18 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 22 February 1877. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt het aldus ge wijzigde artikel en de geheele ontwerp*verordening aangeno men en alzoo vastgesteld 1°. BESLUIT tot heffing eener belasting op het houden van honden in de gemeente Leeu warden. De raad der gemeente Leeuwarden, Gezien artt. 232, 240, 245 en 253 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad no. 85), gewijzigd bij de wet van 7 Julij 1S65 {Staatsblad no. 79). Besluit Art. 1. Er wordt eene belasting geheven op het houden van honden in de gemeente. Art. 2. De belastingten bedrage van drie gulden voor eiken hondbehoudens de hierna te vermelden uitzonderingenis tel ken jare verschuldigd door hendie in de gemeente hun hoofd verblijf houdenzoomede door hendie er minstens drie maan den verblijven. Art. 3. Het bij 't vorig artikel gemeld bedrag der belasting wordt op de helft verminderd voor honden uitsluitend gehouden ten dienste van den landbouw of eenig bedrijf van nijverheid of ter bewaking van gebouwen of erven. Art. 4. Zijdie in de tweede helft des dienstjaars in het be zit van een' hond komenzijn over dat jaar slechts de helft der belasting verschuldigd. Art. 5. Voor honden, die den ouderdom van twee maanden niet hebben bereiktis geene belasting verschuldigd. Art. 6. Voor de belasting zijn aansprakelijk de hoofden der huisgezinnen in welke de honden te huis behooren. Art. 7. Het belastingjaar loopt van 1 January tot ulto. December. Art. 8. Aan de belastingschuldigendie zich van hunne hon den vóór den eersten Julij van het jaar waarover de belasting loopt ontdoenwordt op hunne aanvraag afschrijving van de helft van hunnen aanslag verleend. Art. 9. Dit besluit treedt in werking acht dagen nadat het, na de koninklijke goedkeuring te hebben verkregenis afge kondigd en strekt alsdan ter vervanging van dat tot heffing eener belasting op het houden van hondenvastgesteld den 24 Mei 1866. 2°. VERORDENING op de invordering eener be lasting op het houden van honden in do ge meente Leeuwarden. Art. 1. Jaarlijks in de maand January heeft, door een of meer daartoe door burgemeester en wethouders aan te wijzen beambtende opschrijving plaats van alle honden in de ge meente en hunne houders. Houders van hondendie aanspraak maken op de toepassing van artt. 34 en 5 van het besluit tot heffing dezer belasting geven de gronden op waarop die aanspraak steunt. Art. 2. Uit die opschrijving wordt in de maand February door burgemeester en wethouders het kohier van belasting op gemaakt dat vervolgens gedurende acht dagenbij openbare aankondiging bekend te makenvoor een ieder ter inzage ligt. Belanghebbenden kunnen binnen dien termijn hunne bezwa ren tegen den aanslag bij burgemeester en wethouders indienen. Het kohier wordt daarop onder inachtneming der ingediende bezwaren door het collegie definitief vastgesteld. Art. 3. Het vastgesteld kohier wordt ter invordering in han den van den gemeente-ontvanger gesteld, die binnen 14 dagen daarna de aanslag-billetten doet uitreiken. Art. 4. Ieder houder van honden, bij wien do opschrijving om de eene of andere reden niet mogt hebben plaats gehad doet daarvan vóór den 15 February van het jaarwaarover de belasting loopt, aangifte ter secretarie. Art. 5. Ieder, die na afloop van de in artikel 1 dezer ver ordening bedoelde opschrijving in het bezit komt van een of meer honden die den ouderdom van minsten» twee maanden hebben bereikt, doet daarvan binnen vijf dagen aangifte ter secretarie. Art. 6. Tot gelijke aangifte zijn houders van honden ver- pligt dienadat de meerbedoelde opschrijving is geschied hunne woonplaats binnen de gemeente komen vestigen en wel binnen eene maand na die vestiging. Art. 7. De in de beide voorgaande artikelen bedoelde hou ders van honden worden op een of meer aanvullings-kohicren gebragt, waarmede gehandeld wordt overeenkomstig artt. 2 en en 3 dezer verordening. Art. 8. De belasting is vorderbaar in één termijn, verval lende op den dag door burgemeester en wethouders te bepalen bij de vaststelling van het kohier. Die dag wordt door den ontvanger in het aanslagbillet vermeld. Art. 9. Bij de voldoening der belasting wordt door den ont vanger voor eiken bond kosteloos een metalen kenteeken uit gereikt waarop het jaar waarvoor het wordt uitgereiktbe nevens een doorloopend volgnummer worden uitgedrukt en verder volgens een door burgemeester en wethouders vast te stellen model. Dit kenteeken wordt ieder jaar bij de betaling der belasting verwisseld. Dat van het vorig jaar blijft van waarde tot op den verschijndag der betaling. Art. 10. Houders van honden bedoeld bij art. 3 van het besluit tot het heffen dezer belastingmogen dezelve niet anders op den openbaren weg laten komen dan begeleid en