142 Verslag der handeliugen van den gemeente willen hebben. Spr. wenscht niet in eene beoordeeling te tre den van het door de deskundigen uitgebragt rapport.dewijl z. i. uit dat rapport wapens voor beide partijen zijn te smeden. Al wordt daarin niet pertinent den raad gegeven om den toren oumiddelijk te doen afbreken, de gehouden discussiön hebben doen zien dat daaruit toch ook geene voldoende gerustheid is te puttenzoodat de Nieuwe Toren steeds een voorwerp van on rust voor de omwonenden dreigt te blijven, dat even als de Oostersche kwestie op staatkundig gebied van tijd tot tijd de gemoederen in beweging brengt. Nu is erzegt spr.in deze vergadering reeds veel gesproken of het al of niet denkbeeldige van het gevaar waarmede de toren dreigt, doch volstrekt niet over de noodzakelijkheid om den toren te behouden. Hij ziet niet in dat eenig afdoend motief voor het behoud van dezen toren kan worden aangevoerd. Aan de Oldahoofd zijn herinneringen verbonden die hem tot een der eigenaardigheden van Leeuwarden maken, en waarom spr. ongaarne tot zijne slooping zou medewerken. Doch de Nieuwe Toren is volstrekt geen sieraad voor de stad en zal datookal wordt er eene som van 600 aan besteed niet worden. Het klokkenspel is z. i. ook niet zoodat het de gemoederen opwekt en men daarom den toren zou moeten be houden. Een en ander leidt hem er toevpor vermindering van den besproken post te stemmenten einde daardoor aan burgemeester en wethouders een wenk te geven om voorstel len in te dienen tot geheele of gedeeltelijke afbraak van den toren. De heer Bloembergen kan zich niet vereenigen met het gesprokene door den Voorzitter, als of do Nieuwe Toren niet meer zijn nut heeft. Hij wil opmerkendat die toren nog steeds is de officieele tijdwijzer en dat indien men hem ging afbreken, altijd iets anders in zijne plaats zou moeten verrijzen. Hierna brengt de Voorzitter in stemming een door den heer Wiersma ingediend amendement, strekkende om onder deel a. van hoofdstuk IIIafd. Ite verminderen met eene som ad 600 voor werken aan don Nieuwe Toren. De uit slag hiervan is, dat met 10 tegen 8 stemmen dit amendement wordt verworpen. Vóór stemden de heeren Brunger, Plan- tenga, Kengers, Wijbrandi, Wiersma, Bakker en van Eijsinga en de la Faille. Wordt opgemerkt, dat laatstgenoemd lid juist vóór deze stemming ter vergadering was gekomen. Alsnu wordt in behandeling gebragt het voorstel van rappor teurs om de somonder onderdeel a. van hoofdstuk III, afd. I, art. 6 begrepen voor buitengewone herstellingen aan den Olde- hooftoren ad 1500 te verminderen met ƒ500 en uit te trekken op 1000. De heer Wijbrandi zou omtrent den thans in behandeling zijnden post, die eerst op 1500 is uitgetrokken, doch thans op 1000 wordt voorgesteld, gaarne eenige inlichting ontvangen. Ten vorigen jare, zegt hij, is, naar hij meent, eene som van ƒ800 ten behoeve van den Oldehooftoren uitgetrokken en nu wenscht men weer 1000 uit te trekken. In verband daarmede zou hij gaarne vernemenof deze post een steeds wederkeerende is. Nadat de Voorzitter den heer Wijbrandi had ingelicht, dat dit niet het geval isdoch dat er in den laatsten tijd wat meer ten behoeve van den Oldehooftoren is moeten worden uitgegeven, omdat daaraan vroeger wat weinig is besteedwordt conform het voorstel van rapporteurs besloten en in verband daarmede onderdeel a van hoofdstuk III, afd. I art. 6 (volgno. 98) uitge trokken tot een bedrag van 1986en daar de verdere onder- deelen worden goedgekeurd het geheele art. vastgesteld tot een be Irag van 2586. Artt. 78 en 9volgnos. 99100 en 101 geven geen aanleiding tot discussie en worden uitgetrokken tot het voorgedragen bedrag. Art. 10 (volgno. 