42 Verslag der handelingen van den gemeentera
de schoone avenue van den tuin geheel wegen komt bij de
entrée terstond bij den vijveren daartegen blijft hij zich ver
klaren.
In de derde plaatsDe levensvatbaarheid van de Harmonie.
Spreker komt het voor dat de raad zich van oordeelvelling
hierover wel kan onthouden, daar dit de zaak is van de conf-
missie voor de Harmonie.
In zeker opzigt komt die kwestie hier toch ook wel te pas
zoo toch de Harmonie zal bloeijen, dan wordt het gevolg dat
vele ingezetenen er schade door zullen lijden in hunne nering
en ook de sociëteiten, concertzalen en koffijhuizen er door zul
len lijden.
Wordt het bezoeken der Harmonie voor vele ingezetenen
eene aangename uitspanning, dan zal de huiselijkheid worden
vernietigd, het huisgezin verwaarloosd en het is ook daarom
dat hij de Harmonie niet op den voorgrond wil stellen.
Doet zich het tegenovergesteld geval voor, dat de Harmonie
niet bloeit, dan zal zij m-décontiture geraken en misschien zal
alsdan de raad genegen worden bevonden om de thaus voorge
stelde pachtsom en grondrente te verlagen.
In de vierde plaatsDe verpachting.
Spreker is van oordeel dat, zoo men het tot stand komen
van het Harmoniegebouw iu den Prinsentuin goedkeurtde on
der handsche verpachting als een noodzakelijk kwaad daarvan
het gevolg moet zijn.
In de vijfde plaats: De schadelijke invloeden op het bestaan
van anderen.
Het komt hem voordat in het verslag de zaal van den heer
van der Wielen door hh. rapporteurs te veel gedeclineerd wordt
het spreekt van zelf, dat die industrieelmogt de Harmonie
tot stand komendaardoor zeer veel zal lijden doch dat de door
hem geschonken gelegenheid zoo slecht is als in het verslag
wordt beschreven, moet hij ten zeerste betwijfelen.
Wat den schouwburg betreft, moet hij opmerken, dat deze
slechts zelden geheel volmaar meestal middelmatig bezet is
de acoustiek van dat gebouw is bovendien zeer goed.
Hij ziet dus de noodzakelijkheid van een nieuwe schouwburg
zaal volstrekt niet in en wijst er op, dat in eene te groote
schouwburgzaal iu eene naburige groote gemeentein den re
gel de plaatsen slechts voor de helft bezet en de overige ledig
blijven.
De recognitie die voor het genot van het regt van opstal wordt
voorgesteld, komt hem ook te laag voor in vergelijking met de
sommen die de gemeente van tijd tot tijd voor den aankoop van
terreinen moet betalen.
Ook de behoefte aan een zaal bij den tuin ziet spreker niet
in, aangezien het tot de groote zeldzaamheden behoort dat de
muziek wordt afgesteld om het slechte weêr.
De rapporteurs zijn er zeer over bekommerd dat de ingeze
tenen nat zullen wordendoch zoo de muziekuitvoering niet
wordt afgesteld en er komt regen, dan zal ieder toch niet on
der dak kunnen komen in de Harmoniezaal. Wij hebben im
mers tegenwoordig 800 inteekenaren als hoofden van huis
gezinnen en nog 2600 huisgenooten die geabbonneerd zijn, en
zoo dus bij een druk bezochte muziekuitvoering de Harmonie
in geval van regen hare zalen open stelt, waar blijven dan de
onschuldige kinderen die mogen niet in de zaal en zullen
in dat geval door de ouders moeten naar huis gebragt worden
vóór en alleer deze gebruik van de zaal kunnen maken.
Om al deze bezwaren zal hij tegen punt I der conclusie stemmen.
De heer "Wiorsma heeft slechts het woord gevraagd om
zijne uit te brengen stem te motiveren, en wel hoofzakelijk
omdat hij bij de eerste behandeling dezer zaak in anderen zin
geadviseerd heeft als hij nu zal doen.
In October 1875 heeft hij zijn stem aan het voorstel tot af-
stand van grond gegevenhij zag daarin geen oogenblikkelijk
nadeel voor de gemeentedoch hij gaf ook die stern niet dan j
id te Leeuwardenvan den 26 April 1877.
schoorvoetendomdat hij bevreesd was dat van dat voorstel
gevolgen te verwachten warenwaarvan toen nog niet werd
gesprokenn.l. eene vermenging van den dienst van den Prinsen
tuin met de Harmonie.
