14 Verslag der handelingen van den gemeen! de stichting van een beurs- en waaggebouw hoopten te vinden, doch zich nu teleurgesteld zullen zien door de strekking die men in de gevolgen aan de lokalen die het nevengebouw om vat zal geven. Spr. is niet overtuigddat aan het hoofdgebouw niet die inrigting ware te geven dat het aan de behoeften kon voldoen, zoodat geen tweede gebouw, ook inde toekomst, noo- dig zou zijn. Dit alles heeft spr. reden gegeven om zich niet met het aangeboden plan te vereenigen. De wederlegging door burgemeester en wethouders tegen zijne opinie aangevoerd en ook in het gedrukt voorstel vervatheeft hem tot geen andere zienswijze gebragt. Hij kon zich reeds vroeger bezwaarlijk vereenigen met eene vereeniging van beurs en waagdoch nu naast deze laatste, te houden in eene benedenverdieping met betrekkelijk -weinig hoogtenog een bijgebouw zal kunnen ver rijzen, kan hij dit des te minder. Z. i. zal in ieder geval van het geopperd denkbeeld omtrent de stichting, des vereischt, van een afzonderlijk gebouw voor afrekenkamertjes enz. het ge volg zijndat de ruimte daarvoor aan de westzijde zal moeten worden gereserveerd en het beurs- en waaggebouw meer oost waarts, meer naar den weg zal moeten worden geplaatst, iets waardoor de afvoer der boter met schepen, naar spr.'s meening, in niet geringe mate zal worden belemmerd. Een en ander meende spr. te moeten te kennen geven omdat hijhoe gaarne ook tot de stichting van een voldoend beursgebouw willende meewerken, niet over die bezwaren kon heenstappen. Mogten zijne bedenkingen echter bij zijne medeleden geen ingang vin den en het planzoo als het is liggendede goedkeuring van de meerderheid dezer vergadering verwervendan zal het door hom aangevoerde hem niet weerhouden aan de overige punten van de conclusie en aan het voorstel in zijn geheel zijne stem te geven. Hij zal dit doenomdat hij weetdat men in dezen een gedeelto zijner individueele opinie moet weten op te offeren, daar het moeijelijk is om omtrent alle punten tot eenheid te komen. Wilde men dit laatste, de verwezenlijking der beurs- plannen zou zeker wederom jaren worden uitgesteld. De heer Plantenga verklaart het woord te hebben gevraagd, alleen om te kennen te gevendat hij geheel met het door den heer Bloembergen gesprokene kan meegaan. Speciaal weegt bij hem de verplaatsing die de afrekenkamertjes en de woning voor den beursmeester zullen ondergaan. Hij had zich voorge nomen, want hij rekende zich daartoe moreel verpligt om het eenmaal genomen besluit van 12 Julij 1.1. te helpen uitvoeren. Hier echter staat men voor eene niet geringe wijziging. Spr. zal zich met het oog daarop niet met het voorstel kunnen vereenigen. Den heer Bruinsma komt het voor, dat de beide vorige sprekers punt a der conclusie in verband met punt b hebben gebragtofschoon dit laatste punt nog eigenlijk niet aan de orde is. Nu echter de bedoelde spr.'s hunne raeening omtrent punt b hebben kenbaar gemaakt, wenscht ook hij zijn gevoelen daar omtrent te zeggen. Bij punt bzegt spr.wordt voorgesteld om den grond ten westen van het beursgebouw te reserveren voor eventuele stichting van een gebouw, waarin de handelaren ge legenheid zullen vinden voor hunne afrekeningen. Hij meent, dat men zich daardoor casu quo geheel zal begeven op industri eel gebied, waarop de raad niets te maken heeft. In de 2e plaats wil hij opmerken, dat hij zich niet kan vereenigen met de conclusie, die bij punt b ten opzigte van het openblijvend bouwterrein wordt gedaan. Men wil verklaard hebbendat dat terrein zal open blijvenom daar te zijner tijd te stichten een gebouw, o. a. bestemd voor afrekenkamertjes. Men wil wel niet dadelijk tot die stichting overgaanmaar men reser veert zich toch de bevoegdheid daartoe. Het gebouw zal wor den gesticht, indien het mogt blijken dat de particuliere in dustrie niet genoegzaam in de behoefte voorziet. Wat spr. aan gaat hij zal er noode toe komen om tot bedoelde stichting mee te werken, omdat het naar zijne meening spoedig zal blijken, dat