152 Verslag der handelingen van den gemeentera dat hij geenszins is een antagonist der waterleiding. In tegen deel. Hij ziet een groot nut in «ene goede deugdelijke inrig- ting van dien aardindien er gelegenheid bestaat ze hier tot stand te brengen. Bij het genot van goed drinkwater, dat zij zal opleverendient men z. i. ook geenszins voorbij te ziende groote besparing van werkkracht, die zij zal te weeg brengen. Door de groote drukking waaronder het water zal worden aan gevoerd, zal men hot ieder oogenblik ter beschikking kunnen hebbendaar waar men de vereischte uitloozingsbuis heeft aan- gebragtzonder het te moeten oppompen. Hierin ziet spr. ook een belangrijk voordeelmaar hoe hoog hij eene goede water leiding ook waardeerttoch komt het hem bepaald noodig voor, dat het verleenen der gevraagde vergunning afhankelijk worde gesteld van het overleggen van betrouwbare waarborgen voor de deugdelijkheid van het water dat zij zal opleveren. Hij zal zich uit dien hoofde wel met de motie van den heer Attema kunnen vereenigen, doch niet met het door den heer Duparc voorgestelde. De Voorzitter is van oordeel, dat, zoo de raad eene be handeling van het voorstel van burgemeester en wethouders ontjjdig mogt achtende motie van den heer Attema de voor keur verdient boven het besluit door den lieer Duparc voorge steld. Hoezeer dit laatste spr. aanvankelijk toelachte omdat hij de adressanten geene hinderpalen in den weg wil leggenkomt het hem bij nadere beschouwing voordat het middel door den heer Duparc aan de hand gedaande zaak niet verder zal bren gen, daar in zijn voorstel met de eene hand wordt genomen, wat met de andere werd geschonken. Hij erkent, dat eene spoedige beëindiging der zaak wenschelijk is, maar gelooft, dat de concessiedie de heer Duparc den adressanten wenscht te gevenslechts eene schijnbare concessie is. Eerst zal zij leiden tot verblijden, doch later welligt tot grootere teleurstel ling. Men heeft de voorwaarden van burgemeester en wethouders overdrevengestreng en hard genoemd. Spr. wenscht daarover thans, nu die voorwaarden nog niet aan de orde zijn, geen uitspraak te doendoch in ieder geval zal de behandeling en vaststelling der voorwaarden door den raad ook voor de con cessionarissen het voordeel opleverendat zij wetenop welke voet het bestuur den aanleg eener drinkwaterleiding in deze ge meente verlangt en dat zij kunnen beoordeelen of zijonder zoodanige voorwaarden hunne onderneming wenschen tot stand te breDgen. Burgemeester en wethouders hebben zich inderdaad veel tijd en moeite getroost bjj het ontwerpen dezer voorwaar den niet omdat men de concessionarissen wil bemoeijelijken maar opdat zoo volledig mogelijk blijke, waar al niet bij eene zoo belangrijke concessie op moet worden gelet en hoevele be langen daarbij voor de gemeente betrokken zijn Kunnen zoa- der schade voor die belangen sommige bezwarende bepalingen vervallen, niets zal het collegie aangenamer zijn. Verleent men echter adressanten, overeenkomstig het voorstel van den heer Duparcthans concessieonder voorbehoud van alle mogelijke later vast te stellen voorwaardenspr. gelooft dat de zaak daar door geen schrede vooruit, maar achteruit zou komen. Acht men dus de behandeling van het voorstel van burgemeester en wethouders vooralsnog niet genoegzaam voorbereiddan komt het hem voor, dat geen andere weg behoort te worden ingeslagendan die door den heer Attema aangegeven. De heer Wiersma wenscht ook met een enkel woord de gronden aan te geven, waarom hij zich met de motie van den heer Attema zal vereenigen. Hij had aanvankelijk geen plan, om zich in de discussie omtrent deze zaak der waterleiding te mengenmaar nu de heer Duparc ook hem in het debat heeft gebragt, als zich bij vorige gelegenheid een voorstander der waterleiding te hebben getoondnu