Spreker heeft zich daarin niet bedrogen gezienwant kort
daarop kwam het voorstel om den tuin onderhands aan de op
te rigten vereeniging ,dc Harmonie" te verpachten, met welk
voorstel hjj zich piet heeft kunnen vereenigen.
Sedert dien tijd staat de afstand van grond niet op zich zelf,
maar wil men ook de exploitatie van den tuin aan de Harmo
nie overdragenen daarin ziet hij gevaar voor de belangen van
den Prinsentuiu. Hij vreest dat die toestand eene bron zal ge
ven van voortdurende conflicten en dat daardoor de Prinsentuin
zal worden een steen des aanstoots tussclien verschillende cathe-
goriën der ingezetenen en een twistappel tussclien het bestuur
der gemeente en dat der Harmonie.
De Tuin is bestemd voor het groote publieken al is nu liet
af te staan gedeelte niet zoo groot dat daardoor directe schade
aan de ingezetenen wordt toegebragtzoo wordt door de exploi
tatie aan de Harmonie in handen te gevende bestemming van
den tuin miskend.
Het is om die combinatie te voorkomendie volgens het voor
stel do basis en het noodzakelijk gevolg der overdragt is, dat
hij zijn stem tegen punt I der conclusie zal uitbrengen.
De heer Planten ga acht het noodig zijne stem te motive
ren om alle tegenstrijdigheid weg te nemen.
In October 1875 heeft hij tegen den afstand van grond ge
stemd en nu heeft hij medegewerkt om eenstemmig punt I der
conclusie voor te stellen.
Spreker heeft gemeend en meent nog, dat nu de raad een
maal in principe in den afstand van grond heeft toegestemdde
taak der raadsleden thans geene andere was dan zich bij dat
besluit neer te leggen en de opgemaakte overeenkomsten te
onderzoeken.
Het is daarom dat spreker thans zijne stem aan dit voorstel
zal geven.
De beer Bloombsrgon wil ook zijne stem motiveren.
Hij beschouwt de zaak uit een geheel ander oogpunt dan de
heer Plantenga, want naar zijne zienswijze heeft de raad eerst
nu te beslissen of hij een gedeelte grond van den Prinsentuin
aan de op te rigten vereeniging „de Harmonie" wil afstaan.
Het besluit in October 1875 omtrent deze aangelegenheid ge
nomen gaat niet verder dan dat daarbij magtiging werd ver
leend aan burgemeester en wethouders om met het voorloopig
bestuur der Harmonie onderhandelingen te openen; de defi
nitieve beslissing of men grond zal afstaan was natuurlijk \an
die onderhandelingen afhankelijk.
Hij gevoelt zich dus nog geheel vrij en volstrekt niet gebon
den door het vroeger raadsbesluit en van die vrijheid zal hij
gebruik maken om zich tegen den afstand van grond te ver
klaren ter aangeduide plaats en tot de voorgestelde uitgestrekt
heid.
Hij meent wat de daartoe leidende motieven aangaat te kun
nen verwijzen naar het door hem aangevoerde in October 1875
toen hij zich zelfs tegen de destijds beoogde onderhandeling
heeft verklaard, juist omdat zij dat gedeelte van den tuin en
van den omgevenden wandelweg betrof, waarvan nu sprake is.
De motieven tegen den afstand daarvan destjjds aangevoerd zijn
door die onderhandeling niet geschokt, zijne bezwaren niet op
geheven.
Ook nu uog kan spreker er niet toe komen om een zoo aanzienlijk
gedeelte van den tuin te dier plaatse tot dat doel af te staan
omdat die afstand te zeer tot nadeel én van den tuin èu van
diens omgeving zal strekken.
Hij erkent gaarne de wenschelijkheid dat meerdere lokaliteit
zoo mogelijk, voor de bezoekers van den tuin beschikbaar
worde gesteld. Reeds vroeger was daarvan sprake. Destijds
Verslag der handelingen van den gemeenteraad ie Leeuwardenvan den 26 April 1877.
43
had men echter een ander gedeelte van den tuin en van do
omgeving op het oog en zou de stichting eener ruimere lokali
teit van gemeentewege als aanbehoorend deel van den tuin mis
schien met betrekkelijk geringe kosten hebben kunnen worden
bereikt.