de omwonenden gaarne hunne localen ten bedoelden einde iraad te Leeuwarden, van den 31 Januarij 1878. zullen afstaan en inrigten. Met het oog op dit laatste echter meent hijdat het gemeentebestuur zoo min mogelijk in het vooruitzigt moet stellendat de gemeente in dezen casu quo als kastelein zal optreden. Hij zal zich daarom niet met punt b kunnen vereenigenwanneer de raad niet zijne goedkeuring kan hechten aan de aan dat punt gedane toevoeging „indien later mogt blijken dat daaraan behoefte bestaat." Die toevoe ging alleen maakt het spr. mogelijk, om zich vóór punt b te verklaren. De heer Duparc vermeent, dat de twee eerste sprekers juist in het onderwerpelijk onderdeel aanleiding zouden moeten vinden, om zich voor het geheele plan te verklaren. Het bezwaar door den heer Bloembergen ontwikkeld en ook reeds in het gedrukte voorstel van burgemeester en wethouders opgenomen, doelt eigenlijk alleen op de afrekenkamertjes. Maar, zegt spr., men dient niet te vergeten, dat bij het plan, den 12 Julij 1877 in hoofdtrekken vastgestelddie afrekenkamertjes bepaald in het beursgebouw waren aangebragt. Later hebben burgemeester en wethouders, in overleg met den directeur der gemeentewer ken zich van dat denkbeeld losgemaakt en stellen zij voor die kamertjes in een afzonderlijk gebouw te maken, echter alleen dan wanneer het mogt blijken, dat daaraan behoefte bestaat. Leest men het voorstel goed, dan schijnt er geenszins plan te bestaan om spoedig tot de stichting van dat afzonderlijk gebouw te doen overgaan. Burgemeester en wethouders, en met hen zeker de raadhouden daarbij het oog gevestigd op de particu liere industrie, van welke men met grond mag verwachten, dat zij wel in de bestaande behoefte zal voorzien. Spr. meent daarom dat het thans aangeboden plan voor de beide eerste spr's. juist zeer aannemelijk moet zijn. De raad reserveert thans slechts terreinom later geheel vrij te zijn. Hij kan voorts niet begrijpenwaarom men al is men tegen punt b ook tegen punt a zal moeten stemmen. Do heer Bloembergen kan niet beamen de opmerking van zijn buurman aan de linkerzijde (den heer Bruinsma)alsof hij bij de behandeling van punt a ook reeds punt b van het voor stel van burgemeester en wethouders zou hebben besproken. Hij heeft alleen ten doel gehad het plan der beursstichting te bespreken, maar zegt hijhet spreekt van zelf, dat bij die be spreking niet geheel onaangeroerd kon blijvenhetgeen met dat plan in verband staat de stichting van een afzonderlijk ge bouw voor afrekenkamertjes en voor woning voor den beurs meester. Het plan door den directeur der gemeentewerken is niet zoodanig, dat het geheel voldoet aan de eischen vroeger door den raad gesteld, n.l. voor zoover betreft de afrekenkamer tjes en de woning voor den beursmeester. Het is daarom dat spr. meende reeds bij punt a zijne bezwaren te moeten kenbaar maken. De afrekenkamertjes zijn, zooals de laatste spr. teregt opmerktegeheel van het vroegere plan losgemaakt. Men wil deze vroeger in het beurs-waaggebouw, thans in eene afzonder lijke stichting hebben aangebragt. Ook is de inrigting, blijkens de missive van den directeur der gemeentewerken geheel an ders, dan hetgeen spr. zich vroeger voorstelde. Hij meendedat het slechts zoude worden vertrekken, waarin de handelaar zich met de verkoopers zou kunnen verstaan, waar uitbetaling zou kunnen geschieden enz. maar zooals zij in bedoeld bij- of neven gebouw zullen worden aangebragt, zegt spr., is de strekking ge heel anders. De heer Dirks verkeert in hetzelfde geval als de heer Du parc. Ook hij kan niet begrijpen, waarom men tegen punt a zal stemmenom redenenuit punt b ontleend, daar spr. moet opmerken, dat dat punt nog niet aan de orde is. De heer Bruinsma heeft ook eenigzins in dien geest gesproken, doch thans, zegt spr., staat men alleen voor de kwestie, of men zijne stem al dan niet aan punt a zal behooren te geven. Het plan bovendien zooals de raad het den 12 Julij ten vorigen jare wenschte, heeft belangrijke verandering ondergaan en is zelfs .