1
JË.\
138
Terslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwa.den, van den 22 November 1877.
De heer Troelstra is op dezelfde gronden als do heer A ttema
tegen de gestelde beperkende voorwaarde. Nu men eenmaal
heeft besloten om don onderwijzers in Leeuwarden geen gele
genheid te gevenom zonder vergelijkend examen naar eene
andere school te worden overgeplaatstkomt het, hem geraden
voorgeen brugje te leggenom het hen op andere wijze ge
makkelijk te maken om tot hun doel te komen. Thans komt
hem gewenscht voor eene keuze uit zes personenwaarvan het
te verwachten isdat er ook wel genoog onder zullen zijn die
de noodigo practische bekwaamheid bezitten.
Hierna wordt het amendement Duparc in stemming gebragt
en aangenomen met elf tegen vijf stemmen. Tegen stomden de
heeren Brunger, Plantenga, Kijmmell, Attema en Troelstra.
De geheele conclusie hierna in stemming gebragtwordt
aangenomen met 12 tegen 4 stemmen, die van de heeren Plan
tenga, Kijmmell, Attema en Troelstra.
Wordt opgemerkt, dat de heer v. Sloterdijck bij de behande
ling van punt 5 ter vergadering is gekemen.
Met goedvinden der vergadering wordt alsnu overgegaan tot
6. Benoeming van een tijdelijkenpraeceptor aan het gymnasium.
Blijkens den leden schriftelijk gedane mededeeling zijn op de
voordragt geplaatst
1. dr. C. Loeff, vroeger praeceptor aan het gymnasium te
dezer stedethans wonende te Gennep (Noordbraband)en
2. P. J. Scrineriusdoctorandus in de letteren en waarnemend
praeceptor aan het gijmnasium te Delft.
De ten dezen gehouden stemming heeft tot resultaat, dat
eerstgenoemde met 15 stemmen wordt benoemd tot praeceptor
aan het gijmnasium, zulks tot het einde van den cursus 1877/8
en tegen genot eener bezoldiging van /'1400.
Op den heer Scrinerius werd 1 stem uitgebragt.
Aan de orde is alsau
7. De behandeling der gemeente-begrooting voor 1878 zie bij
lage nos. 19a, 20, 23 en 24 tot 's raadsverslag).
Nadat de heer Attema, eind-rapporteur omtrent het onder
zoek der begrooting in de sectiën had opgemerktdat in het
verslag van rapporteurs eene kleine omissie is ingeslopendaar
voor het nieuwe volgn. 19aa der inkomsten, huur van het huis
aan den straatweg naar Stiens (vroegere tolgaarderswoning
geen som ad 1Ö0 zooals had moeten ziju is uitgetrokken en
onderaan op pag. no. 123 eene kleine drukfout is ingeslopen
worden de algemeene beraadslagingen geopend.
Geen der leden daaraan wenschende deel te nemenwordt
met goedvinden der vergadering tot eene afdeelings gewijze be
handeling der begrooting overgegaanmet dien verstande even
wel dat de postenwaaromtrent in de sectiën bedenkingen
gerozen, of voorstellen gedaan zijn afzonderlijk in rondvraag
zullen worden gebragt.
Op het voetspoor van vroeger en in verbaud met het onder
zoek in de sectiën wordt aangevangen met de uitgaven.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten de onder
volgns. 50 tot en met 53 der ontwerp-begrooting voorgedragen pos
ten goed te keuren, om volgn. 54 jaarwedde vau den gemeente
ontvanger met 200 te verhoogeu, ingevolge ontvangen besluit
van gedeputeerde statenen alzoo uit te trekken op 2200 en
verder om onderdeel c. van volgn. 57 jaarwedde van den concierge
in het gemeentehuis ingevolge raadsbesluit van 27 September jl.
te verhoogeu met 100 en art. 8 van hoofdst. I afd. I in ver
band hiermede uit te trekken met ƒ6550. Yolgns. 58 tot en
met 61 geven geen aanleiding tot discussie of stemming, in ver
band waarmede afd. I van hoofdst. I der uitgaven wordt vast
gesteld op 27038, terwijl ook het geheele hoofdstuk tot dat
cijfer wordt uitgetrokken. De posten van afd. I en II van hoofdst.
IIvolgns. 62 tot en met 70 worden onveranderd vastgesteld.
