m if K,U—L iMröfihiii 134 Verslag der handelingen yan den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 Noyember 1877. van don prinsentuin. Burgemeester en wethoudersdie in eene onderhandsche verlenging van den pacht van den tuin niet zulke grooto bezwaren zagen, wenschen, nu de raad tot publieke ver pachting heeft beslotenin verband daarmede aan de conclusie van het thans aan de orde zijnde voorscel eene salutaire bepa ling toe te voegenluidende„en dat aan de met de vereeni- „ging de Harmonie te sluiten overeenkomst door burgemeester „en wethouders worden toegevoegd zoodanige bepalingenals „noodzakelijk zijn geworden door het besluit van den raad d.d. „8 November 1877 tot publieke verpachting van den prinsen tuin." Hierna de discussiën geopend zijnde, bekomt het woord de heer Attoma, die zegt, dat het niet in zijne bedoeling ligt, om van den termijndie de vereeniging voor de Harmonie eens is gesteld voor hare constitutie, een wapen te maken om het voorstel van burgemeester en wethouders "te bestrijden. Eene bewering datnu aan de eene zijde niet is voldaan aan de eens gestelde voorwaardeaan de andere zijde men zich ook niet meer behoeft te houden aan de eens gemaakte stipulatie, zou naar spr.'s meening als minder loyaal kunnen worden beschouwd, Hij wenscht daarom dan ook alleen te constaterendat, indien hij zijne stem aan dit voorstel tot verlenging van den termijn voor de constitutie der vereeniging „de Harmonie" geeft, hij geenszins wil geacht worden als te zijn afgeweken van het standpunt, primitief door hem ter zake ingenomen. Hij heeft vroeger gestemd tegen den afstand van grond ten behoeve van een op te rigten Harmonie-gebouwhij blijft daarbijdoch wil door vóór het in behandeling zijnde voorstel te stemmender Harmonie als het ware de maat vol geven. Nimmer wil spr. echter uit dat vóór stemmen hebben afgeleid, als zoude hij bij vroeger van zienswijze zijn veranderd. Nadat de hoeren Brunger en de With hadden te kennen gegeven zich geheel aan het door den heer Attema gesprokene te refereren, wordt de conclusie van het voorstel van burge meester en wethouders, aangevuld als door den Voorzitter is aangegevenzonder hoofdelijke stemming aangenomen. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek van T. Blinksmawed. Voorstom op nieuw met eene gratificatie te worden begiftigd Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt overeenkom stig de conclusie van dit voorstel besloten: aan Trijntje Blink sma, wed. van Johannes Voorst, met ingang van 12 Novem ber 1877, voor den tijd van één jaar, eene gratificatie uit de gemeentekas te verleenen van f 200. 5. Voorstel van 'burgemeester en wethouders op adressen van de hoof donderivijzers J. Visser en F. de Vries om te worden gesteld aan het hoofd der nieuwe school voor lager onderwijs. De conclusie van dit voorstel luidt te besluiten I. afwijzend te beschikken op de adressen van de hoofdon derwijzers Visser en de Vries, om overplaatsing naar de nieuwe school II. te bepalendat tot het te houden vergelijkend examen voor de betrekking van hoofdonderwijzer aan de school voor gewoon lager onderwijsbedoeld bij raadsbesluit van den 25 October 1877, alleen zullen worden toegelaten hoofdonderwij zers, die minstens twee achtereenvolgende jaren aan het hoofd eener school hebben gestaan. De algemeene beraadslagingen over punt I van dat voorstel geopend zijndezegt de heer Plantengadat hijalvorens zijne stem omtrent dit voorstel uit te brengengaarne ter zake nog eenige inlichtingen zou ontvangen. Hem komt het voor dat eene beschikking als is voorgesteld, voor de betrokken on derwijzers hoogst onaangenaam zal zijn. Hij verbeeldt zich dat indien adressanten den loop dezer zaak vooraf hadden ge weten zij zich zeker niet zouden hebben geadresseerd. Een wed strijd zij 't ook tusschen ambtgenooten uit dezelfde gemeente acht hij voor adressanten zeer onaangenaam, zoo wel voor hem die de overwinning wegdraagt als voor hem