94 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leouwarden, van don 14 September 1876. een verzoek om afschrijving hebben af te wachtenmaar zal de afschrijving en shppletoire aanslag per se moeten volgen. Dit komt spr. te bezwarend voor. Hij zou, zoo daartegen geene bedenking bestaat, de afschrijving en supplctoire aanslag liever van de aanvraag der belanghebbenden afhankelijk gesteld wil len zien. De heer Duparc wenscht over deze zaak ook een enkel woord in het midden te brengen. Zoo men dit amendement aanneemt dan zal zich b.v. het volgende geval kunnen voordoen: Iemand is aangeslagen naar een inkomen van KXX). Nadat hij zijn geheelcn aanslag heeft betaald, komt hij b.v. in het midden van liet dienstjaar te overlijden. Hij zal dan eigentljjk /'500 te veel hebben betaald; de erfgenamen buiten de stad vragen echter niet tijdig genoeg restitutiomaar die binnen de stad worden niettemin aangeslagen. De gemeente zou dan, wel is waar door do achteloosheid der buiten de stad wonende erf genamenva'n dezelfde inkomsten gedeeltelijk tweemaal belas ting heffen. Het zou spr. billijk voorkomen omals men de erfgenamen binnen de stad op een suppletoir kohier wil bren gen, te beginnen met het te veel betaalde aan al de erfgena men terug te geven. De heer Rengers zegt een amendement te moeten verdedi gen dat hij eigenlijk tegen zijn zin heeft voorgesteld, daar hij oor spronkelijk de behandeling dezer aangelegenheid veel eenvoudi ger vond. Het bezwaar door den heer Bloembergen geopperd zal zijns inziens geene gevolgen hebben in de praktijk. Stelt men b.v. dat A overlijdt nadat een half dienstjaar verloopen is dan zal of de ontvanger last ontvangen om de verdere termijnen van de erfgenamen niet in te vorderenterwijl verder wordt gehandeld volgens het voorgestelde artikel, bf,'is het overlijden niet bekend gewordendoordien de erfgenamen stilzwijgend be lasting betalendan bestaat er tot een supplctoire aanslag geen reden. In het tweede geval, door den heer Duparc gesteld, dat de erfgenamen zullen worden aangeslagen en deze vergeten zullen het te veel betaalde terug te vragenligt de schuld geheel aan de achteloosheid der erfgenamen, waartegen de gemeente even min behoeft te waken, als b.v. de staat zulks doet indien iemand verzuimt afschrijving voor de personele belasting te vragen indien hij binnentijds zijne woning verlaat of paarden afschaft. De Voorzitter verheugt zich in het voorgestelde amende ment omdat daardoor hot bezwaar dat hij tegen liet beginsel had wordt erkend. Zijns inziens ontbreekt er echter nog iets aan, want het denkbeeld domineert nog bij velen dat dé ge meentewet hierin reeds uitspraak gedaan heeftdoch daar wordt gesproken van verblijven. Het komt spr. beter voor nog te be palen dat de aanslagen van overledenen vervallen zullen en stelt daarom als amendement voor aan het begin van dit art. 8 toe te voegen de volgende alinea„De aanslagen van heil die „in den loop van een dienstjaar overlijden, zijnte rekenen van „den eersten dor maand volgende op dat overlijdenniet meer „verschuldigd." Daardoor werd dan hot beginsel duidelijk uitgemaakt en konde dan het door den lieer Rengers voorgestelde volgentevens zal zijns inziens hierdoor aan het bezwaar van den heer Bloember gen worden tegemoet gekomen. De lieer Dirks zegt, dat dus, zoo hij de bedoeling van den Voorzitter goed begrijpteerst zal worden bepaald dat de be lasting hij overlijden vervalt en vervolgens wie gehouden zullen