ij
•jTWip *->r<ir
j
I fill
46
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 6 Junij 1878.
dering of, zoo mogelijk, tot opheffing der beursregten kunnen
besluiten. Hij is er in ieder geval bepaald voordat waar men
heeft besloten tot een uitgaaf als in dezen bedoeldmen ook de
middelen aanwijstdie tot dekking van die uitgaaf zullen kunnen
strekken. In verband met een en ander zal spr. zich niet met
de door den heer Bloembergen voorgestelde weglating der clau
sule kunnen vereenigen.
Don heer van Eijsinga komt het voor vooral om de door
den heer Wiersma bijgebragte argumentendat het zeer wen-
schelijk is de besproken zaak reeds thans voor goed uit te ma
ken. Verder wil hij terug komen op de door den heer Bloem
bergen gedane aanhalingwat betreft de stad Rotterdam. De
heer Bloembergen zegtdat het daar geheel anders isdan het
hier is voorgesteld of zal worden. Dit meent spr. te mogen
betwijfelen. Hij meent dat de toestanden geheel op hetzeltde
zullen neerkomen. In Rotterdamzoo zegt menis de beurs
vrijer is slechts een afgeperkt gedeelte n.l. het gedeelte waar
de handel gedreven wordt waarvoor entrée-regt wordt geheven,
hier zal het wordende beurs niet vrijmaar een afgeperkt
gedeelte waarvoor men niet betaald. Het komt dus geheel op
oen en hetzelfde doel neern.l. men heft entree van dat gedeelte
der beurs, waar de handel wordt gedreven. Spr. althans kan
ten dezen geen verschil bemerken.
De heer Bloembergen wil zich terstond gewonnen geven
indien do heer v. Eijsinga kan aantoonenhetgeen hij beweert
dat nl. volgens het voorstelhier een gedeelte van de beurs
zal worden afgezonderd, waarin ieder, zonder entree-heffing
zal worden toegelaten. In het voorstel heeft spr. dienaangaande
niets gevondenen dit was immers ook juist zijn bezwaar te
gen dat voorstel. Wordt hij ten dezen van dwaling overtuigd,
hij is genegen het door hem ingediend amendement terug te
nemen. Het denkbeelddat hij omtrent de heffing eener re
tributie van de beursbezoekers hadbetrof meer het genot der
afrekenkamertjes, der monster tafeltjes enz. Hij is echter niet te
gen do heffing ook van een entreegeld onder zekere restrictie
maar wel tegen eene heffing van entree van iederen beursbe
zoeker.
De heer van Eijsinga moet erkennen dat het door hem
beweerde wel niet in het voorstel van burgemeester en wet
houders is opgenomenmaar dat het is besproken in de sectiën
in verband waarmede rapporteurs onder no. 5 van hun rapport
dit punt aan de attentie van burgemeester en wethouders hebben
aanbevolen en, zegt spr., waar dit het geval is, daar vertrouwen
zij dat burgemeester en wethouders er bij de nadere regeling van
het bedoelde reglement op bedacht zullen zijndat aan den
wensch der sectiën en de bezwaren thans door den heer Bloem
bergen ontwikkeld, zal worden tegemoet gekomen.
De Voorzitter heeft tegen de weglatiDg van de door den
heer Bloembergen bedoelde clausule niet zooveel bezwaar, als
de heer Wiersma. Hij zal zich evenwel niet met het inge
diende amendement kunnen vereenigenomdat er z. i. in dezen
te veel gewigt wordt gehecht aan een ondergeschikt punt. De
hoofdzaak toch, bij punt 2 van de conclusie van het voorstel
van burgemeester en wethouders bedoeldnl. de heffing van
een beursregt en van eene retributie voor het gebruik van
monstertafeltjes enz. is immers reeds uitgemaakt. Of dio hef
fing nu juist volgens den aangegeven maatstaf zal moeten ge
schieden, spr. gelooft met den heer Wiersma dat de practijk
dit zal moeten leeron. Blijkt het, dat de heffing onpractisch
is, dat de beursbezoekers daardoor te veel bezwaard worden dan
zal zij moeten worden gewijzigd. Doet zich hei tegendeel voor
men zal de thans voorgestelde heffing kunnen bestendigen. Spr.
meent dus, dat, hetzij de mcerbedoelde clausule blijft, hetzij
ze wordt weggelaten, do ervaring toch zal moeten leeren wat
uitvoerbaar is. Hem komt het ongeraden voor een groot gewigt
aan de woorden „volgens den in het voorstel ontwikkelden maat
staf" te hechten, omdat niemand, hoe ervaren hij ook ter zake
moge zijn, ten dezen thans reeds een juist oordeel zal kunnen vellen.