«„w* «f Verslag der handelingen van den gcmcentera nog veranderd, nadat het bij de bouwcommissie en zelfa nadat het bij burgemeester en wethouders ter beoordeeling is geweest. Spr. moet evenwel bekennen, dat het plan daardoor veel is verbeterd. Oorspronkelijk was de 23 treden hooge trapdie tot het beursgebouw toegang moet verleenen, buiten het gebouw aangebragt. Thans evenwel is zij binnen het gebouw. Daar door is voorkomen de moeijelijkheid en het gevaar die zulk eene hooge trapzonder leuningen, des winters bij gladte veroorzaakt, daargelaten dat het ook in den zomer niet aangenaam is zulk eene trap te bestijgen. Spr. wenscht ten dezen even te wijzen op het gebouw van den Hoogen raad in den Haag, waar derge lijke trap is. Daar ziet men dan ook dat de raadsheeren meestal aan de zijde het gebouw ingaan. Nu bij het voorgesteld plan der beursstichting de trap binnen het gebouw is aangebragt is men des winters bij het bestijgen daarvan althans onder dak. Spr. herhaalt verder, dat hij, nu do afrekenkamertjes afzonder lijk zullen worden aangebragt, niet kan begrijpen, dat de leden, die hun bezwaar ontleenen aan punt b ook tegen punt a zullen stemmen. De heer Duparc wil den raad nog op een voorbeeld wij zen. In der tijd werd besloten de veemarkt te verplaatsen. Toen aan dit besluit de noodige uitvoering was gegeven en de nieuwe veemarkt in gebruik kon worden gesteld, waren ter plaatse dadelijk ook reeds logementen enz. verrezen, die, be halve gelegenheid tot afrekening, ook verschillende andere ge makken den handel aanboden. Verreweg de meeste gebouwen bij de nieuwe veemarkt zijn or geheel voor ingerigt, om de veemarkt-bezoekers op behoorlijke wijze te kunnen ontvangen. Zóó, zegt spr., zal het ook gaan bij de stichting van het beurs en waaggebouw op het daarvoor bestemd terrein. De om wonenden zullen juist in die stichting de gelegenheid zien en deze aangrijpen, om zich schadeloos te stellen voor het verlies, hen door do verplaatsing der veemarkt berokkend. Zij zullen zekerlijk hunne panden, thans reeds gedeeltelijk voor het doel ingerigt, wel geheel naar do behoeften van den handel gaan maken, in welk geval, het wordt immers in het voorstel van burgemeester en wethouders gezegd, geen nader voorstel zal zijn te wachten om tot stichting van het bijgebouw over te gaan. Het eigenbelang zal de omwonenden opwekken, zoo spoedig mogelijk hunne gebouwen zoo in te rigtendat de eischen van den handel zijn bevredigd Intusschen is bij spr. de vraag ge rezen of punt'6, waaraan sommige spr's. hun bezwa&r ontleenen, niet geheel zal kunnen vervallen Y Dat punt beteekent z. i. weinig of niets. De raad is immers altijd vrij aan het overblijvend terrein do bestemming te gevendie hij noodig of wenschelijk acht. Den heer Wiersma doet het genoegen, uit de gevoerde dis- cussiën te kunnen bespeurendat de verschillende thans aan hangige voorstellen van burgemeester en wethouders geen ern stige bestrijding bij den raad meer vinden. De beide bestrijders van het voorstel hebben toch alleen hun bezwaar gerigt tegen den vormwaarin de plannen voor de beursstichting aan de vergadering zijn ingediend. De heer Bloembergen heeft o. a. gezegd, dat indien het mogt blijken, dat de meerderheid van den raad ten dezen geen verder verschil van meening open baarde en zich met de gedane voorstellen mogt kunnen ver eenigen ook hijuit eerbied voor vroeger gevallen beslissing over zijne bezwaren zou heen stappen en zich met de voorstel len in zijn geheel vereenigen. De enkele punten, waarop door de bestrijders is aangedrongen, zijn ondergeschikte punten en nu meent spr., dat men juist, zooals de heer Bloembergen sprak, uit respect voor de geheele zaak, over die punten heen moet stappen. Het zal toch im mers wel onmogelijk zijn een plan in te dienen, waarmede alle leden zich geheel zouden kunnen vereenigen, waaromtrent niet het minst verschil van meening zou bestaanzoo iets zal toch immers, altijd wel eene onbereikbare zaak bljj\en. Het komt ,d te Leeuwarden, van den 31 Januarij 1878. 