worden voor die belasting hetzij geheel of gedeeltelijk naar mate zij erfgenamen zjju die hier wonen te worden aangeslagen. De heer Rengers ziet geen bezwaar in de door den Voor zitter voorgestelde toevoeging, maar vindt die vrij overbodig. Neemt men aan dat hot overlijden van een belastingschuldige met zijn vei'r uit ik gemorde moet worden gelijkgesteld, dan is art. 2f"> voldoen! Wil eehtei een erfgemim ui» ecu gevoel van billijkheid dc belastingwaarvoor de overledene was aangeslagenten volle betalendan behoeft men zich verder niet om den aanslag van den overledene te bekommerenzoo dat spr. de bewering van den lieer Duparc niet begrijpt. De Voorzitter stemt geheel met den heer Rengers indoch gelooft tevens, dat die gezonde uitlegging van art. 245 der ge meentewet niet door alle gemeentebesturen wordt gegevon. Men hecht zoo dikwijls aan de woorden der wet en daar wordt van overledenen niet gesproken. Hij ziet dus niet in waarom men hier niet het beginsel van vrijlating van overledenen zoude kunnen vooropzetten en liet andere laten volgen. De heer van Eijsinga kan niet zoo zeer deelcn in de be zwaren tegen het artikel in kwestie en meent te moeten opko men tegen de bewering door den geachten Voorzitter in de voorgaande vergadering uitgesproken, n.l. de volgondo„de „hoofdelijke omslag houdt op wanneer een belastingschuldige „ophoudt ingezeten dor gemeente te zijn en dusa fortiori wan- „necr die persoon voor goed de gemeente verlaten heeftwan- „neer hij overleden is." In het eerste geval toch gaat het vermogen voor de gemeente verloren en in eene andere gemeente zal de belastingschuldige daarvoor aangeslagen worden, terwijl in het tweede geval dat vermogen in de gemeente blijft en dc belasting daarvan haar toekomt. De beide gevallen staan derhalve niet gelijk en de gevolgtrekking is daarom m. i. minder juist. Er is te veel gelet op do personen en te weinig op het ver mogen. Volgens art. 243 der gemeentewet is toch de hoofde lijke omslag eene plaatselijke directo belasting, geheven op het inkomen der belastingschuldigendus oene directo belasting op het vermogen. Wanneer nu iemand sterft dan blijft zijn vermogen achter en wie anders dan do erfgenamen zal dn belasting daarvoor betalen. Do Voorzitter vraagt den vorigen spreker of hij ook van oordeel is datzoo iemand de gemeente met der woon verlaat en zjjn vermogen in die verlaten gemeente achterblijftmen dien persoon in den hoofdelijken omslag zoude kunnen treffen Do heer van Eijs-nga verklaart alleen op het oog ie heb ben gehad dat do gevolgtrekking minder juist was aangezien twee gevallen gelijk gesteld zijn die inderdaad van elkaar ver schillen. Do hoer van Slot@rd.ijck heeft nog een klein bezwaar te gen het amendement Rengers. In het slot toch leest hij dat restitutie van vooruit betaalde belasting zal worden gegeven aan uitwonende erfgenamen en daarin ligt dus opgesloten dat do binnen de gemeente verblijvende erfgenamen op die restitutie geen aanspraak zullen kunnen maken en bovendien op het sup pletoir kohier worden aangeslagen en hierin ziet spreker eene onbillijkheid. Het komt hem dus beter voor de bepaling, dat alleen erf genamen buiten de gemeente aanspraak hebben op restitutie uit het artikel weg to laten. De Voorzitter wenscht den vorigen spreker er op te wjj- zen datzoo het beginsel door hem voorgestaan wordt aange nomen, als dan de erfgenamen eene condictio indebiti heb ben en dus regt hebben terug te vragen hetgeen door den erf