Art. I van afd. III, volgn. 71 op voorstel der commissie met
ƒ195 verminderd zijnde, worden volgns. 72 en 73 onveranderd
vastgesteld en de afd. met in achtneming van bovenbedoeldo
verminderingvastgesteld evenals ook afd. IV tot en met IX
van hoofdstuk II, volgns. 74 tot en met 85. De artikelen van
afd. X worden met het oog op de opmerking in de sectiën ten
opzigte van volgn. 90 afzonderlijk in rondvraag gebragt, doch
onveranderd vastgesteld. Het totaal van hoofdstuk II wordt
uitgetrokken met 12,652. Art. 1 afd. I van hoofdstuk III
volgn. 93 aan de orde zijnde, geeft het voorstel der commissie
van rapporteurs om onderdeel e van dat volgn. onderhoud vau
straten, pleinen en kaden ad ƒ6500 met ƒ1500 te verminderen
aanleiding tot discussie.
De heer Wiersma zal zich niet met dat voorstel vereeni
gen. Hij was hetdie iu de sectie de vermindering van dezen
post bestreed en in verband daarmede er voor was omindien
men bezuiniging wildedie bezuiniging toe te passen op volgn.
125aankoop van keijen. Hij is er daarom niet voor om ver
menging vau gewone met buitengewone uitgaven daardoor to
doen plaats hebbenmaar hij is uitgegaan van de opiniedat
de som voor aankoop van keijenmet het oog op den toestand
der bestaande bestrating, beter vermindering gedoogt dan de
post, uitgetrokken voor verstratingen in de gemeente. Nu rap
porteurs geen voorstel van het door hem gewenschte hebben
gemaakt, rest hem niets anders dan tegen dezer, post te stem
men. Hij gelooft dat men voor het aanleggen van nieuwe be
strating niet te veel moet besteden vóór men zeer veel aan ver
betering der bestaande bestrating heeft gedaan. Hem komt het
voordat de som voor onderhoud van straten uitgetrokken niet
moet werden verminderd.
De heer Attema wenschtdat de heer Wiersma het den
rapporteurs ten goede zal houden, dat zij in opzigt tot do
kwestie der bestrating hebben verwezen naar de breedvoerige
discussiondaarover ten vorigen jare bij de behandeling der
gemeente-begrooting gehouden. Men heeft, zegt spr.in ver
mindering van den post voor onderhoud van straten berust
vooral naar aanleiding van eene vanwege de secretarie verstrekte
aanteekening van posten, die in verband met den stand der
begrooting, voor bezuiniging vatbaar werden geacht. Het doel
is geweest, om zooveel mogelijk de begrooting sluitende te
maken, zonder dat daarop eene leening werd uitgetrokken. En
zegt spr., nu burgemeester en wethouders zich ook niet met
eene vermindering van den post voor aankoop van keijen met
ƒ3000 kunnen vereenigen, gelooft hij, dat rapporteurs iu dezen
den besten weg zijn ingeslagen. Door stemming zal nu kunnen
worden uitgemaakt, iu hoever het denkbeeld van den heer
Wiersma ook door andere leden wordt gedeeld.
De heer Bloembörgen zegt, dat burgemeester en wethou
ders door hetzelfde motief in dezen zijn geleid als de heer At
tema en wanneer zjj primitief 6500 voor onderhoud van straten
hebben uitgetrokkenmoet dit als eene kleine misstelling wor
den aangemerkt. Door later noodzakelijk geaehtte wijzigingen,
wenschen zjj daarvoor 5000 te hebben uitgetrokken. Het collegie
heeft moeite gehad de begrooting sluitende te krijgen. Mogt de
heer Wiersma andere posten kunnen aanwijzeudie bezuiniging
zullen toelaten, spr. zal gaarne met hem meêgaau. Ilij gelooft
echter, dat mon de eischen voor bestrating niet te hoog moet
stellenvooral wanneer men in aanmerking neemtdat onder
de buitengewone uitgaven eene som is uitgetrokken ad 8000
voor aankoop van keijen terwijl voor onderhoud vau straten
nog eene som ad ƒ5000 in uitgaaf is gesteld, zoodat men alleen
voor de bestrating eene uitgaaf' heeft van 13,000.
De heer Wiersma wenscht nog een enkel woord in het
midden te brengenten einde in de eersU plaats te verzeke
ren dat het zoo straks niet zijne bedoeling was om aan rap
t - 'Vv
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 November 1877.
