140 Verslag der handelingen van den gemeentera
vloed op den toren kunnen doen gelden en die omstandigheden
in liet leven kunnen roepen. Do bovenvermelde vraag geeft
in de le plaats veel te denken en leidde er toe, dat in de sec
tie do vraag werd gedaanof het gemeentebestuur wel verant
woord was den toren in zijn tegenwoordigen toestand te laten
voortbestaan. Naar spr's. meening is het gevaar in dezen niet
anders te voorkomen dan door gcheelo of gedeeltelijke afbraak.
De oorzaak der verzakking, zegt hij, is meermalen aangeno
men als te zijn ontstaan reeds tijdens den bouw des torens en
te zijn gelegen in de fundamenten iets wat naar spr's inzien
wordt bevestigd door den regten stand van het boven- op het
ondergedeelte des torens. Zekerheid heeft men dienaangaande
echter geenszins. Ook niet tengevolge het onlangs uitgebragt
rapport; dewijl dan, hetgeen niet mogelijk was, de fundamen
ten moesten zijn onderzocht. Men moet in dezen gissenen de
twee deskundigen van elders die het laatstelijk gedaan onder
zoek des torens mede hebben bewerkstelligd, zijn, zooals uit
het rapport kan blijkenafgegaan op inlichtingen van den di
recteur der gemeentewerken. Nu heeft spr. niet de minste re
den te veronderstellendat die ambtenaar bij het geven van
die inlichtingenniet conciënsieus is te werk gegaanintegen
deel hij weetdat de toren steeds een voorwerp van aanhou
dende zorg voor den directeur ismaar hij wil er toch op wij
zen, dat dat afgaan op inlichtingen van den directeur behoor
lijk in liet rapport is gestipuleerd en waar de eerste door hem
besproken clausule van dat rapport, de waarde van het rapport
reeds veel vermindertdaar heft deze clausule die waarde ge
heel op. Een rapportwaarbij in de le plaats wordt beweerd,
dat ofschoon de helling des torens geen dadelijk gevaar van om
storten veroorzaakttoch elke merkbare vermeerdering dier hel
ling als gevaarlijk is te beschouwen en waarbij in de 2e plaats
wordt geconstateerddat men bij de beoordeeling is afgegaan
op inlichtingen van anderennoemt spr. een rapportin het
onderhavig gevalvan geene waarde.
Het motiveert zijne opiniedat de toren steeds is eene be
dreiging voor een zeer bevolkt gedeelte der gemeente. De om
vang der gevreesde ramp wil spr. niet beschrijvenieder lid der
vergadering kan zich hiervan eene voorstelling maken.
In de 2e plaats moet spr. nog vragen welk nutwelk belang
is er in het behoud van den toren gelegenen zoo jais dat
rut, dat belang zoo overwegend, dat het gemeentebestuur
daarom eene zoo groote verantwoordelijkheid mag aanvaarden
De toren is geen monument van antique schoonheid en levert
geen ander practisch nutdan dat van de tijdregeling Dit in
aanmerking genomenrijst bij hem de vraagof die bedreiging
niet behoort to worden weggenomen.
Wil men hem behouden voor de tijdregeling, wel nu, zegt
spr.dit kan verholpen worden. Laat men dan het bovenge
deelte des torens weder op een nieuw onderstuk stellen. Veel
zou spr. nog bij het door hem aangevoerde kunnen voegen. Hij
heeft de portee van het door rapporteurs voorgestelde goed be
grepen. Zijne overwegingen ter zake hebben hem er echter toe
geleid, om* tegen het uittrekken der voorgedragen som ad 600
te stemmenten einde daardoor aan burgemeester en wethou
ders een wenk te geven, om voorstellen aan te bieden tot af
breken van den torenhetzij geheelhetzij gedeeltelijk. Spr.
althans voor zich wil gaarne van de verantwoordelijkheid uit
eene bestendiging van den tegenwoordigen toestand voortvloei-
jende worden ontheven.