later te veel zou zjjn betaald. De heer Dirks merkt nog op dat zoo de belasting reeds over het gehoelo jaar betaald is de reclame om terugbetaling zal moeten worden ingediend door don boedel en niet door dezen of genen erfgenaam. De kwestie is alleen dat die erfgenamen welke in de ge meente verblijven voor zoo of zoo veel gedeelten van den boo- 1 del op een suppletoir kohier kunnen worden aangeslagen. Re heer RéngOTS rklaart tegen de wijziging door den Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 14 September 1876. 95 lieer van Sloterdijck bedoeld geen bezwaar te hebben cn die dus j over te nemen. De Voorzitter. Door deze wijziging vervalt alzoo ook liefcbc- zwaar van den heer van Sloterdijck en zal hij dus het geamen- deerde art. 8 aan de stemming onderwerpen. De uitslag daarvan is dat dit art. wordt aangenomen met 16 1 stemmen tegen 1die van den heer van Eijsinga. Als nu wordt overgegaan tot de definitieve vaststelling van a. het besluit tot heffing eener directe belasting op het in- komen in de gemeente Leeuwarden b. de verordening op de invordering dier belasting. De heer Bloembergen zal zijn stem aan dit geheolo voor stel niet geven. Hij zal niet in herhaling treden van hetgeen j bij verschillende gelegenheden door hem togen liet nieuwe sys teem is aangevoerd doch deze zelfde motieven gelden voor spreker nog evenzeer en op grond daarvan zal liij zich dus to gen het geheel verklaren. Het geheele voorstel daarop in stemming gebragt wordt aan genomen met 12 stemmen tegen 4 die van de heeron Bruinsmaj Plantenga, Suringar cn Bloembergen (de heer Jongsma had de vergadering verlaten) en zijn alzoo vastgesteld de navolgende besluiten le klasje van 2e - 3e 4e 5e 6e 7e 8e 9c 10e 11e 12e 13e 14e 15e 16e 17e 18e 19e 20e 21e 22c 23e 24e 25e 400 450 500 600 700 850 Dc raad der gemeente Leeuwarden Overwegendedat liet noodzakelijk is ter voorziening in de behoeften der gemeente eene directe belasting op het inkomen te heffen. Gezien de artt. 240, 243 en 245 der wet van 29 Junij 1851 Staatsblad no. 85)gelijk die zijn gewijzigd bij do wet van 7 Julij 1865 Staatsblad no. 79). Heeft besloten gelijk bij besluit bij deze Art. 1. Ten behoeve van do gemeente Leeuwarden wordt jaarlijks eene directe belasting op het inkomen geheven. Art. 2. Deze belasting wordt geheven van alle mannen en vrouwen, gehuwden en ongehuwden, eigen inkomsten hebbende, die in deze gemeente hun hoofdverblijf houden of verblijven en wier jaarlijksch inkomen gerekend wordt meer dan drie honderd 20e klasse van ƒ22001—24000 27e - 24001—26000 28o - 26001—28000 29e - 28001—30000 30e - 30001—32001» 31e -32001—34000 32e -34001-36000 33e - 36001—38000 34e - 38001—40000 35e - 40000—43000 36e - 43001—46000 37e - 46001—49400 38e - 49001—52000 39o - 52001—55000 40e - 55001—58000 41e - 58001—61000 42e - 6100165000 43e -65001—09000 44o - 69001—73000 45e - 73001—177000 46e - 77001—81000 47e - 81001—85000 48c - 85001—89000 49e - 89001—93000 50e - 93001—97000 51e - 97001-101000 De hoogcrc klassen zullen telkens opklimmen met een belast baar inkomen van ^5000. Art. 6. De aanslag geschiedt naar het middencijfcr van de klasse, waarin de belastingschuldige wordt gerangschikt, met toepassing van den volgenden aftrek Voor de eerste vier klassen 350. volgende drie - 300. drie 200. twee -100. Voor do hoogerc klassen vindt geen aftrek plaats. Art. 7. Zijdie in den loop van oen dienstjaar belasting schuldig 351— 401— 451— - 501— 601— - 701— 851— 