139
porteurs zijn leedwezen te betuigendat zij van zijn denkbeeld
geen voorstel hebben gemaakt. Integendeel, hij wenscht juist
te verklarendat de rapporteur der sectiewaarvan spr. de
eer heeft lid te zijn, zeer juist zijne in die sectie geuitte be
denking heeft weergegeven. Hij kan het zich best begrijpen
dat rapporteurs het iu dezen niet met, hem eens zijnofschoon
hij tevens wil erkennendat hij de laatste zal zijn die de
eischen in opzigt tot de bestrating te hoog zal stellen. Zijne
opmerking strekt dan ook niet zoo zeerom meer geld voor de
bestrating te bestedendan wel om minaer voor nieuwe bestra
ting en meer voor verstrating uit te trekken. Nu weet spr.
wel dat verstrating als onderhoud wordt beschouwd eu dus on
der de gewone uitgaven wordt gerangschikt, terwijl aankoop
voor keijen voor nieuw te leggen bestrating eene buitengewone
uitgaaf betreftmaar hij wil juist eens eene buitengewone uit
gaaf voor verstrating hebbenomdat daaraan z. i. meer behoefte
bestaat dan aan het leggen van nieuwe bestrating. Dat heeft
hem er toe geleid in de sectie de opmerking te maken. Om
nu de loffelijke zucht van het dagelijksch bestuur om de be
grooting zonder leening sluitende te krijgen, niet te weerstre
ven heeft hij het denkbeeld geopperd om tegenover de meer
dere uitgaaf voor verstrating eene vermindering dor uitgaaf
voor aankoop van keijen te stellen. Hij wenscht, om het even-
wigt tusschen ontvang en uitgaaf zooveel mogelijk te behouden,
een minder groot gedeelte der gemeente met nieuwe keijen te
bestraten en het is daarom, dat hij meent, dat uit een finan
cieel oogpunt tegen zijne denkbeelden geene bezwaren bestaan.
Spr. herhaalt het, dat nu rapporteurs eenmaal van die denk
beelden geen voorstel hebben gemaakthem niets anders over
blijft dam om zich tegen de vermindering van den post voor
onderhond der straten te verklaren.
De heer Bloembergen wil den heer Wiersma nog opmer
ken dat tusschen de som voor aankoop van keijen en die voor
onderhoud van straten verband bestaat. De aankoop van keijen
gaat met de verstrating hand aan hand. Door het leggen Yan
nieuwe bestrating worden weder keijen voor verstrating dispo
nibel. Bij veratrating wordt wel is waar veel van dezelfde
steen gebruikt, doch de steenen die stukken worden bevonden
worden door beteren, afkomstig uit andere bestrating, ver
vangen.
Hierna wordt het voorstel van rapporteurs, om onderdeel e
van art. 1, afd. I, hoofdstuk III (volgno. 93) te verminderen met
ƒ1500 en alzoo uit te trekken op ƒ5000, in stemming gebragt
en aangenomen met 12 tegen 5 stemmen, die van de heeren
Plantenga, Duparc, Wiersma, Bakker en van Sloterdijck, zijnde
de heer van Eijainga tijdens de behandeling der begrooting ter
vergadering gefcomen.
Artt. 2, 3, 4 en 5 van afd. I (volgnoe. 94, 95, 96 en 97) van
hoofdstuk III worden successievelijk tot het voorgedragen be
drag uitgetrokken, zulks wat art. 2, onderdeel b, betreft, na
dat de Voorzitterin aansluiting van hetgeen omtrent dezen
post in de memorie van beantwoording is gezegdbad medege
deeld dat bij burgemeester en wethouders het rapport betref
fende den toestand enz. der Harlingervaartsbrug b'-reids is in
gekomen zoodat er thans nog meer dan bij de indiening der
memorie vooruitzigt bestaat, dat het collegie eerlang voorstel
len ter zake zal kunnen aanbieden.
De vergadering wordt hierna voor eenige oogenblikken ge
schorst.
Bij hervatting der werkzaamheden wordt aan de ordo gesteld
art. 6afd. I van hoofdstuk III (volgno. 98)onderhoud van
torensklokkenuur- en speelwerken. Onder de som uitge
trokken bij onderdeel a van dit art.onderhoud van torens is
o. a. begrepen eene som van ƒ1500 voor buitengewone herstel
ling aan den Oldehoof- en 600 voor werken aan den Nieuwe
toren.
In verhand met hetgeen ten dezen in hot verslag van rap
porteurs is vermeld, brengt do Voorzitter allereerst in be
handeling de al of niet wenschelijkheid om 600 uit te trekken
voor werken aan den Nieuwe Toren.