vastgehou den aan een touw of ketting of vastgemaakt aan het voertuig dat zij trekken. Art. 11. De eigenaar, bezitter of geleider is verpligt het in art. 9 omschreven kenteeken door iederen hond aan een hals band te doen dragenop zoodanige wijze vastgemaaktdat het kenteeken behoorlijk zigtbaar zij. Art. 12. Alle honden welkeniet voorzien van het bij art. 9 voorgeschreven kenteekenworden aangetroffen en waarvan de eigenaars onbekend zijnworden ter beschikking der politie i gesteld. Art. 13. Verzuim van aangifte, onjuiste vermelding van het doel waartoe de hond wordt gehouden en in het algemeen alle ontduiking of overtreding ter zake dezer plaatselijke belastiug wordt, voor zoover daartegen bij de gemeentewet geen straf mogt zijn bedreigd, gestraft met eene geldboete ten bedrage van het dubbele der verschuldigde belasting, doch ten minste vijf guldon. Echter zal het niet voldoen aan het voorschrift van art. 11 niet als overtreding worden beschouwd, wanneer blijkt dat de 1 belasting is betaald of wel dat van den hond behoorlyk aangifte is gedaan. Art. 14. De aanvragen om afschrijving van deze belasting geschieden schriftelijk aan burgemeester en weihouders. Art. 15. Deze verordening treedt in werking te gelijk met het op heden vastgesteld besluit tot heffing dezer belasting en vervangt alsdan die vastgesteld bij raadsbesluit van 24 Mei 1866 no. 4. VI. De heer Attema zal, met verlof der vergadering, de vrijheid nemen eene vraag te rigten tot burgemeester en wet houders en welhoe het staat met de op te rigten ambachts school Het is reeds geruimen tijd geleden dat aan deze vergadering een adres werd gerigt met verzoek dat eene practische ambachts school in deze gemeente tot stand kome, en nu kan het zijns inziens nuttig zijn om te vernemen of men eerstdaags een voor stel omtrent deze aangelegenheid te wachten heeft. Vooral met het oog op de aanzienlijke bijdragen door ver schillende vereenigingen voor eene dergelijke instelling beschik baar gesteld is het wenscheljjk dat eenig licht over deze kwes tie worde verstrekt. Verslag der handelingen van den gemeenteras De Voorzitter kan mot genoegen mededeelen dat het tjjd- stipwaarop een voorstelomtrent de door den heer Attema besprokene kw'estie aan deze vergadering zal worden ingediend, meer en moer kadert. Het adres ismet de daartoe betrekkelijke stukkenten fine van rapport in handen van den wethouderspeciaal met de za ken betreffende het onderwijs belasten naar spr. vernomen heeft zal spoedig het resultaat van dat onderzoek in de verga dering van het dagelijksch bestuur ter sprake worden gebragt, waarvan alsdan een voorstel aan deze vergadering spoedig het gevolg zal kunnen zijn. De heer Attema dankt den voorzitter voor de gegeven in lichtingen. VII. De heer Duparc wenschtmet verlof der vergadering eeno vraag te rigten tot het dagelijksch bestuur, en wel omtrent de reeds lang aanhangige kwostie van het pensionereu der ge meente ambtenaren. In de raadsvergadering van den 14 September 1876 is het be sluit genomen om burgemeester en wethouders uit te noodigen, aan 's raads onderzoek en goedkeuring te onderwerpen eene concept-verordeningwaarbijonder bepaalde voorwaarden, aan spraak op pensioen en wachtgeld aan gemeentelijke ambtenaren en bedienden wordt verleend. Het is dus bijna een half jaar geleden sedert deze beslissing is gevallen en uit hetgeen sedert jaren over deze aangelegen heid is in het midden gebragt blijkt, zijns inziens, genoegzaam, dat de raad die zaak wil afdoen. Burgemeester en wethouders hebben in den loop van het vo rig jaar eene concept-verordening ingediend waarbij geene aan spraak op pensioen of wachtgeld werd aangenomen nu wenscht de raad er eene waarin dat beginsel wel wordt gehuldigd. Sints de gedane uitnoodiging is nu weder een geruimen tijd verloopen. Hoeveel vertrouwen hij ook heeft, dat het collegie van burgemeester en wethouders de zaak niet uit het oog ver liest is hij toch van oordeeldat de raad er nu aanspraak op heeft, dat deze aangelegenheid weder in zijne vergadering worde aangebragt ten einde te kunnen worden afgedaan. Zijne vraag is dus: of de raad spoedig de indiening'der ver langde concept-verordening kan tegemoet zien De Voorzitter begint met te constateren dat dit punt in den laatsten tijd geen onderwerp van behandeling bij burge meester en wethouders heeft uitgemaakt. Wat het antwoord betreft dat hij geven zal op de vraag van den heer Duparc, dit moet men beschouwen als geheel perso neel en niet uit naam van het collegie van burgemeester en wethouders. De in September 1876 hierover gehoudene discussie staat spr. niet geheel levendig voor den geestdoch zoo hij zich wel her innert dan wenscht de raad de indiening van eene concept verordening die geheel in strijd is met de beginselendoor burgemeester