102) waaromtrent blijkens het verslag van rapporteurs ook in de sectie bespreking heeft plaats gehad wordt besproken door den heer van Sioterdijckdie naar aad te Leeuwardenvan den 22 November 1877. aanleiding van de gedachten wisselingwelke heeft plaats gehad omtrent de plaatsing van 4 lantaarns bij de Harlingervaarts- brugin overweging geeftdie plaatsing te bevorderenvóór tot het herstellen van die brug wordt overgegaan. Is hetzoo vraagt hij, met het oog op de veiligheid niet beter, dat de lan taarns zijn geplaatst vóór met het repareren der brug wordt begonnen. Het is toch te verwachtendat de brug tijdens de reparatie open zal moeten staan en dan is het z. i. wenschelijk, dat het terrein behoorlijk is verlicht. De Voorzitter moet opmerkendat niet in de bedoeling van het dagelijksch bestuur ligt, om tijdens de reparatie het terrein duister te laten maar om het, met het oog op de veilig heid behoorlijk te verlichten. Spr. die niet weet, welken omvang de werkzaamheden aan de brug zullen erlangenbetwijfelt echterof de lantaarnsbij de brug te plaatsendie veiligheid wel genoegzaam zouden waarborgen. De heer Bloembergen wenscht er ook op te wijzen, dat men, in verband met de werkzaamheden aan de brug het om liggend terrein behoorlijk zal verlichtenmaar achtmet het oog op eventuele beschadiging, de plaatsing der lantaarns vóór de reparatie der brug niet wenschelijk. Hierna wordt art. 10, zoo ook art. 11 zonder hoofdelijke stemming vastgesteld en afd. I van hoofdstuk III uitgetrokicen met een bedrag van 35,027. Afd. II, III, IV en V (volgnos. 104 tot en met 117) worden tot de voorgedragen sommen vastgesteld met dien verstande dat volgno. 105, bezoldiging van de doodgravers, en in verband daarmede de betrokken afd. met ƒ100 wordt verhoogd. Op voorstel des voorzitters wordt, in verband met de ver hooging der som voor opbrengst van het aschlandde som uit getrokken onder volgno. 118, bezoldiging van den directeur en de opzigters der stadsreinigers met 70 verhoogd. Bij de be handeling van de overige posten van afd VI van hoofdstuk III geeft de heer Bruinsma te kennendat ook hij wenschelijk acht hetgeen in de sectie reeds is opgemerkt, n.l. dat aan be zitters van de vroeger gebruikelijke opene tonnen, de gelegenheid wordt gegeven om die kosteloos te verwisselen tegen de thans in gebruik zijnde tonnen. Ofschoon hij in dezen geen bepaald voorstel wil doendaar dit misschien minder wenschelijk wordt geacht, wil hij er toch op wijzen, dat met bedoelden maatregel niet zulk een groote opoffering zou gepaard gaandewijl het getal oude tonnen slechts een 100 bedraagt en de uitgaaf dui 500 600 zou beloopen. De redenwaarom verwisseling wenschelijk is, zegt spr.bestaat hierindat die tonnen bij de mindere standen nog in gebruik niet meer worden geleaigd in pramenmaar in kleine wagentjes, die eigenlijk daarvoor niet bestemd zijn. De stank en andere onaangenaamheden die daardoor ontstaanzou naar sprs. meening eenige opoffering van gemeentewege in dezen wel regtvaardigen. Hij wenscht thans echter geen voorstel te doen, maar behoudt zich voor later op de zaak terug te komen. Hierna worden artt. 2, 3, 4 en 5 van afd. VI onveranderd vastgesteld en die afdeeling uitgetrokken op 35,769. Artt. 1 en 2 van afd. VII van hoofdstuk III, volgnos. 123 en 124 worden tot de voorgedragen sommen goedgekeurd, ter wijl de Voorzitter in verband met hetgeen blijkens het ver slag in de sectien is gesproken, bij art. 3 opmerkt, dat hij zich, indien een voorstel was gedaan om dezen post met ƒ3000 te verminderen, hij zich daarmede wel zou kunnen vereenigen. Al laat de bestrating in de gemeente hier en daar nog wel te wenschen over, in den laatsten tijd, is er toch veel ten behoeve daarvan gedaan. Spr. wijst er op, dat gedurende de laatste 6 jaar alleen voor aankoop van keijen een halve ton gouds is uitgegevenook in verband met den stand der begrooting zou hij zich wel met eene vermindering kunnen verecnigen. Nu echter daartoe geen voorstel is gedaan, bepaalt hij zich alleen tot de opmerking. Verslag der handelingen van den gemeenteraa Art. 3 wordt hierna, even als artt. 4 tot en met 11 (volgnos. 