De heer Bruinsma verklaart aanvankelijk een gevoelen te
hebben gedeeldgeheel overeenkomende met dat van den heer
Wiersma. Het door de deskundigen uitgebragte rapport bevre
digde ook hem niet, omdat zij grootendeels zijn afgegaan op
inlichtingen van den directeurterwijl zijblijkens het rapport
door den wind ook niet den j iristen stand des torens hebben kunnen
aangeven. Spr. heeft zich dan ook in opzigt tot dit laatste,
reeds afgevraagd, waarom is dan niet gewacht tot een stillen
dag. Miar hiertegen schijnen bezwaren bestaan te hebben. De
id te Leeuwardenvan den 22 November 1877.
nadere overwegingen van spr. ter zake hebben hem later tot
eane andore zienswijze gebragt. Ten opzigte van de le griet,
die hij tegen het behoud des torens hadn.l. het gevaar voor
de omwonendenis spr. voorgekomen niet zoo overwegend te
zijn. Hij moet er do vergadering op wijzen, dat de toren niet
sedert korten tijd den schuinen stand heeft, maar al sedert
langen tijd, welligt meer dan 100 jaren. Dat de bewoners van
de "om den toren gelegen pandendie panden dus hebben be
trokken reeds tijdens den schuinen stand en welligt daar alleen
zijn gaan wonen om geldelijk belang. Gaarne stemt spr. toe,
dat de uiterlijke staat vrees geeft voor omvallenmaar hij ge
looft niet, dat die vrees groot behoeft te zijn en wijst daartoe
op den toren te Delft, die veel schuiner stand heeft dan de
Nieuwe Toren. Verder wil hij er op wijzen dat de directeur
der gemeentewerken in verschillende jaren loodingen heeft be
werkstelligd en dat die ambtenaar niet zoo dwaas zou zijn, deu
waren toestand te maskeren, en den ingezetenen bloot te stel
len aan een groot ongeluk. De directeur heeft steeds gepersis
teerd by zijne bewering dat de toren bij zijnen tegenwoordigen
stand niet zal en niet kan omvallen en merkt spr. op ook andere
deskundigen hebben dit aan hem verzekerd. Hij heeft onlangs nog
een deskundige gesprokendie ook hem heelt verzekerddat
de toren thans geen gevaar van omvallen oplevert, zelfs niet al
ging hij nog een duim meer overhollen. De toren is scheef
gaan staan dadelijk na den len bouwhetgeen ook blijkt uit het
onlangs uitgebragt rapport, waarin dit wordt beweerd in ver
band met den loop der voegen. Wanneer de schuinen stand van
tijd tot tijd was veroorzaakt, zouden die voegen een anderen
vorm moeten hebben. Spr. heeft aan den doer hem gesproken
deskundige gevraagd of welligt de fundamenten des torens los
zijn, waarop is te kennen gegeven, dat, was dit het geval, de
stand nog veel schuiner zou zijn. Ten opzigte van de funda
menten moet geen zwarigheid bestaan. Ook werd door den des
kundige nog opgemerkt, dat indien de toren later was verzakt,
dit ook merkbaar zou zijn aan het huis van Braun, hetwelk
dan ook schever zou moeten staan. Eindelijk wil spr. er nog
op wijzen, dat in den toren nu eene looding is aangebragt, die
dadelijk doet zien of de toren ook van stand verandert. Blijkt
hot nu dat hij werkelijk schuiner wordtdan zal men hem kun
nen afbreken. Nu levert de toren volgens de overtuiging van
deskundigen nog geen gevaar op en is hij er dus tegen om tot
afbraak over te gaan, in verband waarmede hij vóór den thans
besproken post der begrooting zal stemmen.
De heer Attema gelooft, dat de raad in dezen voor eene
hoogst moegelijke kwestie staat. Wordt tot afbraak van den to
ren beslotenin den zin van den heer Wiersmadan weot men
dat het gevaargevreesd door den schuinen stand voor goed is
weggenomen. Dan zou men bepaald den veiligaten weg bewan
delen. Dergelijke overwoging versterkt de stelling van den heer
Wiersma. Natuurlijk dat ze ook bij rapporteurs en bij spreker
weegt. Na het door de deskundigen uitgebragt rapport is het
spreker echter voorgekomen, dat er op dit oogenblik geen vol
doende reden bestaat voor die vrees, welke den raad zou moe
ten nopenonmiddellijk maatregelen te beramen ter voorberei
ding van de afbreking van den toren.
Behalve dat geconstateerd is door het rapportdat de schuine
stand niet is toegenomen, staat nog dit vast, dat het uurwerk
geene afwijking aanwijst.
Neemt spr. óe conclusie van het rapport van deskundigen in
aanmerking, welke conclusie in 5 onderdeelen is gesplist, dan
komt het hem voordat van een direct afbreken geen sprake be
hoeft te zijn. Daarom legt hij zich neer bij het denkbeeld in
de 3e sectie geuitomvoorloopig in het rapport der deskun
digen berustende en burgemeester en wethouders een naauw-
keurig toezigt opdragende, den voorgedragen post goed te
keuren.
