llHHBHil 128 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 8 November 1877. conclusie van dit voorstel beslotenom aan mej. G. Kobloch eervol ontslag te verleenen als hulponderwijzeres aan de ge meenteschool no. 10, zulks met ingang van 15 November 1877. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoek van mej. A. Schotanusom eervol ontslag als hulponderwijzeres aan de gemeenteschool no. 8. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt overeenkom stig de conclusie van het voorstel en het verzoek van adressante het gevraagd eervol ontslag met ingang van 15 December 1877 verleend. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoek van mej. P. Hoitsmaom eervol ontslag als hoofdonderwijzeres aan de tweede bewaarschool. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt overeenkom stig het door burgemeester en wethouders voorgestelde beslo tenaan mej. P. Hoitsma eervol ontslag te verleenen als hoofd onderwijzeres aan de tweede bewaarschool en zulks met ingang van 15 November 1877. 4. Voorstel van burgemeesters en wethouders omtrent een adres van de tegenwoordige pachters van den Prinsentuin om verlenging van den pachttijd. De conclusie van dit voorstel luidtte besluitenvoorbehou dens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten aan de heeren R. Bloembergen Ez., jhr. mr. A. v. Boelens v. Eijsinga, G. GratamaTh. Schrakamp, J. Reerink Dz.mr. H. Albarda en M. F. J. Phaff, onderhands te verpachten den Prin sentuin c. a. voor den tijd van twee achtereenvolgende jaren, in te gaan voor den tuinde tuinhuizen enz. op den 1 Mei 1878 en voor het woonhuis op 12 Mei d. a. v. en te eindigen op gelijke datums van 1880, zulks tegen eene pachtsom van f 2700 en voorts op de voorwaardenin het tegenwoordig pacht- contract omschreven. De algemeene beraadslagingen over dit voorstel geopend zijnde, wordt daaraan deelgenomen als volgt: Den heer Bruinsma komt het beter voor in de conclusie van het voorstel te lezen 1 jaar in plaats van 2 jaar. Hij vindt daarvoor reden in de omstandigheiddat de commissie voor de Harmonie, zoo als bekend is, nog met een gewijzigd plan bij den raad zal komen. Dat planzegt spr.zal wel binnen een jaar worden ingediend en met het oog op de eventueel daarop te nemen beschikking, zou hij dan liever weder op vrije voe ten willen staan. Spr. stelt daarom voor, den tijd voor de on- derhandsche verpachting te bepalen op slechts 1 jaar. De heer Attema zegt in dezen zeer kort te kunnen zijn. Reeds tweemaal heeft de onderwerpelijke zaak een punt van debat in den raad uitgemaakt. Voornamelijk in de zitting van 15 November 1875 werd zij ampel en breed besprokenzooals o. a. kan blijken uit het gedrukte raadsverslag van die zitting, zie pag. 135 en volg. Spr. komt het voor, dat even als toen, ook nu weder in het voorstel van burgemeester en wethouders een zwak punt wordt aangetroffendat n.l. bedoeld collegie te veel gewigt hecht aan de bezwarendie z. i. zullen ontstaan bij de stichtiüg van het Harmoniegebouw, indien de tuin aan ande ren dan aan de adressanten wordt verpacht, omdat door die stichting een klein gedeelte van den tuin zal moeten worden opgeofferd en den pachters in het vrije gebruik eenige hinder zal worden veroorzaakt. Spr. komen die bezwaren inderdaad niet zoo belangrijk voor, dat men daarom van den gewonen regel van publieke verpachting in dezen zou moeten afwijken. Er op wijzende, dat onderhandsche verpachting den schijn geeft als of men adressanten eenige persoonlijke begunstiging, eenig faveur wil bewijzenmerkt hij verder opeven als hij zulks deed bij eene vroegere gelegenheid, dat art. 22 der pacht- voorwaardenzoo als die altijd zijn m acht genomenalle be zwaren in dezen wegneemt. Uit dat artikel blijkt zonneklaar, dat nimmer eenige bezwaren zullen kunnen ontstaan. Daarbij toch wordt, onder renunciatie van het bepaalde bij art. 1590 van het B. W.luidendede verhuurder maggedurende den liuurtijdde gedaante of inrigting van het verhuurde goed niet veranderen, uitdrukkelijk