wenscht hij eok een enkel woord in het midden te brengen. Vroeger heeft hij zich een voorstander dezer zaak betoond, hij is dit nog. Niets liever d te Leeuwarden, van den 13 December 1877. wil hijdan dat de waterleiding hier op eene goede wijze tot stand komtofschoon hij aan dat tot stand komennu de zaak zoo lang traineert, wel eenigzins begint te twijfelen. Het voor stel van den heer Duparc komt hem niet wenschelijk voor. Vóór alles wil spr. genoegzamen waarborg voor de deugdelijk heid van het water. Geen schijnconcessie wil hijwaarbij men zich alles voorbehoud. Op sprekers opinie bij het vorig debat althans kan de heer Duparc zich nu niet beroepen. Hij wil er allereerst op wijzendat men bij de vorige gelegenheid te doen had met een advies aan de Hooge regeringdat men toen geheel vrij wasdoch dat Let thans betreft een verzoek van adressanten aan dan gemeenteraad. Men dientzegt spr.dit wel te onderscheiden. Hij heeft bij het collegie van dageljjksch bestuur niet medegewerkt tot het thans in behandeling zijnde voorstelomdat het reeds was behandeldtoen hij de eer had in dat collegie zitting te nemenmaar zou zich toch zeer goed daarmede kunnen vereenigen. Liever nog sluit hij zich echter aan de motie van den heer Attema. De door burgemeester en wei houders ontworpen voorwaarden zouden, indien het adres santen niet mogt gelukkenthans tot hot door hen gewenscht einde te komenzeer goed kunnen strekken tot leiddraad bij latere gelegenheden van gelijken aard. De heer Bruinsma kwam het voorstel van den heer Duparc ook eerst aannemelijk voordoch is er later toegekomen zijne stem niet aan dat voorstel te geven. Hij ziet daarin hoege naamd geen voordeel voor adressanten. Wel heeft de heer Duparc gezegd, dat wanneer de vergunning wordt verleend, het gemakkelijker zal ziin voor de onderneming het noodige geld te erlangendoch dit betwijfelt spr. zeer. De geldschie ters zullen immers niet alleen het oog vestigen op de vergun ning zelvemaar ook wel degelijk zullen zij vragenwelke voorwaarden zijn aan die vergunning verbondenb. v. de hoe danigheid van het water, het aantal abonnementen, enz. Zij zullen deze in aanmerking nemen bij hunne berekening, of de onderneming rentegevend zal kunnen zijn enz. Hij wil verder niet over de zaak uitwijden, ofschoon hij nog even wil opmerken datnaar zijne meeningde aanhaling van den heer Duparc omtrent door de Hooge regering te verleenen vergunningen voor spoorwegdiensten enz. niet geheel juist is, moet spr. eene keuze doen tusschen het voorstel Duparc en de motie Attema, dan kiest hij de motie. Laat de heeren adres santen zoo zegt hijeerst de gowenschte zekerheid omtrent de hoedanigheid van het water leveren, welke zekerheid kan wor den verkregen door een herhaald onderzoek van het water door de deskundigen. De heer Duparc moet verklaren, dat het hem spjjt, dat de voorzitter aanvankelijk vóór doch later tegen zijn voorstel is ge stemd geworden. Hij had dit liever omgekeerd gezien. Hij moet voorts opmerken, dat het schijnt, dat de tegenstanders vaii zijn voorstel meenen alsof hij geen waarborgen voor de deugde lijkheid van het water wil. Integendeel, hij gelooft, dat in dat voorstel zooveel waarborgen zijn weggelegd, dat men geen meer dere of betere kan erlangen. Er wordt daarin immers gezegd dat de adressanten vergunning bekomen, mits het water blijke goed te zijn. Is het niet goed, welnu dan wordt de concessie niet definitief verleend. De zaak is zeer wenschelijk, wat belet nu deze vergadering om de gevraagde vergunning onder de gestelde reserve te verleenen? Hij gelooft, dat de zaak door die vergunning een grooter stap verder zal zijn gekomen en het verder noodige dan wel zal volgen. De heer do la Faillo wil er nogmaals op wijzendat de eisch cm nog meerdere bewijzen voor de deugdelijkheid