15G erslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 27 December 1877. werkzaamheden ter secretarie aanzienlijk vermeerderenzoo als o. a. kan blijken uit het manuscript, dat hij ten burele deponeert en waarnaar de bewerking der lijst heeft plaats gehad. De heer Attema meent de tolk der vergadering te zijn wanneer hij in dezen hartelijken dank brengt aan het collegie van ourgemeester en weth. en verder aan de ambtenaren ter secre tarie. Wat hem persoonlijk betreft, bij hem heeft de verstrekte lijst reeds veel verdienste als adresboek. Hij vindt overigens hare inrigting zoo practisch en hare bewerking zoo met zorg geschieddat er z. i. in dezen alle grond bestaat, om oen woord van warme hulde te brengen aan burgemeester en wethouders en aan de secretarie ambtenaren. V. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den op- roepingbrief aangebragte pusten 1. Voorstel vin burgemeester en wethouders op het verzoek van el. M. van Rietom eervol ontslag als 2e onderwijzer aan de gemeentelijke gijmnastiekschool. Zonder discussio en hoofdelijke stemmingwordt conform de conclusie van het voorstel beslotenaan C. A. M. van Riet met ingang van 1 Januari] 1878 eervol ontslag te verleenen uit zijne betrekking van 2e onderwijzer aan de gemeentelijke giimnas- tiekschool alhier. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders op het adres van de Wed. L. de Bruin om op nieuw met eene gratificatie te wor den begiftigd. Overeenkomstig^ de conclusie van dit voorstel wordt besloten en wel zonder discussie en hoofdelijke stemming, om aan Jo hanna KetaWed. van Leendert de Bruin, in leven pjphouder bij eene brandspuit in deze gemeentevoor 1878 van gemeen tewege toe te kennen eene gratificatie ten bedrage van ƒ26. 3. Benoeming van eene onderwijzeres in de gijmnastiek. Op de voordragt zijn geplaatst1. mej. S. H. Klaar te Zwolle en 2. mej. A. C. A. Kieuwenhuis te Deventer. De uitslag van de ten dezen gehouden stemming isdat eerstgenoemde met 16 stemmen wordt benoemd tot onderwijzeres in de gijmnastiek aan leerlingen van nader door burgemeester en wethouders aan te wijzen scholen. Een stem werd uitgebragt op mej. A. C. A. Nieuwenhuis. Naar aanleiding dezer benoeming wordt door burgemeester en wethouders voorgesteld en door den raadzonder discussie en hoofdelijke stemmingbeslotende jaarwedde van de be noemde onderwijzeres in de gijmnastiek, te bepalen op ƒ800, te verhoogen met 200 zoodra zij in het bezit is der acte van toelating voor onderwijs in de gijmnastiekafgegeven volgens de wet op het middelbaar onderwijs. 4. 1 oorstel van burgemeester en wethouders tot onderhandsche verhuring van diverse huizen. Zonder discussie en hoofdelijke stemming'wordt conform bet voorstel van burgemeester en wethouders besloten „Yoorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten .van Friesland, met ingang van den 12 Mei 1878 opnieuw voor den tijd van één jaar te verhurenhet huis plaatselijk gekwo- „teerd Voor de som van Kruisstraat, no. 25, aan H. Lancée, 275. Groote Hoogstraat, no. 24, aan W. A. Janssen, „225.—. Doelestraatno. 1aan U. F. Schmidt150. Bagjnestraatno. 61aan D. Draper, 117.—. Prins Hendrikstraat, no. 13, (boven) aan wed. Brunger—v. d. Ley450.—. Nieuwstraatjeno. 8(onder) aan G. v. d. Wees 104.—. it it (boven) aan de wed. de Jager 52. Bsgijneklooster no. 7aan M. Visser46.80. Stienser Straatwegno. 3aan wed. Tieman 100.—. Posthoornsteegnos. 13 en 15, aan F. Vuist, „316.—. Oostersingelno. 108aan J. A. Sluizer78. 110, M. Loor, 59.80. it 114, H. J. Heimig, 65.—. 116, J. Stoker, 65.—. 118, wed. H. Schmitz 65. en verder op voorwaarden als voor de thans loopende huur zijn bepaald of nader door burgemeester en wethouders zullen wor den vastgesteld. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onderhandsche verhuring van eene woning en scheepstimmerwerf op Oldegalileën. De conclusie van dit voorstel luidt: Voorbehoudens goed keuring van heeren gedeputeerde staten van Frieslandaan H. H. Lavermanscheepstimmerman alhieronderhands voor den tjjd van één jaarin te gaan 12 Mei 1878 te verhuren de huizinge op Olde-Galileëngekwoteerd no. 299, met de daarbij gelegen scheepstimmerwerf, ten kadaster bekend sectie F. no. 90Ö, zulks tegen betaling eener huursom van ƒ117 en onder de gewone gebruikelijke voorwaardenmet toevoeging echter aan deze van de bepaling: dat de huurder op het pad en de wederzjdsche bermenten noorden van de huizingezonder vergunning van burgemeester en wethouders geene materialen of goederen, van welken aard ook, mag leggen. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienovereen komstig besloten. 6. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een adres van F. C. Wauteleers en J. J. Spruijtom ont heven te worden van den provisionelen koop van het perceel bouwterrein no. 86. Burgemeester en wethouders stellen hierbij voorom a. den provisionelen koop, gesloten met F. C. Wauteleers en J. J. Spruytover het bouwperceel no. 86te ontbinden b. aan de adressanten terug te betalen de door hen terzake den sub a bedoelden provisionelen koop gestorte waarborgsom onder korting van de op de ontbinding van dien koop vallende kosten c. burgemeester en wethouders uit te noodigenden raad een voorstel te doen tot wjziging der voorwaarden van uitgifte en der indeeling van het terrein, volgens de bestaande teeke- ning, bevattende de perceelen no. 82 tot en met 88; d. de uitgifte van de sub c gemelde perceelen bouwterrein tot wederopzegging te schorsen. De Voorzitter brengt, in verband met het onder litt. c en d voorgestelde, ter tafel eene teekening van eene nieuwe indee ling der bouwterreinen no. 82 tot en met 88 en merkt hierbij opdat die teekening niet moet beschouwd worden als aange vende een bepaald plan van indeeling, maar als een voorloopig denkbeeld van burgemeester en wethouders, die de bedoelde terreinen wenschen te verkleinenom ze daardoor moer ge schikt te maken voor den bouw van gewone burger- en hee renhuizen. Nadat door verschillende leden van deze teekening inzage is genomen, worden de verschillende onderdeelen der conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders zonder dis cussie en hoofdeljke stemming aangenomen. 7. Een voorstel van burgemeester en wethouders omtrent een aan gedeputeerde staten gerigt adres van mr. S. Salverda c. s. in zake de heffing van water-, kaai- en walgelden De conclusie van dit voorstel strektom aan heeren gedepu teerde staten te kennen te gevendat de gemeenteraad geens zins voornemens is af te zien van het genomen besluit tot her ziening der bestaande verordening op de heffing van water-, kaai- en walgelden, doch met die herziening wenscht te wach ten tot de hernieuwing van het bestaande pachtcontractdat met 31 December 1879 expireert. De algemeene beraadslagingen over dit voorstel geopend zijndegeeft de heer Troelstra te kennendat hom uit het Verslag dor handelingen van den gemeenteraad to Leeuwarden, van den 27 December 1877. 