die de verliezende partij is. Hij zou daarom gaarno vernemenof het mogelijk isen of er ook overwegende bezwaren tegen bestaan dat in dezen eene nominatie wordt gemaakt waarop de beide adres santen worden geplaatst, en waaruit de raad eene keuze zou kunnen doen. Spr. heeft wel gezien de missive van den heer schoolopziener en de bezwaren daarin ontwikkelddoch hij heeft ook gezien een stuk van de schoolcommissiewaarin verschillende advie zen zijn aangehaald tegen die bezwaren. Ook meent hijdat overplaatsing van hoofdonderwijzers in deze gemeente wel meer heeft plaats gehad zooals o. a. met den heer Iiokerterwijl hij het voorbeeld kan aanhalen van mej. Plaat, die, ook zou- der vergelijkend examen naar eene geheel andere school is ver plaatst. Spr. herhaalt met het oog op een en ander zijne vraag, of er ook overwegende bezwaren tegen bestaanom uit eene nominatiewaarop adressanten zijn geplaatst, eene keuze te doen. De heer Troelstra wenscht een enkel woord in het midden te brengen, in hoofdzaak in denzelfden geest als van den heer Plantenga. Hij weet weldat aan den eenen kant tegen eene overplaatsing van een der adressanten naar do nieuw opgerigte school zonder vergelijkend examen wettelijko bezwaren worden aangevoerd waarop ook door den schoolopziener in zijne missive is gewezen, maar aan den anderen kant, zegt spr., blijkt het un uit de ervaring èn uit de stukkendat overplaatsing van hoofdonderwijzers meermalen beeft plaats gehad. Ook schijnt het, dat de schoolcommissie in die overplaatsing minder be zwaar zou zienware het slechts dat men hier met één adres sant te doen had. In hare missive toch zegt zij uitdrukkelijk, dat er veel vóór eene overplaatsing zou zijn aan te voeren. De omstandigheiddat er 2 sollicitanten zijnmaakt echter de zaak naar liet schijnt voor de schoolcommissie moeijelijkdaar zij niet den een boven den ander wenscht te stellenanders zegt spr., zou zij welligt over liet wettelijk bezwaar heen stappen. Spr. wil er verder op wijzen, dat de ondervinding heeft ge leerd, dat de onderwijzers, eens in Leeuwarden gevestigd, daar voor verre weg het meerendeel steeds blijven en niet meer din gen naar scholen ten platten lande. Is dit zoo, en wenscht men geen overplaatsing zooals in dezen door spr. wordt ge- wenschtdan bestaat voor de ouderwijzers in Leeuwarden geen bevordering meer. De mogelijkheid eener overplaatsing naar eene meer gewenschte school zou juist den onderwijzers een prikkel te meer zijnom zich zooveel mogelijk op de hoogte van den tijd te houden en van alles wat hun vak betreft. Daarbij komt nog, zegt spr., dat minstens 1/3 der leerlingen van do school van den hoofdonderwijzer de Vries zal overgaan naar de nieuwe school. Even goed zou dit getal tot de helft kunnen zijn geklommen en in zoodanig geval vraagt spr. of het niet hetzelfde zou zijn aan het hoofd van welke der beide scholen de betrokken hoofdonderwijzer werd geplaatst Waar de schoolcommissie en mogelijk ook het dagelijksch bestuur het moeijelijk vindt eene keuze tusschen de beide adreesanten te doen, daar dient volgens spr. allereerst in aanmerking te worden genomen de geschiktheid. De heer schoolopziener heeft zich zeer gunstig uitgelaten over den hoofdonderwijzer Visser, doch het schijnt, dat niet in diens handen is gesteld geworden het adres van den hoofdonderwijzer de Vries, wiens anteceden ten even gunstig kunnen zijn. Waar nubij het bestaan van onderscheidene sollicitanten iiver, geschiktheid enz. even gunstig zijn, daar zou men b. v. de anciënniteit iD acht kunnen nemen. Z. i. moet men in de zen niet vergetendat de onderwijzers zoowel als allo ambte naren eigenlijk een permanent examen ondergaan en dat men hen dus veel beter kan 'oeoordeelendan hendie bloot aan een vergelijkend examen deel nemen. Verslag dor handelingen van den gcmeenterai De heer Duparc had wel verwachtdat het voorstel van burgemeester en wethouders bij sommigen een minder aadge- naarn gevoel zou