De heer Wierama verklaart niet zoozeer veel gewigt te
hechten aan den voorgestelden maatstaf, als wel aan de niet-
aanneming van het voorgesteld amendement, omdat bij aan
neming daarvan, de zaak op nieuw zoo moeten worden onder
zocht en overwogen. Hij i9zooals hij reeds zoo straks duide
lijk te kennen gaf, bepaald van meening, dat de practijk zal
moeten leerenin hoeverre de voorgestelde maatstaf als goed
is te beschouwen, maar, zegt hij, om tot die practijk te ko
men, dient men toch eerst de zaak op touw te zetten. De
voorgestelde maatstaf is als 't ware een maximum. Men zal
ook volgens het oordeel van rapporteurs, later wel niet tot
eene verhooging kunnen overgaan maar wel tot eene verlaging.
Het is daarom, dat spr. er zeer voor is, dat met eene heffing
als is voorgesteld, wordt begonnen. Men kan dan de practijk
raadplegen en daar naar handelen.
Het verschaffen van gelegenheid aan bedienden die hunne
patroons willen spreken en dergelijke bezoekers om zonder en
tree, in de beurs te kijken, om zeker gedeelte van het gebouw
voor dat doel af te zonderenacht hij eene zaak van regle-
mentairen aardeene zaakwaarop burgemeester en wethou
ders bij de nadere regeling van het reglement zullen hebben te
letten. Overigens kan hij niet nalaten op onveranderde aanne
ming van het voorstel van burgemeester en wethouders aan te
dringen.
Hierna wordt het door den heer Bloembergen ingediende
amendement in stemming gebragt, doch met 16 tegen 3 stera
men verworpen. Voor stemden de heeren Bloembergen, Wij-
brandi en van Sloterdijck.
Punt 2 van onderdeel a van de conclusie van het verslag van
rapporteurs wordt hierop zonder verdere discussie en zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Hierna wordt aan de orde gesteld punt 3 van onderdeel a
van de conclusie van het verslag van rapporteurs, luidende
als volgt
„3. Goed te keuren het voorstel van burgemeester en wet
houders sub 31 met dien verstandedat de verhooging met
„6/io gedeelte alleen slaat op de verhooging van de boter, en
„daartoe te lezen achter het woord „waagregten" de woorden
„van de boter."
Wordt opgemerkt, dat sub 3 van het voorstel van burge
meester en wethouders in verband hiermede zal luiden als volgt
3. „In beginsel te besluiten tot eene verhooging der waag-
„regten van de boter met 6/io gedeelte van hetgeen nu wordt
„geheven, met uitnoodiging aan burgemeester en wethouders ter
„zijner tijd daaromtrent de noodigo voorstellen aan den raad te
„doen."
De algemeeno beraadslagingen ten dezen geopend zijnde
geeft de heer Dirks zijn verlangen te kennen, om nog eenige
inlichting te ontvaügen omtrent de redenendie er toe hebben
geleid om alleen in dezen alleen van verhooging der waagreg
ten van de boter met °/i0 te spreken en niet van de kaas.
De heer van Eijsinga geeft hierop te kennen, dat het
rapporteurs is voorgekomen, dat sub 3 van het voorstel van
burgemeester en wethouders, waarin slechts sprake is van
„waagregten" wat te algemeen is gesteld en dat de verhooging
van io gedeelte, zooals ook reods door burgemeester en wet
houders in hun voorstel is opgemerktniet behoort te slaan ook
op de kaas. Rapporteurs hebben daarom dc toevoeging van de
woorden „van de beter" noodig geoordeeld. Omtrent do kaas
wenscht men niet evenveel verhooging als van de boterzulks
vooral ook met het oog op Sncck, waar uo heffing nog minder
is dan hier tegenwoordig. Wel is c-.k eenige verhooging vau
do van de kans gehovcn r<-gtcn wcnschelijkdoch rapporteurs
willen dit punt thans in liet midden laten, opdat daaromtrent
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 6 Junij 1878.
later door burgemeester en wethouders een speciaal voorstel
worde gedaan.