125 tot en met 133) zonder hoofdelijke stemming vastgesteld, terwijl de geheele afdeeling VII van hoofdstuk III wordt uit getrokken met 22,500 en het hoofdstuk op 224,256.60. Hoofdstuk IV (volgnos. 134 en 135), wordt met in achtne ming der door rapporteurs voorgestelde en door de vergadering goedgekeurde verhooging met 85 van onderdeel d van art. 1 (volgn. 134)zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. Hoofdstuk V (volgnos. 136 tot en met 142)wordt eveneens vastgesteldmet dien verstande evenweldat conform het daar toe gedaan voorstel van rapporteursde onder onderdeel W van art. 1volgn. 136uitgetrokken post ad 40 voor onderhoud van de Harlingerstalwordt geroijeerd en alzoo het totaal van het hoofdstuk met dat bedrag wordt verminderd. Afdeelingen I en II van hoofdstuk VI, volgnos. 143149, worden onveranderd vastgesteld. Bij de behandeling van afdeeling III, volgnos. 150—152, geeft de heer van Eijsinga te kennendat hij ten dezen eene vraag tot het collegie van dagelijksch bestuur wenscht te rig- teneene vraagdie niet zoozeer geldt het cijfer voor kosten van politie uitgetrokkenals wel een ander puntn. 1. het po- litie-toezigt op het boomgewas, 'tSpreekt van zelf, zegt spr., dat het moeijelijk is de schendende hand der straatjeugd overal terug te houden, maar hij doelt hier ook meer op iets anders, n. 1. het plaatsen van steenen en hokken tegen jonge boomen hetgeen vooral in het nieuw gedeelte der gemeente meermalen geschiedt. Hij is van meeniug, dat, werd aan dat punt door de politie wat meer aandacht geschonkende 1000 uitgetrok ken ten behoeve van het plantsoen, veel meer nut zou doen. Niet in het breede willende uitweiden over de ergernissen die men dagelijks ondervindt door de plaatsing van steen of hokken voor nieuw te bouwen huizen tegen het plantsoenwil hij slechts dit feit constaterendat n. 1. aan de Spanjaardslaan een hok is geplaatstdienendenaar spr. meentvoor berging van afval, waarbij de boomen dienen als buitenpalen. De Voorzitter moet de gegrondheid van de door den heer van Eijsinga gemaakte opmerking erkennen en kan verklaren dat hij reeds meermalen de aandacht van den directeur der gemeentewerken en van de politie op het bedoelde punt heeft evestigd. Wat het laatste door den heer van Eijsinga aange- aalde feit betreft, dat was spr. onbekend. Hij zal ter zake een onderzoek instellen en de noodige maatregelen doen nemen. Spr. wenscht verder op te merkendat de boomen niet altijd zijn te vermijden, vooral waar het de plaatsing van hokken voor te stichten huizen betreftwelke hokken zoo digt mogelijk bij het werk dienen te zijn. Plaatsing van steen tegen plant soen spr. erkent hethet heeft meermalen plaats gehad vooral in erge mate nabij de Wirdumerpoortsbrug. Daar de gevolgen van zoodanigo plaatsing niet zullen en kunnen uit blijven, wil hij den heer van Eijsinga gaarne de verzekering geven, dat zijne opmerking niet zonder gevolg zal worden ge laten. De heer de la Faille wenscht bij deze afdeeling der be grooting, in aansluiting met den heer van Eijsinga, nog een punt onder de aandacht van het dagelijksch bestuur te brengen en welde mishandeling van dieren. Ofschoon hij op dit oogenblik niet zeker weet, of omtrent dit punt in onze ge meentelijke verordeningen de noodige bepalingen voorkomen zou hij toch gaarne zien, dat de policie ten dezen wat meer haar invloed Tiet gelden. Des Donderdags en Vrijdags vooral toch is men dikwijls getuige dat vee, vooral kalveren, boven matig en soms geheel noodeloos worden geprikkeld en geslagen. Hij gelooftdat de politie in dezen veel zal kunnen voorkomen. Nadat de Voorzitter had verzekerd, dat ook de door den heer de la Faille gegeven wenk zoo veel mogelijk zal worden behartigdwordt afd. IIIzoo ook de verschillende posten van afd. IV volgnos. 153162 zonder hoofdelijke stemming tot de te Leeuwarden, van den 22 November 1877. 