van het te leveren water te erlangen, alvorens de gevraagde ver gun uiig wordt verleend, z. i. onbillijk is. Wordt op dien eisch de motie van den heer Attema gebaseerd om de zaak nogmaals uit te stellen, dan gaat hij verder en noemde dien eisch onre delijk en onwetenschappelijk. Spr. gelooft, dat de wetenschap Verslag der handelingen van den gemeenteraad te tegenwoordig zoo ver is gevorderddat men door bewerking zelfs het onzuiverste water tot zuiver drinkwater kan herleiden. Getuigezegt spr. o. a.wat met het Maaswater te Rotterdam en met het water uit de rivier de Spree te Berlijn geschiedt. Hij acht het ten eenenmale absurd, om nog meerdere bewijzen te verlangen, dat het water uit het Wijd tot goed drinkwater is te maken en om, met het oog op die bewijzen, de behandeling der zaak thans uit te stellen. Het is z. i. een feitdat van dat water na zuiiering goed drinkwater te maken is; alleen is het nog maar de vraag, zal dat procedó op groote schaal kunnen worden toegepast en zal de noodige hoeveelheid drinkwater kunnen worden geleverd. Daarop dient men bij het stellen der aan de vergunning te verbinden voorwaarden te letten. Het water is onderzochtspr. meent in April of Meien het is zooals trouwens was te verwachtengeblekendat het na het ondergaan van eenige bewerking, aan de eischen van drink water voldoet. Nu is het slechts de kwestie, zullen de onder nemers hunne toestellen zoo inrigtendat per dag of per uur zeker door het bestuur te bepalen maximum hoeveelheid water zal kunnen worden geleverd. Datzoo herhaalt spr.is in dezen slechts de vraag. De heer Attema wenscht zijne motie nog nader te adstrue ren, vooral in verband met hetgeen door den laatsten spreker daartegen is aangevoerddie haar onredelijk en onwetenschap pelijk, ja zelfs absurd noemde. Hij moet opmerken, dat zoo danige kwalificatie op zeer onwederlegbare bewijzen moet ge grond zijn. En dan vraagt hijwordt bij dc overgelegde stuk ken wel een rapport gevonden van deskundigenwaardoor, zoo als de raad heeft gewild, op voldoende wijze wordt geconsta teerd dat het water uit het Eernewoudster-wijd de vereischten van goed drinkwater bezit? Wel is er gewezen op een rapport van dr. v. d. Burg, doch, zegt spr., dat stuk kan bezwaarlijk als rapport gelden. Het is geenszins een collectief door de ge zamenlijke deskundigen opgemaakt verslag omtrent de onder zoekingen. Bij de vorige gelegenheid is eene bjj monde van spr. gestelde motie aangenomenstrekkende dat vóór alles bewijzen voor de deugdelijkheid van het water zouden moeten worden geleverd. Dat zelfde standpuntook gehuldigd door den ministerwenscht spr. te handhaven. Zijne thans gedane motie sluit zich daar geheel aan. Hij is genegen de zaak der waterleiding te onder steunen, omdat zij z. i. zeer nuttig voor de gemeente kan wer ken maar hij wenscht vóór alles voldoend bewijsdat het wa ter goed is. 'Dat bewijs dient te worden geleverd, ook volgens de meening van burgemeester en wethouders, zooals kan blij ken uit hun voorstelwaarin zij o. a. zeggen„Het ligt toch in den aard der zaak, dat uwe vergadering, met het oog op haar besluit van 28 September 1876, alvorens definitief conces sie te verleenendient kennis te nemen van het rapportdat de benoemde deskundigen, tengevolge der hun verstrekte op- dragt, zullen uitbrengen, en naar aanleiding daarvan te beslis sen of zij de verkregen resultaten van het water-onderzoek vol doende acht/' Ditzegt spr.is ook het hoofddoel zijner motie. Het komt hem voordat men bij aanneming van het voorstel van den heer Duparc te ver zal gaanen dat de zaak nog niet zoover is gevor derd dat men thans reedszooals burgemeester en wethouders hebben voorgesteld, tot behandeling en vaststelling der voor waarden behoort over te gaan. Wanneer toch uit de voortge- zetten proeven omtrent de deugdelijkheid van het water blijkt dat het niet kan voldoen aan de gestelde eischen, dan zou die behandeling blijken geheel te vergeefs te zijn geweest. Op dien grond wenscht spr. zijne motie te handhavenofschoon hij geens zins wil beschouwd worden als te zijn een antagonist van de waterleiding. Hij wil die zaak wel ondersteunen, maar ver langt eerst voldoend bewijs dat het water goed is. De heer Bloembergen wenscht nog eene kleine opmerking Leeuwarden, van den 13 December 1877. 