De heer Bloombergon verklaart slechts het woord te heb
ben gevraagd om te kennen te gevendat hij zijne stem aan
dit punt zal geven en om op te merkendat hij dè zaak niet zoo
opva't als zoudo men in het geheel geen verhooging van de
regten wegens de kaas gehevenbedoelen. Hij is met den heer
van Eijsinga van gevoelendat men ten dezen geene verhoo
ging tot gelijk bedrag als van de boter, n.l. met ö/j0 gedeelte
van hetgeen thans wordt gehevenwenscht. Overigens meent
hij dat men ook op het oog dient te houden, in hoeverre ten op
zigte ook van dit handelsartikel in toepassing wordt gebragt
de bij de boter toegepaste maatregel van publieken verkoop.
De heer Bakker wenscht tot verduidelijking van hetgeen
zooeven door een der rapporteurs (do heer van Eijsinga) is ge
zegd, nog mede te deelen, dat men juist bij de behandeling ter
zake stuitte op de algemeene uitdrukking „eene verhooging der
waagregten met 6/j0 van hetgeen thans geheven wordt. Die
verhooging toe te passen ook ten opzigte van de kaas achtte
men ongeraden. Thans wordt, naar spr. meent, 20 cent
do 150 kg. kaas geheven. Werd dat bedrag nu met ,;/]o ver
hoogd, men zou in het vervolg van gelijke hoeveelheid 32 ct.
moeten betaleneen bedragdat bepaald te hoog is te achten.
Rapporteurs zijn wol van oordeeldat ook eene verhooging der
regten wegens de kaas mogelijk en voor do gemeente gcwenscht
is, doch zij wenschen dio verhooging te bepalen tot een klein
bedrag.
Do heer van Sloterdijck zou gaarne van een der leden
van het dagelijksch bestuur eene interpretatie omtrent het
woord „waagregten" ontvangen. Verstaat men onder dat woord
alle regtendie voor het gebruik van de waag worden gehe
ven, of alleen het weegloon.
De heer Wiersma geeft hierop te kennen, dat de gemaakte
berekeningen van dien aard zijndat dc regten aan de waag
gehevendus zoowel het weeg- als het werkloon in hun goheel
met 6/j0 moeten worden verhoogdnu aan de bezoekers der
waag eene veel betere localiteit wordt verschaft. Thans wordt
b. v. 10 cent als weeg- cn werkloon geheven, later zal dat 16
worden. Het weeg- en werkloon wordt thans bij elkander in
ontvangst genomen. In hoeverre eene scheiding van deze twee
loonen misschien wenschelijk is to achten, hierop zal later die
nen te worden gelet bij eene eventuele herziening der betrek
kelijke verordening.
Hierna wordt punt 3 zonder hoofdolijkc stemming aangeno
men en verder aan de orde gesteld punt b der conclusie van
het verslag van rapporteursluidende„Niet goed to keuren
„het vaste aflossingssysteem, maar over te gaan tot eene facul-
„tieve aflossing met een minimum van f 1000."
De discussiën hierover geopend zijnde, zegt de heer Wier
sma dat hij het was dio bij burgemeester cn wethouders
heeft geadviseerd voor het indienen van een aflossingsplan der
leening zoo als is voorgesteld en door rapporteurs afgekeurd
Hij is van meeningdat een fixum voor aflossing te verkiezen
is boven facultavieve aflossing. Wanneer zijne meening echter
niet door anderen mogt worden gedeeldzal hij zich niet tegen
het voorstel in zijn geheel verklaren vooral om de zaak dio het
hier geldt, en ook met het oog op de omstandigheid, dat bij
al de andere gemeentelijke leeningen de som voor aflossing
facultatief is gesteld. Tot op dezen oogenblik blijft hij echter
aan een vast aflossingsplan de voorkeur geven en zou hijvooral
ten opzigte van deze leening, met de tot dusverre gevolgde
gewoonte willen breken. l)e hoofdgrond die liij hier voor heeft,
is van zuiver theorctisehen aard, maar doet daarom niettemin
haren invloed op de praktijk gelden. Hij beschouwt cenc ge
meentelijke geldleemng als eene gewone overeenkomst tusschcn
twee partijen, tusschen den geldschieter en hom die het geld
47
ontvangt, eene overeenkomst, als ieder andere. Het meest
billijk is dus, dat in die overeenkomst de belangen van beide
pariijen zoo duidelijk en juist mogelijk worden omschreven
opdat weinig of liever niets aan de willekeur van deu een of
ander hierbij zij overgelaten.