opwekken. Tegen de voldoening aan het ver zoek der adressanten bestaat echter tweeërlei bezwaarft eene is ontleend aan de wet't andere aan de billijkheid tegen over anderen. Het is waarer is een minister geweest die er geen bezwaar in vonddat een hoofdonderwijzer zon der vergelijkend examen naar eene andere school werd over geplaatst maar een vorig minister had daartegen wel bezwaar. Omtrent dit punt waren en zijn de gevoelens zeer verdeeld. De een meentdat art. 22 der onderwijswet overplaatsing wel toelaat, terwijl de andere bepaald van oordeel isdat krachtens dat art. geen hoofdonderwijzer mag worden benoemd dan uit eene voordragt van hoogstens 6 en minstens 3 personenopge maakt na gehouden vergelijkend examen. Spr is na rijpe overweging gekomen tot het laatste gevoelen, 't Moge voor adressanten minder aangenaam zijneene afwijzing op hun ver zoek te erlangen, doch ieder, die eenig adres aan een collegie of aan wie dan ook rigtstelt zich bloot aan de kans om te worden afgewezen. Spr. wil ook gaarne aannemendat indien adressanten het thans in behandeling zijnde voorstel had den verwachtzij hunne adressen niet hadden ingediendmaar spr. komt het voordat ieder vooraf behoort te overwegen den stap, dien hij doet. De heer Plantengazegt spr.sprak van eene nominatie van twee personen. Ditmeent spr.zou in geen geval opgaan zelfs al wilde men een vergelijkend examen ter zijde stellen. Het zou welligt dan nog eene voordragt volgens de wet moeten zijn. Met eene nominatie van 2 personen zou men wel niet kunnen volstaan. Verder heeft de heer Plantenga er op gewezen, dat mej. Plaat van de eene naar de andere school is overgeplaatst. Maar dit betrof een geheel ander geval't was de verplaatsing naar eene school van middelbaar onderwijsen die spr. gelieve te wetendat benoeming na vergelijkend examen wordt voorge schreven wel bij de wet op het lager onderwijsniet bij die op het middelbaar onderwijs. Men was toen geheel vrij en de ver gelijking is dus minder juist gekozen. Wat het andere geval betreft door den geachten eersten spr. aangehaaldn.l. overplaatsing van den hoot donder wijzer Roker spr. moet bekennen zich niet te kunnen herinnerenhoe die zaak zich in der tijd heeft voorgedragen. Bedriegt hij zich echter niet, dan zal het zijn geweest vóór de in werking tre ding der wet van 1857hij weet weldat het niet is geschied onder vigeur van die wet. Door den heer Troelstra is o. a. beweerddat de onderwij zers van Leeuwarden en dus ook uit andere steden meest blij ven waar zij zijn en dat dus henindien men geen overplaat sing van de eene naar de andere school wenscht, het vooruit- zigt lot bevordering, hetgeen een prikkel zou zijn om zich op de hoogte van den tijd te houden, is ontnomen. Spr. moet opmerken dat juist in art. 22 der onderwijswet, voor den onderwijzer het voor- uitzigt op bovorderiug is gelegen dat art. toch geeftals ware het, een waarborg, dat do meest ontwikkelden, de meest bekwamen zullen worden benoemd en niet voorkeur voor een ot ander sollicitant den doorslag zal geven. Spr. weet weldat er voor de hoofdonderwijzers in eene gemeente als hier, belangrijke bezwaron kunnen bestaan om aan een vergelijkend examen deel te nemenhet zou daarbij toch zeer goed kunnen gebeu ren dat daarbij misschien door een onderwijzer van een klein dorp hoogcr getal puuten werd verkregen't geen altijd nadee- lig zou terugwerken op hun prestige tegenover de leerlingen en het oordeel van het 'gemeentebestuur ten hunnen opzigtemaar ieder onderwijzer weet toch wat de wet nu eenmaal zegt. Dat overigens voor den in deze gemeente geplaatsten hoofdonderwij zer geen bevordering, door spr. zoo wenschelijk geacht, meer te wachten zou zijnkan hij niet toegeven. Hij gelooft, dat do belangen der onderwijzers in deze gemeente aan zeer goede 1 te Leeuwarden, van den 22 November 1877. 