16 Verslag der handelingen van den gemeenten keuren. De heer Wiersma heeft echter aangedrongen op alge- heele aanneming van de door burgemeester en weth. gedane voorstellen. Dat geachte lid vreesde voor opene kwesties en meende dat, indien nu niet werd bepaald de plaats waar en de wijze hoe eventueel het bijgebouw zal worden gesticht, dit later weder tot vertraging der zaak zou kunnen leiden. Spr. moet hiertegen echter opmerken, dat nu punt a is aangenomen, dit gedeelte van het door den heer Wiersma gesprokene zijne waarde heeft verloren. Men is nu, door de aanneming van punt a, aan de plaats der stichting van het beursgebouw ge bonden en het is zekerlijk niet te verwachtendat een lid de zer vergadering een ander voorstel zal indienen, om op dat besluit terug te komen en eene andere plaats voor te stellen. Spr. erkent nu weldat de mogelijkheid zou kunnen ontstaan, dat de gemeente een gebouw als bij punt b bedoeldzal moe ten stichten, doch waarschijnlijk acht hij het niet. En blijkt later, dat er aan de stichting van gemeentewege van een ge bouw voor afrekenkamertjes enz. geen behoefte bestaat, wel, nu, des te beter, men zal dan eene des te breedere straat en dus meer licht in het beurs- en waaggebouw hebben. Den heer van Sloterdijck komt het voordat punt b ook na aanneming van punt a der conclusie zeer goed past in het systeem door burgemeester en wethouders in hun voorstel weg gelegd. De missive van den directeur der gemeentewerken, d.d. 14 December 1877, stelt toch niet voor een beursgebouw met achtergelegen ruimte maar zonder ruimte. Verder wil hij op merken dat hij in punt b leest„den grondgelegen ten wes ten van het voor beurs- en waaggebouw bestemd terrein, te reserveren voor de stichting van een gebouw voor woning van een beursmeester en voor afrekenkamersindien later mogt blijken daaraan behoefte te bestaan". Ergozegt spr.bij punt b wordt besloten, om onder zekere conditie over te gaan tot stichting op de aangegeven plaats en op de wijze als in des directeurs missive is omschrevenvan een gebouwvoor afre kenkamertjes en woning voor den beursmeester en nuvraagt spr., of punt b niet zeer goed in de conclusie van het voorstel is passende. De heer Wiersma wenscht punt b te hebben aan genomen om geen opene kwestie meer te hebben. Men wil de geheele serie voorstellen hebben aangenomen, opdat het punt der beursstichting eens voor goed van de agenda van het bestuur zal kunnen worden geroijeerd. Spr. wil echter geloven, dat de beurszaak in ieder geval nog niet geheel van de agenda zal kunnen verdwijnen. Ook bij aanneming van punt b zal er nog eene opene kwestie blijven, daar de stichting van het bij gebouw nog steeds hangende zal zijn. Dat eene woning voor een beursmeester toch zal blijken noodzakelijk te zijn, nie mand zal dit kunnen betwistennaar spr. meentdat de stich ting van die woning in de onmiddelijke nabijheid der beurswen- schelijk is, dit is, zegt hij, in deze gemeente proefondervindelijk be wezen. De veemarkt toch werd opgerigt zonder dat daarop of bij was geplaatst eene woning voor den marktmeester. Eenige jaren heeft dit geduurddoch toen zag men voor goed indat om eenig toezigt ten dezen te hebben, de stichting van zoo danige woning wenschelijk was. Zoozegt hijzal het ook gaan met het beurs-waaggebouw. Later zal het zeker blijkendat de stichting eener woning voor den beursmeester in de onmid delijke nabijheid van bedoeld gebouw eene wenschelijke zaak isdaar het toch wel niet kan opgaanom die ambtenaareven als sommige brugwachterstehuisvestcn in een houten loodsje. Spr. beschouwt de stichting van eene woning voor den beurs meester Jils bepaald noodzakelijk te zul en worden. In de 2e plaats wil spr. er op wijzen, dat ook afrekenkamertjes voor den handel hoogst wenschelijk zjjn geacht. Burgemeester en wet houders wenschen die kamertjes met den woning voor den beurs meester eerst dan te stichtenwanneer daaraan behoefte zal blijken te bestaan. Men speculeert hier op de particuliere in dustrie. Ook spr. wil met de daarstelling van gemeentewege van afrekenkamertjes wel hebben gewachtmaar slechte dan lad to Leeuwarden, van