153 te maken. Er iszegt hijbeweerddat het een absurditeit zou zijnindien men nog nadere proeven omtrent het al of niet geschikt zijn van het water voor drinkwater wenschte. Spr. wil echter opmerken, dat burgemeester en wethoudera dan tot die absurditeit zijn geleid door den heer inspecteur van het ge neeskundig staatstoezigtdie in zijn betrekkelijk schrijven o. a. het volgende zegtEen voortgezet en od verschillende tijden herhaald onderzoek acht ik in dezen noodigvooreerstomdat de gesteldheid van eenig water niet is iets constants, maal* deze ten deele afhangt ook van velerlei tijdelijke omstandighe den en alzoo reeds uit dien hoofde de enkele onderzoekingen, onlangs vanwege adressanten bewerkstelligdaangevuld behoo- ren te worden. Ditzegt spr.heeft het collegie in zijne opinie gesteund. Wat betreft het door den heer de la Faille aange voerde, alsof de wetenschap zoo ver zou zijn gekomendat het onzuiverste water zelfs tot zuiver drinkwater zou zijn te her leiden spr. wil dit in zoo verre toegevendat op het water wel zoodanige bewerking kan worden toegepastwaardoor zelfs uit zeer onzuiver water goed drinkwater kan worden bereid. Hij erkent dat de aanwending van doelmatige filtreer middelen vele onzuiverheden kan wegnemenmaar hij weet ook dat het groote moeijlijkheid in zich heeft het water van daarin soms voorkomende zoutdoelen te bevrijden en dat de aanwending van filtreer middelen daartoe kwalijk toereikend kan worden geacht. Bovendien zal het de vraag zijn of datgene wat in het klein aanwendbaar is ook in het groot bij eene waterleiding als de in dezen bedoelde, zal zijn toe te passen. Hij heeft grooten eerbied voor het vermogen der wetenschap maar betwijfelt of men in dezen zin haar vermogen niet overschat. Hoe dit zij hij wenscht het rapport der commissie af te wach ten en zal het zich tot een geluk rekenenwanneer hij op goede gronden door zijne uit te brengen stem er toe kan medewerken, deze gemeente n het genot eener goede drink waterleiding te stellen. De heer de la Faille, met verlof der vergadering voor de derde maal het woord bekomen hebbende, zegt, dat, in dien hij zich zoo evenwat sterk heeft uitgedrukthij bij deze doet een amende honorable. Hij vindt in de door den heer Attema ingediende motie niets onredelijks wanneer die zich grondt op het feit dat bij de overgelegde stukken niet wordt aangetroffen eene door de gezamenlijke deskundigen opgemaakte collectieve nota, waaruit blijkt, dat het water, na onderzoek op verschil lende tijdenis gebleken werkelijk goed te zijn en dat daardoor niet voldaan is aan eene voorwaarde aan adressanten destijds door den raad gesteld. Mist zoodanige nota, dan is dit zegt spr. eene omissie van adressanten, die hersteld moet wrorden. Zijn doel is geweestom te kennen te gevendat het niet wenschelijk is de zaak op nieuw uit te stellen, om dat hij meent dat het water uit het Eernewoudsterwijd ten allen tijde wel zoo is, dat het na bewerking als drinkwater kan worden ge bruikt. Hierna worden de discussiën gesloten en de motie, in stem ming gebragt, aangenomen met 13 tegen 7 stemmen. Tegen stemden de heeren KuipersBakkerHommesde la Faille Troelstra, Rengers en Duparc. Niets meer aan de orde of voorgesteld zijnde, sluit de voor zitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1877 | | pagina 5