135 handen zijn toevertrouwd. Nog niet lang geledenmet ingang van dit jaar, zijn de jaarwedden van alle hoofdonderwijzers in deze gemeente verhoogd, zonder dat daartoe door hen zeiven eenig aanzoek was gedaan. Hij wijst voorts op de in 1872 vastgestelde verordening, waarbij is bepaald, dat den hoofdon derwijzers na 12 jarigen dienst in de gemeente eene verhooging hunner jaarwedde kan worden toegekend van f 100 en na 24- 25 jarigen diensttijd van f 200. Afgescheiden iatusschen van het wettelijk bezwaar, meent spr. dat tegen de inwilliging van het verzoek van adressanten ook nog pleit, dat daardoor de billijkheid tegenover andere hoofdonderwijzers in deze gemeente niet zou worden in 't oog gehouden. Twee onderwijzers hebben zich slechts aangemeld. Hij heeft evenwel reden om te mogen aannemen, dat indien niet vrij al gemeen in art. 22 der onderwijswet een bezwaar ware gezien zich nog wel meer hoofdonderwijzers om overplaatsing naar de nieuwe school zouden hebben aangemeld. Welligt had de raad dan gestaan voor een 5- k 6-tal en dan zegt spr. zou de keuze hoogst moeijelijk geweest zijn. Hij wil gaarne hier in 't open baar verklaren, dat, althans wat hem persoonlijk aangaat, hij bij de verdiensten van het geheele hoofdonderwijzerspersoneel in deze gemeenteniet ligt den een boven den ander zou kun nen stellen. De schoolopziener heeft alleen omtrent het adres, van den hoofdonderwijzer Visser geadviseerdmaar spr. gelooft dat indien ook het adres van den hoofdonderwijzer de Vries in zijne handen was gesteld, do schoolopziener zich omtrent dezen niet minder loffelijk zou hebben uitgelaten. Deze laatste on derwijzer heeft bovendien voor zich de anciënniteit, hij is ge durende veel langer tijdvak in de gemeente werkzaam geweest, dan de hoofdonderwijzer Visser. Spr. is van meening, dat de adressanten tot hun verzoek hoof 1 zakelijk zjjn geleid, wat den hoofdonderwijzer Visser aan gaat, om aangenamer school te erlangen en dan tevens niet meer te worden genooptdo thans hem door de gemeente aan gewezen woning te bewonendaar die bij hem meermalen tot klagten heeft aanleiding gegeven. Zekerlijk is een tusschen- school voor een onderwijzer aangenamer dan een zoogenaamde armenschool. De hoofdonderwijzer de Vries zal tot zijn verzoek wel zijn geleid door het verlangen, om te worden geplaatst aan het hoofd van eene school met een kleiner getal leerlingen dan dio, welke hij thans heeft. Spr. moet er evenwel op wij zen dat ook andere onderwijzers zoodanige vergemakkelijking wel zouden wenschen en om dezelfde reden dus overplaatsing zouden kunnen vragen. Alles nu te zamen genomenleidt spr. tot de overtuiging, dat de raad den besten weg zal bewandelen, indien hij volgt de gedragslijn, in dezen door burgemeester en wethouders aangegeven. De heer Plantenga merkt op, dat de heer Duparc zijne bewering hoofdzakelijk grondt op art. 22 der onderwijswet, als zoude dit artikel zoo duidelijk spreken. Hij gelooft dit echter niet, daar, was dit het geval, er zeker thans dienaangaande geene kwestie zoude zijn. Hij heeft voor zich liggen de onderwijswet van Ten Cato en daarin vindt hij ten opzigte van art. 22, o. a. het volgende aangeteekendn.l. dat de minister bij missive d.d. 25 Junij 1861 heeft te kennen gegeven, dat verplaatsing van onderwijzers zonder vergelijkend examen nogthans geoorloofd scheen, wanneer het gold gelijksoortige scholenwaar hetzelfde onderwijs wordt gegeven aan dezelfde soort kinderen. Mot het oog hierop komt het spr. voor, dat art. 22 niet zoo duidelijk spreekt, dat men zich daarop in dezen moet gronden. Ook in andere gemeenten is dit zoo opgevatdaar voor eenigen tijd o. a. in Bolsward een onderwijzer zonder vergelijkend examen is verplaatst van een armen- naar eon tueschenschool, en niet alleen te Bolsward, ook in andere gemeenten, zooals in Groningen, Kampen en Zwolle is zulks het geval geweest. Het door hem aangehaalde voorbeeld van mej. Plaat erkent hij in dit geval niet juist te ziin. Spr. gelooft, dat men zeer goed

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1877 | | pagina 2