bepaald, dat verpachters eige ner magt en alzoo zonder toestemming van de pachters te moe ten vragen of eenigermate noodig te hebbengeregtigd zijn alle zoodanige veranderingenuitbreidingen of inkortingen aan den tuin of deszelfs gebouwen of getimmerten te doenals zij zul len goedvindenzonder dat de pachters daarvoor eenige ver goeding zullen kunnen vorderen. Dit beginselof lieverzegt spr., die stipulatie is nog veraer uitgebreid bij het 2e lid van het besproken art. 22dat luidt„Indien daardoor aan de ver pachters nadeel wordt toegebragtzal de gemeenteraadop aan vrage van de pachters, hunne bezwaren in overweging nemen en daarover beslissenmaar nimmer zal te dezer zake aan hen eenige actie tegen het gemeentebestuur geschapen zijnzelfs niet, wanneer de werkzaamheden der te maken veranderingen, uitbreidingen of inkortingen of wel ook de noodwendig te doene reparatiën langer dan 40 dagen mogten durenals wordende de pachters geacht wel uitdrukkelijk afstand te hebbon gedaan van al hetgeen dienaangaande ten voordeele van huurders bij de lie afdeeling des 7en titels van het derde boek van het B. w. is bepaald." En nu vraagt spr. wat er tegen is omwanneer men ook ditmaal die clausule in de pachtvoorwaarden opneemt, om in dezen den gewonen weg van publieke verhuring te volgen. Wanneer de adressanten er belang bij hebbenpachters van den tuin te worden, welnu, zegt spr., dan zullen zij zeker de hoogste inschrijvers worden en al worden zij dit niet, dan nog hebben verpachters volgens de pachtvoorwaarden het regt de pacht aan hen te gunnenwanneer n.l. de hoogste bieders min deren of geen genoegzamen waarborg voor eene goede nako ming der pachtvoorwaarden opleveren. Hij kan het zich niet begrijpendat de adressanten het verzoek hebben gedaannu zij uit de discussiën van 'sraads zitting dd. 26 April 1877 dui delijk hebben kunnen ziendat de raad de onderhandsche ver pachting niet wenschte. Wel is waar gold het toen een beslis sing voor een termijn van tien jaren en erkent spr. dat tusschen 2 of 10 jaar een aanmerkelijk verschil ismaar in beide gevallen is het beginsel hetzelfde. Nu die verpachting voor tien jaren is afgewezenmoet zelfs de schijn worden vermedenof die beslissing zijdelings wordt te niet gedaan. Dit toch zou geschieden doo'- telkens de onder handsche verpachting met enkele jaren te verlengen. Het hoofdbezwaar van spr. is in dezendat de raad door on derhandsche verpachting vis a vis derden vis a vis andere ge gadigden eene onbillijkheid zal begaan en de verdenking op zich zal laden, dat de gemeente in connexiteit staat met de commissie voor de Harmonie. Volgens de pachtvoorwaarden zal de ge meente gerust tot publieke verpachting kunnen overgaan. Schade zal zij hierdoor niet kunnen ondervinden. Spr.geen reden vindendeom in dezen van den wettigen regelpublieke verhuringaf te wijkenzal daarom tegen het voorstel stemmen. De heer Duparc zegtdatzoo de geachte vorige spr. zijne bevreemding heeft te kennen gegeven over het door adressanten gedaan verzoek, spr. zijne bevreemding moet uit en over de be strijding van het voorstel van burgemeester en wethouders. Hij stemt toe, dat in het afgetrokkene de redenering van den heer Attema gegrond is. Bij onderhandsche verpachting betreft het meel den persoon bij publieke meer het geld. Bij publieke verpach ting staat het beginsel op den voorgrondom door algemeene mededinging het hoogst mogelijke cijfer te erlangenbij on derhandsche verpachting geldt het meer zekere voorkeur aan een of anderen persoonhetzij hij een prijs biedtdie geacht wordt boven de werkelijke pachtsom te staanhetzij omdat hij de verlangde vereischtcn en waarborgen van een goed pach ter in zich vereenigt. Men dient zegt spr. de zaak aan deze beginselen te toetsen. Hij gelooft intusschen dat de Prinsen tuin niet is gelijk te stellen met andere voorwerpen, die ge verslag der handelingen van den gemeentera£ woonlijk publiek worden verpacht en wier opkomsten dienen tot bestrijding der uitgaven van de gemeente. Do Prinsentuin is van