15 spr. voor, dat waar men eens besloot tot stichting van een beursgebouw met waag men ten allen tijde wel op eenige be zwaren zal stuiten. Hij zal niet uitweiden over de tegen het voorstel aangevoerde argumenten, zij hebbenzegt spr.reeds hunne bestrijding gevonden. Een bezwaar is echter overgeble ven en nog niet weerlegd. Het is het bezwaar der meerdere kosten, die do uitvoering van het geheele thans aanhangige plan ontegenzeggelijk zal medebrengen. Spr. wenscht ten dezen op te merken, dat men hierbij voorbij ziet, dat juist het beurs gebouw zelf minder zal kosten wanneer het niet door afreken kamertjes wordt vergroot, voor wanneer het niet noodig zal zijn dat door de gemeente een afzonderlijk gebouw voor afre kenkamertjes wordt geBticht. Wanneer dit laatste echter het geval mogt worden, wijst spr. er op., dat de gemeente door de stichting van bedoeld bijgebouw juist eeue exploitatie zal er langen die zekerlijk voor haar een bron van inkomsten zal worden. Ieder zal toch met spr. moeten erkennen, dat er bij de oprigting van een gebouw als in casu bedoeldveel kans bestaat voor het behalen van winsten. De stichting zou dus geenszins zijn te beschouwen als een last voor de gemeente, maar veeleer als te zijn in haar voordeel. Het bezwaar door een lid van het dagelijksch bestuur aangevoerd in opzigt tot de omwonenden, acht spr. met het oog op de aan punt b gedane toevoeging niet overwegend, en nu ook het kostenbedrag wel geen motief kan zijn om tegen do gedane voorstellen te stem men meent hijnerhalende wat hij begon te zeggennl. dat men uit respect voor de geheele zaak over kleine bezwaren, die ieder plan medebrengtmoet heenstappenen dat er in deze redenen bestaan om al.de gedane voorstellen goed te keuren. Wat het laatste door den heer Duparc aangevoerde betreft, als zoude punt b der voorstellen van burgemeester en wethouders zeer goed kunnen vervallenhiermede kan spr. zich niet ver eenigen. Daardoor zou casu quo wederom eene opene kwestie ontstaan en is spr. in het algemeen tegen zoodanige kwestiën hij is dit vooral in opzigt tot deze zaak. Wordt nu niet vast gesteld de plaats waar en de wijze hoe eventueel het bijgebouw zal worden gebouwd, dan is spr. bevreesd, dat dit later wederom aanleiding zal kunnen gevendat de geheele stichting wordt vertraagdte meernu er blijkens het door den heer Bloem bergen aangevoerde wel bezwaren tegen de verdeeling van hot terrein, zooa's die is voorgesteld zouden zijn in te brengen. Kan men bosluiten om aan punt a zijne goedkeuring te schen ken dan zou spr. er grooten prijs op stellendat al de voor stellen van burgemeester en wethouders en dus ook punt b werd goedgekeurd. Hij meent dat dat punt genoegzamen waar borg biedt dat niet zonder noodzakelijkheid tot stichting van het mecrbedoeldo bijgebouw zal worden overgegaan. Vooraf immers zal de raad moeten beoordeelen of er werkelijk behoefte aan zoodanig gebouw bestaat en dan zal men nog hebben te besluiten of men al dan niet tot de stichting zal overgaan. Op die gronden meent spr. dat men gerust een besluit kan nemen in den zin als door burgemeester en wethouders bij hun voor stel is aangegeven. Hierna wordt punt a luidende„vast te stellen de door den „directeur der gemeentewerken bij missive dd. 14 December „j.l.no. 451/1, ingezonden plannen, gemerkt A, tot stichting „van een beursgebouw vereenigd met de waag op het daarvoor „bij raadsbesluit van 12 Julij 1877, no. 10, sub ft, bestemde „terrein" in stemming gebragt en aangenomenmet 14 tegen 6 stemmen. Tegen stemden de heeren TroelstraPlantenga Hommes, Bloembergen, Wijbrandi en Attema. Onderdeel b der conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders aan de orde gestelde zijnde, zegt de heer Du parc dat hij zooeven reeds met een enkel woord te kennen gaf, datnaar zijn gevoelen, het geheele punt b wel zou kun nen vervallen, omdat sommige leden bezwaar hadden tegen dit punt en in verband daarmede ook aarzelden punt a goed te

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1878 | | pagina 2