157 verslag van 's raads handelingen over het loopende en vorige jaar is gebleken, dat de zaak, die thans aan de orde is, niet nieuw is. Zij is oud en bekend, zegt spr. Niet alleen achten adressanten zich bezwaard met de heffing der vaart-kaai- en walgelden, maar ook andere belanghebbenden. Ook gedepu teerde staten meenendat de heffing van regten voor vaarten of grachtendie de provincie in onderhoud en beheer heeft ge nomen, niet meer overeenkomstig de wet is. Hiertegen kan worden aangevoerd, dat de kunstwerken tot die vaarten enz. behoorende, niet door de provincie in onderhoud en beheer zjn genomen en dat, voor zooverre die dus in het be lang der scheepvaart zijnde gemeente dus zou kunnen conti nueren met voor het onderhoud dier werken eene retributie van de schipperij te heffen. In casu zouden het, naar sprJs meening, dus dé wallen en kaden, benevens de binnengrach ten kunnen zijn, die in deze termen zouden vallen, maar hierbij rijst z. i. de vraag, of de wallen, zooals ze door de gemeente worden onderhoudenwel om de schipperij zooda nig onderhouden worden. Hij gelooft, dat de kostbare en so- liede inrigting der wallen binnen de gemeente geschiedt, om het behoud der straten en dus in het belang van de overige eigendommen der gemeente of van particulieren. Zoodra men toch buiten de kom der gemeente komt, wordt van bestuurswege aan de wallen weinig of niets gedaan. Met het oog hier°P meent h j dat men in het algemeen niet kan aannemen, dat de wallen in de gemeente, op de wijze waarop dit geschiedt, wor den onderhouden ten believe der schipperij. En wat de binnen grachten betreft, spr. meent, dat de gelegenheid, die er hier en daar bestaatom de goederen te water aan huis te kunnen brengen meestal eene regtstreeksche besparing van kosten voor de ingezetenen oplevert. In verband met een en ander gelooft hij dat or veel vóór te zeggen isom de scheepvaart niets of slechts zeer weinig te laten betalen voor het onderhoud der wallen en binnengrachten enzoo vervolgt spr.daar bet Vliet, de Dockumcr-Ee en de grachten om de stad door de provincie in onderhoud en beheer zijn overgenomenkan er ook voor kosten van onderhoud dier vaarten geen belasting van gemeen tewege van de scheepvaart worden geheven. Spr. weet wel dat de raadscommissie, die indertjd omtrent de resolutie van gedeputeerde staten, d.d. 18 January j.l.no. 40, verslag heeft uitgebragtherinnertdat niot alleen de kosten van onderhoud, maar ook die van aanleg en verbetering in rekening mogen wor den gebragt bij de vaststelling der regten voor het genot of het gebruik eener zaak van wege de gemeente tot stand gebragt maar hj meentdat men toch moe jel jk ten eeuwigen dage eene rente kan heffen van dergel jke kosten van aanlegdie toch ook niet speciaal ten behoeve der schipperijmaarmen lette hier wel opveeleer ten bate der gemeente zijn aange wend. Daarbij moet Bpr. er nog op wijzen, dat in de betrek- kelijke verordening niet wordt gesproken van kosten van aanleg, maar alleen van tegemoetkoming in de kosten van onderhoud. Verder moet spr. nog opmerken, dat by het zooeven bedoeld verslag der raadscommissiedat vry zeker eene belangryke rol zal spelen bij de behandeling van voorstellen tot wjziging van de in dezen bedoelde heffing, z. i. iets zeer belangrijks is over liet hoofd gezien. Spr. bedoelt hiermede de bruggelden. Dezezegt hij zyn voor het volgende jaar geraamd op 7730. Trekt men daaraf de bezoldiging der brugwachters ad 3380 dan blijft er nog eene som over van 4350. Die som wordt natuurljk van do schipper j ingevorderdook ter tegemoetkoming in de kosten van onderhoud van de grachtenvaarten, kaden en wallen, gelegen in deze gemeentedaar het toch niet opgaat de schipperij te laten betalen voor hindernissen, die men hen in den weg legt. Een bruggeld van de schipperj geheven wordendedat niet een kanaalgeld vertegenwoordigt, is volgens den hoogleeraar Visse ring onregtmatig en spr. is dat volkomen met dien geleerde eens. De zaak is deze: Sedert 1875 is de gemeente ontheven an het onderhoud van het Vliet, een gedeelte der Dockumer Ee en de grachten om de stad en met het oog hierop is het naar zijne mee ning op grond van bill jkheid zeer betwistbaar of de schipperij iets van belang behoort bij te dragen in het onderhoud der wallen en binnengrachten, te