geheel anderenvan geheel bijzonderen aard. Te dien opzigte is nooit het beginsel toegepastom daaruit zooveel mo gelijk munt te slaan, maar wel om den tuin zooveel mogelijk te doen strekken tot veraangenaming der bezoekersom het hun in den tuin zoo genoegelijk mogelijk te maken. En, zegt spr. staat dit vastdan vraagt hijof er dan niet in dezen alle termon bestaan, om het beginsel van publieke verpachting te laten varen De geachte vorige spr. heeft gezegd, dat de tuin vroeger steeds publiek werd verpacht, dit is slechts gedeelte lijk waar. Tot vóór 2 jaren werd de tuin in het openbaar ver pacht, maar spr. herinnert, dat er een lange tijd is geweest, dat do gemeente ten opzigte van den tuin vroegniet wie biedt het meeste, maar wie wil voor f 1200 pachter wordend Toen was het doel niet om het meeste geldmaar om een goed pach ter te erlangen. Men koos uit hen, die zich voor eene som ad f 1200 als gegadigden hadden aangemeld, juist dien persoon, dio werd geacht de meeste waarborgen voor een goed pachter in zich te vereenigen. Later is men echter hiervan afgeweken, omdat do som van f 1200 te laag werd geacht. De f 1200 van' toen is geklommen tot de f 2700 van thans en ofschoon spr. weetdat het gebruik van den tuin veel is toegenomendurft hij toch met gerustheid vragen of laatstgenoemd bedrag niet als eene voldoende pachtsom is aan te merken. De heer Attema, merkt spr. op heeft verder gezegd, dat als de adressanten werkelijk belang in de pacht van den tuin stellenzij zeker dan de hoogste bieders zullen wordenspr. wenscht echter de vraag te doen of daaromtrent in casuwaar het eene verpachting met gesloten briefjes geldtwel zekerheid is te erlangen. Hij meentdat men alleen daar zeker kan zijn van hoogste bieder te zjjnwaar het eene verpachting bij op bod betreftzelfs al werd het dubbele van de tegenwoordige pachtsom geboden, dan nog zou men bij inschrijving geenzins zekerheid hebben hoogste bieder te zijn. Spr. gelooftdat er thans nog meer raison dêtre voor onder handsche verpachting van den prinsentuin bestaat dan vóór 2 jaar, omdat men toen veel minder dan thans uitzigt had van het tot standkomen van de Harmonie. Do in April dezes jaars door den raad Diet gewilde verpachting voor 10 jarenwaarvan de hoer Attema sprakwas overigens eene geheel andere zaak dan de onderwerpelijke; toen gold het, die geachte spr. wees zelf er ook reeds opeen groot getal jaren dat de tuin en de Harmonie casu quo met elkander in connexiteit zouden staan terwijl het thans slechts een tijdvak van 2 jaar betreft. Wordt nu tot openbare verpachting beslotendan zal die minstens moeten ioopen over een tijdvak van 5 jaren en wordt dan een ander dan de adressanten pachter, dan zal, zoo de Harmonie inmiddels tot stand komt, zij als 'tware voor een digte deur ko- mente staan. Nu mogen sommigen, in de connexiteit van de Harmonie met den Prinsentuin, ais ware het, een spook zien, spr. denkt er juist geheel omgekeerd over. Wilden die leden consequent handelen, dan moesten zij adressanten of later de Har monie dan maar liever in dezen van alle mededinging naar de pacht van den Prinsentuin uitsluiten. Anders is het gevaar voor die connexiteit toch niet te ontkomen. Spr. deed het reeds uitkomen dat de eigenlijke geldkwestie de zaak niet beheerscht. En nu doet hij een beroep op de leden en vraagt hij of de te genwoordige pachters niet hebben getoond de vereischten van een goed pachter te bezitten Hij weet weldat er ook wel op hunne exploitatie wel eene of andere aanmerking zal zijn te maken geweest, doch men zal niet kunnen ontkennen, dat zij gedurende de twee jaren hunner pacht alles hebben aange wend om de genoegens in den tuin zooveel mogelijk te verhoogen. Evenals de geachte vorige spreker reden meent te hebben °m tegen het voorstel te stemmen heeft hij aanleiding om zijne Btem vóór het voorstel uit te brengen. De heer Attema zal den heer Duparc niet volgen in de bc- l te Leeuwarden van den 8 November 1877. 