1000 - 1001- 1200 1201— 1500 - 1501— 2000 - 2001— 2500 - 2501— 3000 - 3001— 4000 - 4001— 5000 - 5001— 6000 - 6001— 7000 - 7001— 8000 - 8001— 9000 - 9001—10000 - 10001—12000 - 12001—14000 - 14001—16000 - 16001—1S000 - 18001—20000 - 20001—22000 Cij worden of ophouden dit te zijn, worden naar tjjdsge- lang aangeslagen of ontheven, overeenkomstig art. 245 der wet en vijftig Art. 3. gulden te bedragen Als grondslagen voor dc berekening van het jaar- j lijksch inkomen van eiken belastingschuldige worden aangenomen: a. de loonen of bezoldigingen wegens verstrekten arbeid of dienst genoten wordende b. de opkomsten van bezittingen en kapitalen r. de uitkeeringentoelagen of voordeden van welken aard ook, onverschillig of die in geld of in natura worden genoten; j d. de winsten van handel of bedrijf. Een en ander onder aftrek der aan het bezit of het verkrij- gen dier inkomsten verbondene periodieke uitgaven, onderhouds kosten, lasten en belastingen, alsmede van de uitkeeringen aan i meerderjarige uitwonende bloedverwanten in do op- en neder- j gaande linie. Als vermoeden van belastbaarheid, onverminderd de bevoegd- beid van den aangeslagene tot tegenbewijs, geldt het bewonen j als eigenaarhuurder of gebruiker van eene woningwaarvan j de werkelijke huurwaarde op minstens ƒ1.50 per week kan worden geschat. Art. 4. Indien de belastingschuldige is belast met de verzor ging van meer dan driebij den aanvang van het dienstjaar nog minderjarige kinderendie geen eigen inkomen hebben boven de ƒ350, wordt aan hem voor ieder zoodanig kind boven dat getal, eeae korting verleend van vijf proeent van het cijfer, waarnaar de aanslag geschiedt. Art. 5. Ieder belastingschuldige wordt op het kohier naar zijn vermoedelijk inkomen, in eene der navolgende klassen ge rangschikt van 29 Junij 1851 {Staatsblad no. 85) zoodanig als dit is^gewij zigd bij art. 6 der wet van 7 Julij 1865 Staatsblad no. 79). Art. 8. De aanslagen van hen die in den loop van een dienst jaar overlijden zijn, te rekenen van don eersten der maand vol gende op dat overlijdenniet meer verschuldigd. Hunne erf genamen binnen de gemeente hoofdverblijf' houdende of verblij vende wordenieder voor hun aandeel in de nalatenschap op een suppletoir kohier aangeslagen, indien dat aandeel een vermoedelijk inkomen van meer dan ƒ350 'ajaars vertegen woordigt. Van zoodanigen aanslag wordt vóór de ter visie leg ging van het kohier schriftelijk kennis gegeven aan den belang hebbende. Do vooruitbetaalde belasting wordt aan de erfgenamen terug- betaald indien het daartoe strekkend verzoekonder overleg- ging der vereischte bewijsstukken aan burgemeester en wethou- i ders wordt ingediend. Art. 9. Het maximum tot hetwelk deze belasting kan wor- S den gehevenis 150,000. Jaarlijks bij de behandeling der begrooting van het volgend j dienstjaar bepaalt de raadhoeveel ten honderd van het be lastbaar inkomen over (lat dienstjaar tot vinding (lor benoodigde som zal worden geheven cn brengt dit ondor zoodanige om- 1 schrijving op dc begroeting. Het maximum kan hoogstens met 8 procent worden overschre- i den voor aanslagen van zoodanige personen, die na liet opmaken van het primitief kohier in den loop van liet dienstjaar belas- tingschuldig worden en naar den maatstaf van hot primitief ko- j hier op suppletoire kohieren worden gebragt voor zoo vele j maanden, als er te rekenen van het tijdstip af, waarop de be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1876 | | pagina 3