Het valt intusschen niet te ontkennen, dat het der gemeente wel
gemakkelijk is geen verpligting ten opzigte van de aflossing te
hebben eu dat er niettegenstaande het facultatief zijn der af
lossing toch immer nog genoeg menschen worden gevonden
die hunne geiden in eene leening, als in dezen bedoeld, wen
schen te beleggen.
Maar de kracht dezer bedenking vermindert wanneer men
de noodzakelijkheid beseft voor de gemeente ora in het oog te
houden zekere te oppcreu of slechts in de gedachten bestaande
verwijten. Het denkbeeld ligt toch voor de hand, dat de ge
meente die ten opzigte der aflossing geheel niet gebonden is
altijd in haar voordeel zal handelen, dat zij, bij stijging van
den rentevoetzoo weinig mogelijk, en bij verlaging zooveel mo
gelijk zal aflossen. De gemeente heeft ten dezen alles im
mers in hare hand, en daar er niets teu opzigte van de aflos
sing verpligtend is gesteld moet de geldschieter met iedere
handeling van de gemeente ten dezen tevreden zijn.
Nu weet spr. wel dat do gemeente niet al te ligtvaardig zoo
danige handeling in practijk zal brongen, omdat haar crediet
daardoor zou verminderenmaar het eene gemeentebestuur
heeft dikwijls een veel ruimeren blik als het andere en iets
onbeduidends kan soms aanleiding zijn voor een groot misver
stand. Spr. komt het voordat bij elke overeenkomst de be
langen van de partyen zooveel mogelijk in evenwigt moeten
worden gehoudenen dat er niets moet overblijventen opzigte
waarvan door een der partijen willekeurig zou kunnen worden
gehandeld. Maar ook met het oog op de practijk is spr. voor
een fixum van aflossing. Is een fixum gesteld, dan wordt met
do gemeentefinantiën ook daarop bepaald gerekend. Is het niet
het geval, dan bepaalt men zich al spoedig, de ondervinding
leert het, tot het minimum van aflossing. Dan verdringen meestal
andere uitgaven de mogelijkheid eener hoogere aflossing. Spr.
wil ten dezen slechts wijzen hoe het nu laatstelijk nog met de
bestaande gemeentelijke geldleeningcn is gegaan. Alleen van
die ten behoeve van de gasfabriek wordt boven het minimum
afgelost. Ten opzigte van al die anderen heeft men zich bij
het minimum gehouden. Do practijk teert, dat leeningen met
facultatieve aflossing meestal van lanceren duur zijn
in de derde plaats acht spr. de door burgemeester en wethou
ders voorgestelde vaste aflossing verkieslijk, omdat het hier
eene lcening geldt, die men voornamelijk door speciale fondsen,
de opbrengst der beurs en waagregtenwenscht te dekken. De
geheele aflossing is voorts gelijkelijk verdeeld over een tijdvak
van 52 jaren. Door reeds bewerkstelligde aflossing, zc.1 lang
zamerhand minder rente behoeveji te worden betaaldwaardoor
het mogelijk worde de aflossingsoni met dat mindere bedrag te
vermeerderen. Hem komt deze evenredige aflossing veel ver
kieslijker voor dan eene facultatieve en dus geheel onbepaalde.
Eindelijk wenscht spr. nog met een kort woord terug te komen,
ten eersten op die zinsnede van het verslag van rapporteuro
waarbij de voorgestelde wijze van aflossing gevaarlijk wordt ge
noemd. Hij erkent, zoo"Is uit bet zoo even door ffi-m aange
voerde, ook reeds duidelijk is gebleken, dat er voor do aflossing
dezer leening speciale fondsen zijn aangewezen, doch tevens
meent hij, dat indien het mogt blijken, dat die fondsen ontoe
reikend zijnde gemeente toch in het te kort schietende zal
moeten voorzien. Uit dat oogpunt kan de voorgestelde wijze
van aflossing dus geenszins met regt als gevaarlijk worden be
schouwd. Bij aanneming van de voorgestelde wijze van aflossing
zal de ge: i onto, spr. herhaalt het, zich geen jaar eene prootere
uitgaaf behoeven te getroosten, daar de meerdere rentebetaling
wordt gevonden in de mindere aflossing en omgekeerd ae meer*
I dere aflossing in dc mindere rentebetaling.
i