129 oordeeiing ot liever de persoonlijke appreciatie van de diensten, die do tegenwoordige pachters4 van den tuin aan het publiek hebben bewezen. Bij hem blijft het de vraag of die diensten niet zijn opgewogen door de financiële voordeelen daardoor ver kregen. oor hem is dit onzekermaar toch mag men z. i. aannemendat de adressanten met hunnen pacht voordeelen hebben behaalddaar zij er anders zeker niet zoo opgesteld zouden zijnom op nieuw pachter te worden. Dit punt wenscht spr. echter buiten discussie te laten. Hij heeft met het door hem zoo even gesprokeneeenvoudig getracht aan te toonen dat de motieven, die thansevenals vroeger door burgemeester en wethouders in hun voorstel voor de onderhandsche verpach- ting zijn bijgebragtonvoldoende zijn om af te wijken van den gewonen regel van publieke verpachting. Spr. heeft zich straks beroepen op art. 22 der pachtvoorwaardenthans wenscht hij dit nader te doen. Wordt dat art. in de pachtvoorwaarden op genomen zooals tot dusver is geschieddan zegt spr.bestaan er volstrekt geen bezwaren, om den tuin in de gegeven omstan digheden publiek te verpachten. Al wordt dan een ander dan de commissie voor de Harmonie pachter, het gemeentebestuur zal daardoor nimmer in moeiten worden gewikkelddewijl de pachter afstand zal hebben gedaan van alle regt op remissie van pacht. Spr. geloofd inderdaaddat men bij publieke verpachting veel regtvaardiger tegenover andere gegadigden zal handelen de algemeene conourrentie zal dan worden opengesteld. De heer Duparczegt hjjheeft er op gewezendat de tuin vroe ger tegen een bepaald fixum in pacht werd aangeboden en dat dan uit de gegadigden eene keuze werd gedaan spr. moet hier omtrent opmerken, dat die toestand is van voor vele jaren en dat in de laatste jaren het stelsel van publieke verpachting is toegepast. Hij wil ten dezen nog in herinnering brengen, hoe indertijd door den pachter Evere een verzoek is gedaanom tegen eene f 200 hoogere pachtsom op nieuw pachter van den tuin te wordendoch hoe dat verzoek door den raad die toen ook wel degelijk met een afgaanden pachter te doen had afgewezen en tot publieke verpachting besloten is. Dit zegt spr. zijn voorbeeldenuit den tijd onmiddelijk voor afgaande aan het verzoek door adressanten in 1875 gedaan. Wanneer de commissie voor de Harmonie werkelijk belang heeft bij eene connexiteit tusschen tuin en Harmoniewelke connexi teit ook volgens den heer Duparc zal ontstaan, dan, spr. her baalt hetbehoeft men er niet aan te twijfelenof de inschrij- ying van adressanten zal zoodanig zijn, dat zij pachters worden 0ndertus8chen blijft spreker behooren tot hen, die het betreu- ren, dat de tuin zich in de Harmonie zal oplossen. De heer Wiorsina zal zich niet met het voorstel van bur gemeester en wethouders kunnen vereenigen. Zijne gronden voor die meoning behoeft hij niet te herhalen, fiet is do 3e maal, dat deze quaestie in den raad ter sprake komt en hij heeft bij vroegere gelegenheid uiteengezet, waarom hij gestemd is tegen iederen maatregel, die de exploitatie van den prinsentuin kan doen vermengen met andere particuliere exploitatie. Hij ziet in 't voorstel een stap in die rigting en daarom zal hij zich daarmede niet kunnen vereenigen. De heer Duparcmerkt spr. op, heeft gezegd, dat men bij publieke verpachting de adres santen tocli wel niet zal kunnen uitsluitenhij is het daarom trent met dien spr. eeus. Publieke verpachting op den voor grond stellendegelooft hijdat men te ver zou gaanindien men den tuin niet in pacht toewees aan adressanten, wanneer deze de hoogste bieders bleken te zijn. Maar daarom behoeft men niet ten voordeele van het bestuur der Harmonie van den gewonen regel van publieke verpachting af te wijken. De heer Duparc wenscht, naar aanleiding van het door de heeren Attema en Wiersma gesprokenenogmaals te kennen te geven, dat de connexiteit waarvoor die leden zoozeer vree- zen en die hen tot tegenstanders van het voorstel van burge meester en wethouders maakt, juist hem het middel toeschjjnt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1877 | | pagina 2