143 voorgedragen sommen vastgesteld en hoofdstuk VI uitgetrokken met 35,977,64. De verschillende posten van afd. I van hoofdstuk VII (volgnos. 163171) die met het oog op het gememoreerde in het verslag van rapporteurs ten aanzien van volgnos. 167 afzonderlijk in rondvraag worden gebragtworden successievelijk zonder hoofde lijke stemming vastgesteld, terwijl de afd. wordt uitgetrokken met 55,601.10. Ingevolge daartoe door rapporteurs gedaan voorstel wordt: 1. art. 1, afd. II van hoofdstuk VII (volgno. 172) verhoogd met 2300 en alzoo uitgetrokken op ƒ8400; 2. art. 4 (volgno. 175) verhoogd met f 50en aan dat art. als nieuw lett. g toegevoegd voor: jaarwedden van het onderwijzend personeel aan de nieuwe tus8chen8chool ƒ3550, zoodat het totaal van meerbedoeld art. wordt uitgetrokken op 66,880. Met in achtneming van bovenvermelde besluiten worden de verschillende posten van afdeelingen II, III, IV, V, VI en VII (volgnos. 172199) tot de voorgedragen sommen uitgetrok ken en het totaal van hoofdstuk VII vastgestold op 190,870.10. De posten vermeld onder volgnos. 200 tot en met 203 der ontwerp-begrootingafd. I en II van hoofdstuk VIII geven geen aanleiding tot discussie en worden tot de uitgetrokken sommen goedgekeurd. Bij de behandeling van afd. III (volgnos. 204 tot en met 206) veroorlooft de heer Lm pare zich eene vraag te doen. Nog altijd, zegt hijis aanhangig de zaak van de pensionering van gemeente-ambtenaren. Nog altijd ligt er een besluit, waar bij burgemeester en wethouders zijn uitgonoodigd eene verorde ning te ontwerpen, waarbij van net beginsel wordt uitgegaan, dat de ambtenaren aanspraak op pensioen hebben. Nu weet spr. welen hij merkte het ook reeds bij eene vroegere gele genheid op, dat het moeijelijk voor burgemeester en wethou ders is, zoodanige verordening, daar die strijdt met hun eigen ge voelen, zooals dit in een vroeger ontwerp was neergelegd te maken, maar zegt hijwordt die moeijelijkheid te groot geachtlaten burgemeester en wethouders dan met die mededeeling bij den raad komendie dan aan eene commissie uit zij n midden zou kun nen opdragen, eene verordening te ontwerpen naar het door de meerderheid van den raad gehuldigd beginsel. De Voorzitter zegt, dat, zooala de heer Duparc ook reeds teregt heeft opgemerktin dezen voor het collegie groote moeije lijkheid bestaat. In verband met die moeijelijkheid hebben bur gemeester en wethouders eene uitnoodiging gerigt aan het be stuur eener andere gemeente, alwaar eene regeling der pen sionering in den aangegeven zin is tot stand gekomenten einde van daar het licht te erlangendat zij zeiven niet hebben. Tot nog toe is echter aan die uitnoodiging geen gevolg gegeven, doch burgemeester en wethouders, die den door den geachten spr. gegeven wenk willen behartigenzullen indien dat gevolg te lang mogt uitblijven, op andere wijze voorziening zoeken. Hierna worden artt. 1 en 2 van afd. III (volgnos. 204 en 205) tot de voorgedragen bedragen vastgesteld terwijl art. 3volgno. 206, ingevolge het voorstel van rapporteurs en het heden ge nomen besluit tot het verleenen van eene gratificatie aan de wed. Voorst wordt uitgetrokken met 252. Afd. III wordt in verband hiermede vastgesteld op ƒ3138.50 en hoofdstuk VIII op 106,158.50. De posten vermeld onder hoofdstuk IN en X volgnos. 207, 208 en 209 worden zonder hoofdelijke stemming conform de voor- dragt van burgemeester en wethouders vastgesteld, terwijl het uittrekken der som voor onvoorziene uitgaven hoofdstuk XI art. 1 volgno. 210 wordt aangehouden tot na behandeling der inkomsten. Tot die behandeling der inkomsten overgegaan zijnde wordt hoofdstuk I, (volgno. 1) onveranderd vastgesteld. Behalve de post, vermeld onder volgno. 4 (art. 1 van afd. II), die op voor stel der commissie met ƒ267.66 wordt verhoogd en alzoo uit getrokken met 25,251.15 worden de verschillende posten afd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1877 | | pagina 6