den 31 Januarij 1878. alleen, wanneer het te voorzien is, dat particulieren op vol doende wijze in de behoefte daaraan zullen voorzien. Spr. vreest echter dat het in dezen zal gaan als gewoonlijkdat ten halven aan de behoefte zal worden tegemoet gekomen door par ticulieren en dat de raad in dat geval voor eene moeijeljjke kwestie zal komen te staaneene kwestiedie zoolang zij niet is uitgemaakt, niet toelaat dat de beurszaak in haar geheel van de agenda wordt geschrapt. Spr. weet weldat er respectabele bezwaren bestaan om ter stond tot de stichting van het bijgebouw te besluitendat men bevreesd is de particuliere industrie daardoor te zullen benadco- lenmaar hij moot opmerkendat wanneer hetzooals hij zoo straks beweerdehet geval mogt wordendat de particuliere industrie slechts ten halven in de bestaande behoefte voorzag en datf in verband daarmede moest worden beslotenom daarin door stichting van het bedoelde gebouw verbetering te brengen, dan den particulieren een veel gevoeliger slag zou worden toe- gebragt, dan wanneer men thans tot dadelijko stichting besloot. In het eerste geval zou men zeker veel nadeel doen aan een Iwtaand debietterwijl in het laatste geval slechts schade zou worden berokkend aan een denkbeeldig debiet, m. a. w. de bena deeling van particuliere belangen zou bij latere stichting zeker veel grooter zijn, dan wanneer men nu reeds tot de stichting overging. Er is eenmaalzegt spr.besloten de veemarkt te verplaat sen en omten einde de schade die daardoor voor do omwonen den ontstondzooveel mogelijk te vergoedenbepaalddat op het terrein der oude koemarkt een beursgebouw zou worden gesticht. Dat besluit heeft de raad echter in Julij 1877 weder aan kant gezeten door het besluit toen genomenheeft hij naar sprs. meeningvoor goed gebroken met zijne consideratiën omtrent particuliere industrie. Z. i. is men thans weer geheel op vrij terrein en behoeft menzij het dan ook door een con ditioneel besluit, de particuliere industrie niet te ontzien. Spreker wil er eindelijk nog op wijzen, dat het wezenlijk moeijelijkhedcn zou meebrengenwanneer punt b uit het kader der voorstellen werd weggenomen. Wat toch zou daarvan het gevolg zijn Ditdat de bestemming voor het overblijvend terrein zou zijn vervallen, dat de plek niet ten bedoelden einde zou worden gereserveerd. Hij zou in verband met een en ander punt b wenschen te behoudenmaar de redactie daar van zóó willen hebben gestelddat daaruitzooals hij meent dat ook de bedoeling van de voorstellers is, blijke, dat hot be doelde terrein wordt gereserveerd voor de stichting van een af zonderlijk gebouwvoor woning van den beursmeester en af rekenkamertjesdoch dat vooralsnog niet tot die stichting zal worden overgegaan. Hij meent, dat het den steller van de conclusie geenszins moeijelijk zal vallende redactie zoodanigte wijzigen. De hoer Wiersma zegt, dat de bedoeling van het bij punt b voorgestelde dezelfde isals die de heer van Sloterdijck daar uit meent te mogen afleidenenzegt spr.nu moge het waar zijndat er niet letterlijk staatom vooralsnog niet tot die stichting over te gaanhet komt hem toch voordat die redac tie de bedoeling der voorstellers duidelijk aangeeft. Hij leest immers in punt b„den grondgelegen ten westen van het „voor beurs- eu waaggebouw bestemd terrein, aangeduid op de „door den directeur der gemeentewerken ingezonden situatie tekening, te reserveren voor de stichting van een gebouw „voor woning van een' beursmeester en voor afrekenkamers."' Die uitdrukking sluitnaar spr. meentgenoeg in zichdat vooralsnog niet tot de stichting zal worden overgegaan. Even wel bestaat er bij hom geen bezwaar tegen het aanbrengen van verbeteringen in de redactie der voorstellen, 't Zij spr. verder vergund iets op te merkenomtrent het denkbeeld van den heer van Sloterdijckalsof hot beter zou zjjnom terstond tot de stichting van het afzonderlijk gebouw over te gaan. Hem komt het voordat het beter is om met die stichting te wach ten hoofdzakelijk op grond van do practijk in het algemeen. Wanneer eens het beura-waaggebouw in gebruik zal zijn gesteld, Verslag der handelingen