(n hoeverre dat nu nog mogelijk zoude zijn kan hij niet
terstond beslissenzeker zou het nu meerdere opoffering eischen
doch onbereikbaar acht hij het niet.
lntusschen geeft hij gaarne toe dat het tot stand komen van
een Harmoniegebouw in de nabijheid van den Prinsentuin ook
aan de bezoekers van dien tuin een groot voordeel zoude ople
veren maar dat weegt bij hem niet zoo zwaar dat hij er in
kan toestemmen om een zoo aanzienlijk deel van dien tuin aan
eene bijzondere vereeniging af te staan.
Om deze redenen zal hij tegen het eerste punt van conclusie
stemmen.
Wat de overige punten betreft, daaromtrent zal hjj zich op
dit oogenblik niet uitlaten.
Mogt de raad evenwel tot den afstand van het terrein be
sluiten dan zal hij zich daarbij neerleggen het besluit eerbie
digen en verder de wenschen der voorstanders van de oprigting
van een Harmoniegebouw helpen verwezenlijken.
De heer Duparc zegt, dat, zoo sommige leden hebben ge
meend hun standpunt in deze zaak te moeten aanwijzenspr.
dit voor zich mede noodig acht. Het is zekerlijk aan de meeste
leden bekenddat spr. in der tijd is benoemd geworden tot lid
van de commissie voor de stichting eener Harmonie. Met het
oog op zijne betrekking als raadslid, is hem die tot de Harmo
nie echter langzamerhand bezwarend geworden. Zoo art. 46 der
gemeentewet het al niet zou hebben verbodenredenen van
kieschheid zouden spr. hebben beletaan debat en stemming
beide over deze zaak zóódanig deel te nemenals hij wensche-
lijk en noodig rekende. Hij heeft om deze reden onlangs zijn
ontslag als lid der commissie genomen en gelooft dus thans in
deze kwestie op het zelfde vrije standpunt als zijne mede-leden
te staan.
Spr. zal thaus trachtende bezwarentegen de aanhangige
voorstellen in 't midden gebragt, te wederleggen.
Al aanstonds moet hij zeggendatafgescheiden van het
meerder of minder gewigtige der bezwarenzij niet hebben wat
men noemt de verdienste der nieuwheid; het te berdegebragte
is eigenlijk niets anders dan eene herhaling van hetgeen in het
sectie-verslag voorkomtzoodatmet het oog hieropspr. ge
neigd zou zijn te vragen, waartoe, als de zaken zóó moeten
worden behandeldhet onderzoek in de sectiën nog moet die
nen Van den eersten spr. is echter toch één nieuw motief ver
nomen ditdat de gemeentedoor in 1819 den Prinsentuin
van koning Willem I als geschenk aan te nemenzou hebben
erkend het regt van eigendom van den vorstalijken schenker op
den tuin.
Spr. doet een beroep op de regtsgeleerde leden van dezen
raad en vraagt, of dit motief inderdaad kan gelden? Of, zoo
het gemeentebestuur iu 1819 in dwaling verkeerde ten aanzien
van het eigendomsregtde aanvaarding van den tuin als ge
schenk ooit tegen de gemeente zou kunnen worden ingeroepen
als bewijs van erkenning vau het beweerde regt? Voor zich
betwijfelt spr. dit in de hoogste mate, en, daar nu, gelijk hij
zoo aanstonds hoopt te zulleu aantoonende Prinsentuin steeds
het eigendom was en is gebleven van de gemeente Leeuwarden
kan het motief van den eersten spr. te minder opgaan. Spr.
wijstop W. Eekhoffs Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden
2e dl. bl. 308. Daar wordt de resolutie van 25 February 1648 gevon
den, bij welke de Prinsentuin aan den toenmaligcn stadhouder
werd afgestaan niet echter in eigendommaar bloot ten gebruike.
Iu die resolutie staat letterlijk: „geaccordeert het gebruik van
de leedige plaats". Al hebben zich nu èn de stadhouders èu ko
ning Willem I vóór en na els eigenaars van den tuin gedragen,
een titel als zóódanig hadden ze niet. In 1819 kreeg de ge
meente dus terug niet den eigendommaar het gebruik van den
tuin.