De discussiën te dezen geopend zijnde, zegt do heer Wier
sma, dat hij in de sectie zijne beswaren ten dezen reeds heeft
ontwikkeld en de vraag heeft besproken zooals die door rappor
teurs is gesteld. Al daöeliik na het rapport van deskundigen
is bij spr. op den voorgrond getreden, dat de Nieuwe Toren,
hetzij geheelhetzij gedeeltelijk moet worden afgebroken om
dat die toren esne bedreiging is voor een groot en digt bebouwd
gedeelte der gemeente. Sinds jaren is do Nieuwe Toren een
grief voor vele ingezetenen geweest en de omwonenden heb
ben dit als 't ware periodiek en op verschillende wijze ook aan
het gemeentebestuur kenbaar gemaakt en niet nagelaten te ver
zoeken dat van gemeentewege de noodige maatregelen tegen
mogelijk gevaar zouden worden genomen. En zegt spr. meest
altijd is het uitgeloopen op een onderzoek door deskundigen
zoo ook onlaugs nadat velen der omwonenden het gemeentebe
stuur bij deurwaarders exploit hebben verantwoordelijk gesteld
voor eventuele echade.
Bij de beraadslaging omtrent den torenis spr. tegemoet ge
voerd de beweringals zoude men b. v. evengoed aanleiding
kunnen vinden omtrent het stadhuisna te gaan of het mis
schien eene bedreiging voor de omwonenden zou kunnen wor
den hij wil hiertegen opmerkendat dit het standpunt niet
iswaarop hij *taat. Ten opzigte van den toren heeft men niet
te doen met een normalenmaar met een abnormalen toestand.
De uiterlijke staat motiveert de vrees voor omvallen. Die vrees
behoort volgens spr. geheel te worden weggenomenen dit is
niet geschied door het rapport, onlangs door de deskundigen
omtrent den toestand van den toren uitgebragt. Er mag z. i.
niet de minste vrees in dezen worden geduldomdat zelfs die
minste vrees, voor zoover die vrees door feiten of toestanden
is gemotiveerdop het bestuur der stadwanneer het den toren
in dezen toestand laat Btaan eene groote verantwoordelijkheid
laadt, te meer daar er vóór het behoud des torens weinig of
geene noodzakelijkheid bestaat. Het laatste rapport door des
kundigen omtrent den toestand des torens uitgebragt, heeft
naar spr's inzien veel te denken overgelaten. Wel is daarin ver
meld dat dq scheve standdie reeds sedert langen tijd dagtee-
kentniet is veranderdmaar dat neemt z. i. nog geenszins
alle vrees weg. Men heeft hier te doen met een abnormalen
toestand, die, ofschoon gedurende een 25-tal jaren geen blijken
van verandering gegeven hebbendeniet tot de conclusie mag
en kan leidendat er hoegenaamd geen gevaar is. De heeren
deskundigenzegt spr.hebben dan ook in hun rapport er dit
bijgevoegd, dat, wanneer de stand des toren iets mogt blijken
te veranderen, er dan dadelijk gevaar zou kunnen ontstaan.
Het is deze clausule, merkt spr. op, waarmede die heeren
deskundigen de verantwoordelijkheid van zich afwerpen. Wan
neer morgen de stand des torens ietszij het dan ook slechts
een meetkunstige streepverandertdan acht hij de heeren
deskundigen van elke verantwoordelijkheid ontslagen en de toe
stand van heden, geeft hoegenaamd geene zekerheid voor de
toekomst. Spr. wil in dezen niet overdrijven, maar merkt op,
met ronde woorden staat dit immers in het rapport. Daarin
leest hij nergens dat de deskundigen een waarborg hebbendat
de oorzaakdie vroeger den toren heeft doen verzakkenniet
weder zal intreden en nu blijft het bij hem de vraagof, wan
neer die oorzaak eens weder mogt intreden en de helling des
torens daardoor iets mogt vermeerderenwelke vermeerdering
spr. herhaalt hetvolgens deskundigenals gevaarlijk is te be
schouwen, of er dan voor het gemeentebestuur, zelfs bij de
meest snelle uitvoeringnog gelegenheid zou zijnom omstor-
ting to voorkomen en de omwonenden alzoo voor een groot ge
vaar te behoeden. Dit is z. i. alles behalve zeker. Een hevigen
storm of een storm uit een verkeerden hoek zou eens zijn in-