van den gcmeenterai zullen de behoeften zich beter doen kennen. Dan zal men een oordeel kunnen vollen omtrent den omvang en den aard dier behoeftenterwijl dit thans eene problematieke zaak is. Verder vreest spr. geenszinsdatgenewat voor den heer van Sloter dijck als het ware een schrikbeeld is, dat n.l. door de particu liere industrie ten hal ven in de bestaande behoefte zal worden voorzien en dat do gemeente alsdan zou worden genoodzaakt, om door de stichting van het meerbedoelde gebouw, het be staand debiet van particulieren een gevoeligen slag toe te bren gen. Wat belet, vraagt spr., de gemeente om wanneer door particulieren voor de eene helft in de behoeften wordt voorzien, zelf dit te doen voor de andere helft? Hij beschouwt hot in dezen geenszins onmogelijkdat de veronderstelling van den heer van Sloterdijck zou kunnen worden bewaarheid. Dikwjjls immers ziet men gebeurendat door de gemeente in zaken wordt voorzienvoor zooverre daaraan behoefte bestaat. Nu spreekt het z. i. van zelf, dat door particulieren geen woning voor den beursmeester zal worden gestichtmaar wel dat door hen aan de kooplieden gelegenheid zal worden gegeven voor afrekening enz. Wordt dit het geval en blijkt er behoefte te bestaan aan eene woning voor den beursmeesterdan kan de gemeente tot stichting van die woning overgaan en daaraan toe voegen zooveel afrekenkamertjes, als waaraan zal blijken be hoefte te bestaan. Dan zal menzooals de heer Bloembergen zich uitdruktehet gemeentebestuur er geenszins een grief van kunnen makeDdat het aan de bewoners der Oude Veemarkt gaat ontnemen de voordeelenwaarop zij na de verplaatsing der veemarktnu door de stichting der beurs meenden te mo gen rekenen Wanneer er in het beursgebouw zelve gelegen heid voor afrekening werd gegeven, wanneer, zoo herhaalt spr.in de beursruimte zelve 10 a 12 afrekenkamertjes werden ge maakt, dan zou het bezwaar in dezen minder wegen als thans, nu het tevens de exploitatie van een buffet betreft. Wat verder aangaat de door den heer van Sloterdijck be weerde noodzakelijkheid voor de stichting van eene woning voor den beursmeesterspr. kan die niet geheel beamen. Hij erkent, dat do beursmeester in do nabijheid van het beursgebouw be hoort te wonendoch gelooftdat deze wel gelegenheid zal hebben om in een der bestaande panden huisvesting te vinden. Men weet ook nog geenszins wie tot beursmeester zal worden benoemd en wat deze te doen zal hebben. In elk gevalzegt spr.bestaan hierin nog geen afdoende motieven om tot dadelijke stichting ook van het door den di recteur voorgestelde groot, maar spr. moet het erkennen ook practisch ingerigt afzonderlijk gebouw te besluiten. Hij meent, dat wie voor punt a der conclusie van het voorstel van burge meester en wethouders hebben gestemdbest zullen doen ook voor punt b dier conclusie te stemmen. Voor deze opene kwestie, die volgens gedane beweringtoch in dezen zal blijven bestaan, is spr. niet bevreesd. De heer Duparc heeft opgemerkt, dat zijdie vóór het be houd van punt b zijnhet niet zeer eens zijn in de mo tieven. Dit versterkt naar zijne mecoing de positie der tegen standers. Verder zegt hijdat door den voorlaatsten spreker is beweerd, dat do behoefte tot stichting van eene woning voor den beursmeester zeker spoedig zal worden gevoeld. Die spr. wees daartoe op hetgeen men ten opzigte van de veemarkt heeft zien gebeuren. Spr. wil er echter op wijzendat beurs en veemarkt in dezen op lange na niet gelijk zijn te stellen. Voor do stichting van eene woning voor den marktmeester van de veemarkt heeft men aanleiding gevonden in de wenscheljjkheid om ook op andere dagen dan juist den Vrijdag vee te kunnen wegen. Spr. gelooft, dat soortgelijke aanleiding niet zal komen te bestaan ten opzigte van het beursgebouw. Wel is het hem bekend, dat aan de waag enkele malen buiten don marktdag iets wordt ge wogen doch hij acht dit geen voldoende redenwaarom men tot de stichting zou moeten besluitendaarvoor zal die stichting bepaald niet noodig zijn. Maar er was bovendien nog iets anderiT, 1 te Leeuwarden, van den 31 Januarij 1878. 