Aangenomen echter, des neen, dat koning Willem I in 1819
inderdaad eigenaar van den tuin wasdan nog zounaar spre
kers overtuigingniets der gemeente kunnen belettener thans
vrijelijk over te beschikken. In welke bewoordingen had de
teruggave of, laat het zijn, de afstand plaats? De koning gat
alleen te kennen „dat het hem aangenaam zou zijndat de tuin
op den bestaanden voet tot wandelplaats voor ac ingezeteneu
bestemd bleef". Had de koning wezenlijk het regt van eigen
dom gehadhij zou geheel anders hebben gesprokenhij zou
hebben gezegd „niet dat het hem aangenaam zou zijn enz. maar
als een vorst: Ik verlang, ik gebied ik beveel" hij zou heb
ben bepaald, dat, zoo zijn verlangen niet werd opgevolgd, de
afstand geen effect zou hebben.
Spr. gelooftthans te hebben aangetoonddat van betwisting
van het regt der gemeenteom over den Prinsentuiu te beschik
ken naar welbehagen geen sprake kan zijn.
De overige' bezwaren z'jn van anderen aarddoch ook niet
van zoodanig gewigtdat zij niet voor gegronde wederlegging
vatbaar zouden zijn.
Door den eersten spr. is breed uitgemeten het belang van het
af te stane gedeelte van den Prinsentuin als wandplaats. Spr.
hoopt niet zich te begeven buiten de parlementaire grenzenals
hij den persoon van dien spr. voor een oogenblik in het debat
betrekt. Hij wenscht hem nl. te hebben gevraagd, of hij zelf
Zondags wel ooit deu Prinsentuin bezoekt? of liever die vraag
is overbodig, het geachte lid komt er nooit. Ware dit anders,
hij zou zekerlijk ook anders gesproken en althans niet van „on
schuldige" kinderen gewaagd hebben. Tenzij er soms voldoende
toezigt ishebben die „onschuldige" kinderen het bewust ge
deelte van den tuin op zoodanige wijze in beslag genomen dat
het 't allerminst wordt of kan worden gekozen als wandelplaats.
Maar ook buitendien is dit maar zeer weinig het geval, 't is
hier de entrée van den tuinveel meer niet. Aan den tuin als
wandelplaats zal dus, door den verlangden afstand, weinig wor
den te kort gedaan. In ruime mate is dit reeds vooraf ruim
gecompenseerd door de uitbreiding van den tuin een drietal ja-
reu geleden aan de andere zijde, miu of meer zelfs ten koste
van de openbare wandelplaats buiten den tuin.
De eerste spr. begon verder met te zeggendat men eigenlijk
niet had te spreken over de levensvatbaarheid van de Harmonie;
en toch trad hij terstond daarop iu uitvoerige beschouwingen er
over en legde hij voor de ingezetenen van Leeuwarden aan den
dag eene schier vaderlijke zorg; dit moge op nieuw getuigen
van het goed hart des geachten sprekersmaar die zorg komt
hier niet te pas. De gemeenteraad moet zich op een geheel
ander standpunt plaatsen. Hij heeft, als de zaak zelve zijne
goedkeuring wegdraagtniet te onderzoeken of te vragenof
do oprigting vau do Harmonie misschien ook tot uithuizigheid
zou aanleiding gevenof de belangen vau andere ingezetenen
casu quo zouden kunnen worden benadeeld. Eene uithuizigheid,
als die geachte spr. vreesdeis echter nog niet van zoo gevaar
lijken aard, als daardoor te meer natuu-- en kunstgenot, dat
niet anders dan tot aesthetische ontwikkeling van den mensch
kan strekken, wordt verkregen. Elke poging daartoe moeteen
gemeenteraad ten krachtigste ondersteunenhet allerminst on
derdrukken. En wat betreft de benadeeliug van anderer belan
gen als het getij verlooptmoet men do bakens verzotten.
Spr. zou de laatste willen zijnom de lokalen van den heer
v. d. Wielen zoo te verooraeelenals in liet verslag van de
commissie van rapporteurs is geschied en de uitdrukkingen des
wege laat spr. dan ook geheel voor rekoning der stellers. Men
moet zelfs niet vergetendat het geheel door do industrieden
ondernemingsgeest van deu genoemden ingezeten mogelijk is ge
weest, dat het publiek tot dusverre jaren lang over eene be
trekkelijk ruime eu goede lokaliteit kou beschikken. Doch al
meer en meer is de behoefte aan meer gevoeld gewordenen