meer wanneer men in aanmerking neemt, dat er behalve walgeld ®ok bruggeld wordt geheven, eene heffing waaraan alleen kleine schepen kunnen ontsnappen en die een niet onbelang- r jke opbrengst oplevert. Onder deze omstandigheden, verdient het naar sprs. meening, ernstige overweging, of de vaart kaai en walgelden niet behooren te worden afgeschaft. Thans heft men een regt èn van hen, die de gemeente doorvarenèn van hen die er vertoeven. Beide heffingen moeten strekken voor het zelfde doelmaar, vraagt spr. is het dubbel heffen van enkelen (van hen die èn vertoeven èn doorvaren) wel billjjk en is bj die dubbele heffing in den grond der zaak de heffing van een regt van de schippers, die in de gemeente vertoeven, wel iets anders dan eenvoudig een walgeldzonder meer Nog eeno opmerking zegt spr. De bruggen moeten bediend worden en wanneer nu de bruggelden door de brugwachters worden geind, dan zijn daaraan geen bjzondere kosten verbonden. Met de vaart-kaai- en walgelden is dit andersdeze worden verpacht. De pachter moet er uitvinden zjne belooning en risico. Veilig kan men aannemen, dat de kosten van invorde ring dezer gelden ongeveer 20 van de opbrengst bedragen. Maar wanneer nu in den geest van de conclusie van het verslag van meerbedoelde raadscommissiede opbrengst wordt vermin derd, dan zullen, zegt spr., die kosten van invordering in ver houding nog meer bedragen. Om al deze redenen komt het hem voor, dat het ernstige overweging verdient, om de vaart- kaai- en walgelden geheel af te schaffen. De heer Dtlparc wenscht, nu geen van de andere leden het woord heeft gevraagdthans reeds met een enkel woord op te komen tegen hetgeen door den heer Troelstra is gesproken- omdat niet uit een geheel stilzwjgen van den raad zou kannen worden afgeleiddat deze het met alle door den vorigen spr. aangevoerde argumenten eens is. Het ligt niet in sprs. bedoe ling, in een débat te treden over de zooeven vernomen stel lingen; hj wil zich voor 'toogenblik slechts eene enkele op merking veroorloven. Het is volkomen waar, wat de heer Troelstra zeide, dat de wallen er niet zijn ten behoeve der schippery. Maar men moet wat dieper in de zaak doordringen. Waarom zjn er wallen? Omdat er eene vaart is. En waarom is er eene" vaart? Omdat de schipperj er behoefte aan heeft. En hetgeen van de wallen geldt, is evenzeer van toepassing op de bruggen. De conclusie ligt thans voor de handde schip perij moet nu ook op de eene of andere wijze iets betalen voor de vaart, die ten haren believe is gemaakt. Voorshands bepaalt spr. zicb tot deze korte opmerking. Hij behoudt zich voor later, als de kwestie zelve aan de orde wordt gesteld, op het besproken punt terug te komen. De heer Troelstra zegt, dat het der vergadering uit het door hem aangevoerde, wel zal gebleken zyn, dat hj in het algemeen niet tegen het heffen eener billijke retributie van de schipperj is. Het is bj hem Blechts de vraagof bet wel kan opgaan in 't vervolg dezelfde regten te heffen als thans. Hj hoopt door hetgeen zoo straks door hem is gesprokente heb ben aangetoonddat eene heffing als de tegenwoqrdige met billjk is te achten en dat er redenen bestaan, om in ernstige overweging te nemenom do heffing van vaart-kaai- en wal gelden geheel af te schaffen. Het is niet zjne bedoeling ge weest, om ter zake thans eene beslissing uit te lokken hy heeft een en ander slechts aangevoerdopdat daarop zou kun nen worden gelet bj de te wachten voorstellen tot wjzigmg der in dezen bedoelde heffing. De Voorzitter meent, in verband met de laatstelijk door den heer Troelstra gesproken woordenhet door dezen aange voerde te moeten beschouwen, als een wenk aan burgemeester X7

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1877 | | pagina 2