17 dat tot het stichten der woning van den marktmeester aan do vee markt aanleiding heeft gegeven, n.l. de behoefte aan onmiddellijk politietoezigt over de veemarkt gedurende de geheele week. ï)e marktmeester diende ook daarom in de nabijheid te wonen, en, door hem te doen voorzien van eene aanstelling als onbezoldigd rijks veldwachter, kon hij ten allen tijde alléén procesverbaal opmaken bij overtreding der betrekkelijke plaatselijke verordening. Her haaldelijk is in het gevoerd debat gesproken van opene kwestie's. öpr. is niet zoo bevreesd voor opene kwestie's, veel minder nog voor opene plekken als waarvan hier de rede is Ook om deze reden kan hij gemakkelijk er toe overgaan punt b af te ste men. Nog ééne opmerking ten slotte. Meermalen is vroeger do vraag gedaanof het wel op den weg der gemeente was gelegen een beursgebouw te stichten De raad heeft er echter steeds an ders over geoordeelddus de gegrondheid der vraag niet erkend. Maar met meer regt zouvolgens spr.do vraag kunnen wor den gedaan, of het doen maken van de afrekenkamers wel eene gemeentelijke zaak is? Men houdo bovendien in 'toog, dat, zooals de heer Bakker indertijd uitdrukkelijk heeft verklaard de belanghebbenden zeiven geenerlei reden vondendat werk van gemeentewege te doen plaats hebben. De heer Dirks meentdat de positie van den directeur der gemeentewerken na het den 12 Julij 1877 genomen besluit zeer moeijelijk is geworden. Bedoelde ambtenaar toch had vroeger gezegd dat voor een bepaalde som het gebouw zou kunnen worden gesticht. Nu kwam echter het bedoelde raadsbesluit, waarbij werd bepaald dat in het plan o. a. zouden worden opgenomen zeker getal afrekenkamertjes eu eene woning voor den concierge of beursmeester. Dat bragt groote verandering in het ontworpen planhet werd daardoor veel kostbaarder. Do positie van den directeur tegenover den raadspr. zei het zoo even reeds, werd daardoor hoogst moeijelijk. Die ambtenaar heeft evenwel het gevallen raadsbesluit op behendige wijze weten to écarteren. Hij heeft de zaak gesplitst en dat wat niet of minder goed in het gebouw kon worden aangebragt daar buiten gelaten. Eerst heeft hij voorgesteld om ten behoeve van dit laatste aan te koopen het huis ten westen onmiddellijk grenzende aan het voor de beursstichting bestemd terreindoch daar die aankoop eene buitengewone uitgaaf zou vereischen en het gezamenlijk kostenbedrag aanmerkelijk zou doen stijgen heeft hij het beter geoordeeldom voor ae stichting van het door hem bedoeld afzonderlijk gebouw een gedeelte van het voor de stichting van het beursgebouw bestemd terrein te reser veren. Het planwaarbij de stichting van een afzonderlijk gebouw voor woniüg van den beursmeester en afrekeniDg- kamertjes is in aanmerking genomeniszegt spr.aangenomen. Het ia nu nog slechts de vraagof de stichting van bedoeld afzonderlijk gebouw al dan niet bepaald noodig zal zijn. Hij voor zich heeft van die noodzakelijkheid minder de overtuiging en gelooft, dat het stichten van eene woning voor den beurs meester volstrekt niet noodzakelijk zal zijn. Enzoo vervolgt spr.wat nu de afrekenkamertjes betreftte dien opzigte kan hij wel meê gaan met hetgeen daaromtrent zooeven is gezegd. Ook hom is het wel door boterhandelaren gezegddat daaraan geen behoefte zal blijken te bestaan. In punt b ziet hij nog eenig spoor van liet raadsbesluit van 12 Julij 1877. Hij is genegen om over dat punt heen te stap pen, om dat punt to roijereu tenzij de discussie hem daarvan mogt weerhouden. De zaak is z. i. dan veel reiner. Het genomen raadsbesluit (punt kan daarom zeer goed worden uitgevoerd. Öpr. weet wel dat tegenover de somdie het afzonderlijk ge bouw zou kosten, en die hij casu quo als drijvende in de lucht beschouwt, zou overstaan de bespaarde huur van don conciërge, do inkomsten van het buffet, misschien jaarlijks /"500 a /'1000 bedragende, maar daartegen over staat ook weder belemmering van de uitbreiding ter plaatse. De omwonenden zouden niet weten wat het gevolg van het eenmaal genomen raadsbesluit zou kunnen zijn. Spr. zou ten dezen niet een halve maar een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1878 | | pagina 3