Hij gelooftdat men met zoodanig besluit gerust de toekomst
kan afwachten en dat de verantwoordelijkheid die het gemeente
verslag der handelingen van den gemeenten
bestuur daardoor op zich neemtzeker niet zeer groot kan ge
noemd worden. Spr. wenscht voorts nog in herinnering te
brengendat do toren dit jaar nog al zware prooven heeft door
staan. leder der leden zullen de Jauuarij stormen nog versch
in het geheugen liggen. Toen heeft de toreu ecu sterken wind
druk moeten verdurendochnaar spr. meentheeft hij daar
door geen nadeel ondervonden. Spr. herhaaltdat de keuze in
dezen wel moeijelijk is, maar dat hij voor zich geen vrijheid
kan vinden om zich aan de zijde van den heer Wiersma te
scharen.
De heer Wiersma wenscht met een enkel woord de door
de heeren Bruinsma en Attema aangevoerde argumenten te
beantwoorden.
De heer Bruinsmamerkt hij opheeft gezegddat het ar
gument der bedreiging van de omwonenden niet zoo zwaar be
hoeft te wegenomdat die omwonenden reeds tijdens den scheven
stand des torens daar zijn komen wonen en dit welligt hebben
gedaan met het oog op het financieel belang, omdat ter plaatse
de panden wegens de mindere veiligheidgoedkooper zijn. Spr.
moet opmerkendat deze redenering wel niet kan opgaan. Voor
eerst moet nog bewezen worden, dat de bedoelde bewoners
juist daar om de goedkoopte zijn gaan wonenterwijlwanneer
dit werkelijk het geval is, hierin reeds het bewijs zou zijn ge
legen, dat de toren gevaarlijk wordt geacht.
De heer Bruinsma heeft verder gezegddat de toren te Delft
nog veel schuiner dan de Niouwetoren staat. Spr. weet niet of
dit werkelijk zoo ismaar al is dat zoodan rijzen z. i. nog
zeer veel vragen, die hiermede onmiddelijk in verband staan.
Is b.v. de oorzaak der verzakking daar wel dezelfde als hier,
enz.en, zegt spr., al bleek nu dat daar onder gelijke omstan
digheden de toren werkelijk schuiner staat dan hier, neemt
dan het behoud van den toren daar de verantwoordelijkheid
van het gemeentebestuur voor het behoud van den toren
alhier weg
De heer Bruinsma heeft gewezen op de vaste overtuiging van
den directeur der gemeentewerken in dezendie overtuiging
wenscht spr. gansch niet weg te cijferen. Hij wil aannemen
dat de toren, zooals de directeur beweert, op dit oogenblik
nog geen gevaar oplevert, maar het blijft bij hem de vraag,
of de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur wel is ge
dekt door den directeur. De verantwoordelijkheid van het be
stuur wordt geenszins door die van dien ambtenaar weggeno
men. Het gemeentebestuur moet in dezen zelf oordeelen, het
geen blijkens het rapport van deskundigen zeer goed mogelijk is.
De heer Bruinsmazegt spr.heeft gesproken van een deu
leden niet bekende deskundigedie hij ter zake heeft geraad
pleegd. Ofschoon spr. meent dat het oordeel van zulk een on
bekenden deskundige in dezen geen gewigt in de schaal kan
werpenwil hij nog opmerkendat tegenover dat oordeel staat
de clausule van het rapportluidende als volgt„Ofschoon do
„toren voor het oogenblik geen dadelijk gevaar oplevert, zoo is
„echter elke latere merkbare vermeej-dering der helling als ge
vaarlijk te beschouivenDat is, merkt spr. opeen belangrijk
verschil van meening tusschen de deskundige van den heer
Bruinsma en deze deskundigen.
De heer Attema heeft gewezen op het uurwerkhetwelk
eene afwijking des torens zou hebben gevoeld en doen kenbaar
maken. Spr. wil wel gelooven, dat dit waar kan zijn, maar wil
toch opmerken, dat dit een uurwerk is, niet als dat van een
horologietnaar van grooter allooi. Hem is wel medegedeeld
dat een toren altijd zóó wordt gemaaktdat hg eenigzins kan
zwiepenwijl hij anders gevaar heeft van omvallen. In verband
hiermede komt het hem voordat het beroep op het uurwerk
wel niet als afdoende kan worden aangemerkt. Voorts heeft
de heer Attema nog gewezen op den zwaren proefdie]de toren
dit jaar nog heeft doorstaan. Te dien opzigte moet hij opmer
ken dat het steeds de vraag zal blijvenof hij door dien proef
niet in kracht is verminderdof hij thans niet meer gevaar
ld te Leeuwarden, van den 22 November 1877. 141
voor omvallen oplevert, dan vóór de Januarij-storinen en of hij
volgende stormen evenzeer zal kunnen trotseren. Eindelijk heeft
de heer Attema gezegd, dat bij het nemen van eeu besluit,
zooals is voorgesteldhet gemeentebestuur zeker weinig ver
antwoordelijkheid op zich zal ladendoch spr. wil geen weinig,
maar in het geheet geen verantwoordelijkheid. Z is de ge
meente verpligr. hier alle gevaar weg te nemen. Het geldt hier
niet het bestendigen van gevaar voor eeu klein ongelukmaar
van dat voor een zeer groot onheil.