en wethouders in hunne oorspronkelijke voordragt neergelegd. Aangezien het nu niet uitlokkend was dat het dagelijksch bestuur vergeleken werd, als het ware bijeen schaaf-of draai bank, waarop men alles kan laten maken en juist zoo als men het bestelt, zoo zal men het aan burgemeester en wethouders niet euvel duiden dat zjj tot nu toe geaarzeld hebben een nieuwe voordragt bij den raad in te dienen, ja, hij schroomt niet hier ronduit te verklaren dat tot nu toe de zaak volstrekt geen onderwerp van overweging heeft uitgemaakt. Daarmede wil hij niet te kennen geven dat dit ook niet het geval zal wordenintegendeelhij zal de vraag van den heer Duparc beschouwen als eene kleine aansporing om aan de uit noodiging van den raad gevolg te geven. Spreker had zich wel op eene andere wijze van de beant woording der gedane vraag kunnen afmaken, doch vertrouwt dat de raad zijne pertinente verklaring op prijs zal stellen. I te Leeuwardenvan den 22 February 1877. 19 De heer Duparc dankt den voorzitter voor zijne iulichtin- gen. Hij zoude zich ook tevreden hebben gesteld zoo gebruik ware gemaakt van do bevoegdheidverleend bij art. 36 van het reglement van orde en het antwoord op zijne vraag eerst in de volgende vergadering ware gegeven. Hij heeft van den beginne af zeer goed de moeijelijkheid der opdragt aan burgemeester en wethouders gevoeldvoor zich had hij liever gozien, dat aan eene commissie ware opgedra gen de taak, tot wier vervulling nu burgemeester en wethou ders zijn uitgenoodigd. Doch de zaak ligt nu eenmaal zoo. Intusschen was het hem aangenaam, de verzekering te hebben mogen vernemen, dat burgemeester en wethouders binnen een niet al te lang verwijderd tijdsverloop de zaak in hunne verga dering weder ter sprake zullen brengen. VIII. Voorstel van den heer A. Duparc om het kohier der directe belasting op het inkomen voor het dienstjaar 1877 te doen drukken. De heer Duparc wenscht een voorstel te doen. De drie le dige stoelen zijn van de drie leden dezer vergadering welke zich op dit oogenblik onledig houden met het hooren van recla manten tegen het door burgemeester en wethouders voorloopig vastgesteld kohier der directe belasting op het inkomen voor deze gemeente voor het dienstjaar 1877. Het kohier zal nu eerstdaags in de sectiën worden onderzocht vooral door het nu voor 't eerst toegepast stelsel van klassifica- tic zal het onderzoek met de meeste naauwgezetheid dienen te geschieden. Indien de leden echter daarvoor alleen het kohier hebben zooals het ligt, dan zal het inderdaad hoogst moeijelijk zijn eiken aanslag met de noodige zorg na te gaan. Hij zoude er daarom voor zijn, het kohier te laten drukken, doch niet zooals het daar ligtmaar op de wijze van 1874 toen do heer Miedema voor zijne rekening het kohier liet drukken en algemeen verkrijgbaar stelde. Zoodoende zouden de leden een leiddraad hebben, om met juistheid do onderlinge verhou ding der belastingschuldigen te beoordeelen. Ieder zal ten zij - nent de aanslagen kunnen nagaandaarover des noods inlich tingen verzamelen enzoo toegerustin de sectie verschijnen. Indien spreker zich goed herinnertwerden steeds ter secre tarie lijsten vervaardigd, waarop de ingezetenen werden ge plaatst naar de klassenwaarin zij op het kohier voorkwamen. Of dit nu ook het geval is geweest, weet spreker niet; doch, hoe liet zijhet komt hem van belang voordat bij het in werking treden van het nieuwe systeemde leden met alle mo gelijke licht in de sectie verschijnenen daarom stelt hij voor het kohier voor rekening der gemeente te doen drukkenmet ver melding der aangeslagenen klassen-gewijsen daarna algemeen verkrijgbaar te stellen. Wegens het spoed eischende van de zaak wordt besloten het voorstel terstond te behandelen. De Voorzitter moet aan den heer Duparc opmerken dat er geene afzonderlyke klassenlijsten der belastingschuldigen ge maakt zijn ter secretarieomdat het bestaan daarvan bij het nieuwe systeem niet noodzakelijk was. Zij kunnen wel vervaardigd worden doch dit zal veel werk vereischen, aangezien daartoe het geheele kohier moet worden overgeschreven. De heer Attema wenscht gaarne eenige meerdere inlichtin gen van den geachten voorsteller te ontvangendaar hij nog niet zeker weet of hij voor dan wel tegen het voorstel zal stem men, want bij hem doet zich de vraag voor of men wel in het bezit van een gedrukt kohier veel verder zal komen. Iets anders zoude het zijn zoo men van burgemeester en wet houders eene toelichting ontving omtrent de gronden waarop dat collegie tot de aanslagen is gekomen. Er zijn wel voorbeelden van dat hot kohier steeds gedrukt wordt, zooals bijv. in Groningen, doch zonder verdere inlichtingen ziet spreker het groote nut daarvan nog niet in.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1877 | | pagina 3