
specteurs te verhoogen.
Het goheele voorstel wordt daarop in stemming gebragt en
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
3. Kadenbehandeling cn vaststelling van het besluit tot heffing
eener belasting op het inkomen.
De heer Rengers stelt als amendement op art. 8 van het
den 10 Februarij jl. voorloopig vastgesteld heffingsbesluit voor
om tc lezen„Komt oen belastingschuldige gedurende den loop
„van een dienstjaar te overlijden, dan worden dc erfgenamen
„binnen de gemeente hoofdverblijf houdende of verblijvende,
„ieder voor zijn aandeel in dc nalatenschap op een suppletoir
„kohier aangeslagen, indien dat aandeel een vermoedelijk inko-
„men van meer dan ƒ350 'sjaars vertegenwoordigt."
„Van zoodanigen supplctoiren-aauslag wordt vóór de ter visie
„legging van het kohier schriftelijk kennis gegeven aan den be
langhebbende."
„De vooruitbetaalde belasting wordt aan de erfgenamen, die
„niet binnen de gemeente hun hoofdverblijf houden of er vcr-
blijventerugbetaald, indien het daartoe strekkend verzoek
„zonder overlegging der vereischte bewijsstukkenbinnen zes
„maanden na afloop van het dienstjaar aan burgemeester en
„wethouders wordt ingediend."
Tot toelichting van het amendement zegt hij het volgende
Hoewel hij bekent het bezwaar niet te deelendat in do vorige
vergadering tegen art. 8 is ingebragt cn hot verkieslijker zoude
geacht hebbenom eene regterlijke .uitspraak omtrent deze aan
gelegenheid af te wachtenziet spr.nadat bij monde van den
voorzitter het onwettige dezer bepaling is betoogdgroot be
zwaar om die op den duur toe te passen.
Het voorgestelde amendementdat volstrekt geen nieuw be
ginsel in deze verordening wil brengenis bestemd om duide
lijk te doen uitkomen dat, waar een belastingschuldige in den
loop van een dienstjaar komt te overlijden, de erfgenamen die
het genot der nalatenschap hebbenook in verhouding tot hunne
meerdere inkomsten in den aanslag moeten dcclen.
Dit beginsel zal voorzeker uit een oogpunt van billijkheid
geen bestrijding ondervinden; door het voorgestelde amendement
aan te nemenzal meer voldaan worden aan de strenge eischen
der wet, nu werkelijk de oorspronkelijke aanslag vernietigd
en de erfgenamen op nieuw worden aangeslagen.
Eeno mogelijke bostrijuiug uit een ander oogpunt wil hij reeds
vooraf beantwoorden.
Waarom treft men wel de erfgenamen van belastingschuldi
gen die binnen de gemeente overleden zijn en niet evenzeer de
in de gemeente woonachtige erfgenamen van elders overledenen?
zal men mij tegenwerpen. De billijkheid zoude er voor pleiten,
doch do onmogelijkheid om deze heffing billijk toe te passen, sluit
het wcnschelijko daarvan uit. Ook het financieel belang der
gemeente staat in beide gevallen niet gelijk. Als het oorspron
kelijk kohier is opgemaakt en er komen dan vele belasting
schuldigen te overlijdendan zal dc gemeente door de verpligte
afschrijving een geldelijk nadeel lijden, dat door do aanslag
der erfgenamen althans ten deele wordt gecompenseerd. Het
niet aanslaan van personen diehetzij door erfenishetzij
op eene andere wijze hunne inkomsten vermeerderd zagenis
met het financieel belang niet in zoo naauw verbandaangezien
daarmede geen verlies van den anderen kant gepaard gaat.
Wilde men het beginsel ook op dergelijke gevallen gaan toe
passen eene aanhoudende controle van alle ingezetenen en voort
durende herziening der kohieren zou er het gevolg van zijn.
Spr. veronderstelt dat door de door hem voorgestelde redac
tie do bezwaien die uit het oorspronkelijk artikel konden voort-
vloeijen zijn weggenomen en het principe ongeschonden bewaard
is gebleven.
Het amendement wordt genoegzaam ondersteund.
Do heer Dirks zal niet spreken over de hoofdbepaling, doch
wenscht oen enkele vraag te rigten tot den lieer Rengersover
het laatste gedeelte van zijn amendement. In liet oorspronke
lijk artikel staat goenc tijdsbepaling en nu wordt als termijn
voorgesteld binnen 6 maanden na alioop van het dienstjaar. Hij
doet dit 1c meer omdat 2 leden, die in de vergadering van 10
Februarij j.l. tegenwoordig waren, n.l. dc heeren Buma eu
Attema, nu afwezig z|jn.
De heer Buma wees er toen opof het niet goed zoude zijn
een termijn van ééne maand te bepalenterwijl de lieer Attema
namens de commissie verklaarde dat naar haar inzien de ge
meentewet zich tegen dergelijke bepaling verzet. Ook nu wenscht
spr.behoudens betere uiteenzetting van het aan eon termijn
verbonden voordeelzieh bij de meeuing van don heer Attema
aan te sluiten.
De verpligting om binnen 6 maanden de aanvrage tot terug
gave van belasting te doen komt hem bezwaarlijk voor, daar
die pretentie op de gemeente zijns inziens altijd invorderbaar
blijft binren de bij de .wet bepaaldo termijn van verjaring. Hjj
stelt daarom als sub-amendement voorom den voorgestelden
termijn van 6 maanden te doen vervallen.
De heer Rengors neemt het sub-amendemeut over.
Do heer Bloembergen kan zich wel met het amendement
vereenigen, ofschoon het ook, zijns inziens, misschien wensehe-
ljjker geweest ware het artikel te behouden zooals het tot nu
toe bestond.
Het motief door den hoer Rengers voor deze verandering aan
gevoerd weegt hem echter zwaar genoeg om bij den gegeven
stand dezer zaak, met de strekking daarvan zich te kunnen
verecnigen.
Hij meent echter de bedenking te mogen opperen, dat vol
gens dit voorstel voortaan do aanslag van een overleden belas
tingschuldige in elk geval met den eersten der maand op het
overlijden volgende per se als vervallen zal moeten worden be
schouwd. zoodat dio ambtshalve zal moeten worden afgeschre
ven, om in verband daarmede de erfgenamen, zoover zij in de
termen vallenvoor hun deel in de nalatenschap op een sup
pletoir kohier te kunnen aanslaan. Dit komt hem nog al om-
slagtig voor. Niet zelden toch tredenwanneer het hoofd van
een gezin komt te overlijdendo overgebleven leden des'gezins
iu diens plaats op en biijven zij in liet genot dcrzelfdo inkom
sten. In dat geval bestaat er geen reden waarom zij afschrij
ving zouden vragea en niet do verschuldigde belasting over liet
geheele dienstjaar zouden willen voldoen. En toch wanneer dit
amendement zoo wordt aangenomendan zal men niet meer