Wat nu de algemeene argumenten betreft tegen het afbreken
van den toren aangevoerdn.l. dat de toren reeds sedert lang
dien schuinen stand heeft gehaden de helling niet is vermeer
derd, wil hij opmerken, dat, blijkens het rapport van deskun
digen die vermeerdering toch zeer goed mogelijk is. Die
deskundigen stellen geenszins op den voorgronddat de scheve
stand bij den bouw is veroorzaakt en dat de helling niet meer kan
vermeerderen, hetgeen blijkt uit dea raadom ter voortdurende
observatie een vaste loodlijn in den toren aan te brengen.
Wanneer hij al het door de heeren Bruinsma en Attema
aangevoerde nagaat, dan vindt hij daarin geenszins reden om
van zijne opinie ten dezen te veranderen en zal hij alzooop de
aangevoerde gronden tegen den voorgedragen post stemmen.
Den heer Bloembergen komt het voor, dat de geachte laatste
spr. te veel gewigt hecht aan die zinsnede van het rapport
waarbij wordt gezegd, dat elke latere merkbare vermeerdering
der helling als gevaarlijk is te beschouwen. Hij doet het voor
komen alsof bij de geringste afwijking des torens bij zijnen
tegenwoordigen stand er dadelijk gevaar is. Spr. moet opmer
ken dat in dezen de vraag slechts is is de helling des torens
toegenomen, of neemt zij toe ja of neen P en nu heeft zoowel
het vroeger als het nu laatstelijk gedaan onderzoek bewezen
dat de helling niet toeneemt. De deskundigendie het laatste
lijk gedaan onderzoek hebben bewerkstelligdzijn echter van
oordeeldat meerdere verzakking zou kunnen gebeuren en
nu zeggen zijmet het oog daarop gebeurt datdan achten
wij den toren gevaarlijk. Spr. gelooft, dat blijkt het, dat de
toren steeds verzakt, het dan dienstig is tot afbraak over te
gaanmaar nietdatzoodra de helling slechts een streep of
weinig strepen grooter wordtdadelijk gevaar zou bestaan. Hij
is van oordeeldat het gemeentebestuur weinig verantwoorde
lijkheid op zich laadt, wanneer het den toren vooralsnog in
zijnen tegenwoordigen stand behoudtvoorbehoudens de noodige
herstelling. Men staat hier immers voor eene pertinente verkla
ring van deskundigen. In het rapport is pertinent verklaard
dat de tegenwoordige schuine stand des torens geen oorzaak zal
zijn van omvallen en dat er dus geen dadelijk gevaar is. Met
het oog op de mogelijkheid eener toename der helling wenschen
de deskundigen in den toren eene inrigting te hebben gemaakt
ten einde men zich zal kunnen overtuigenof de toren al of
niet meer zakt. Men zal dus steeds de helling des torens met
juistheid kunnen nagaan en kennen.
Hij voor zich meent met het oog vooral op de pertinente
conclusie van het rapport der deskundigenvrijheid te hebben
om voor de somuitgetrokken voor herstel van het metselwerk
en het aanbrengen van bovenbedoelde inrigting in den toren,
te stemmen.
De Voorzitter zegt, dat de raad in dezen staat voor de
vraag, of eene som ad /"600 zal moeten worden besteed aan
een gemeentelijk gebouwdat in verval verkeert en alzoo her
stelling behoeft. Men magzegt hijover het meerdere of
mindere gevaar van oordeel verschillen, doch het is een feitdat
de toren in verval is en hersteld moet worden. Spr. heeft ais lid
van het collegie ,van dagelijksch bestuur medegewerkt tot het
uittrekken der voorgedragen som ad f 600ofschoon hij thans
meent, dat die som niet op de begrooting behoort te worden gesteld.
Nu het blijkt, dat er verschil van gevoelen bestaatmeent hij zich
te moeten scharen aan de zijde van hendie den toren afgebroken