48 Verslag der handelingen van den gemeente In de tweede plaats wil spr. nog even terugkomen op de door rapporteurs bijgebragte wenschelijkheid eener facultatieve ieening met het oog eener mogelijke conversie der gemeenteschuld. Dit, zegt spr.is het eenig argument, dat bij hemeenigermateheeft gewogen. In de sectiedie hij de eer had te presiderenwerd echter de opmerking gemaakt, dat dit bezwaar gemakkelijk zou zijn weg te Demenn.l. door invoeging van het woord minstens voor het woord „aandeel", in art. 8. Door deze invoeging zou dus ook het bezwaar aan eene conversie der gemeenteschuld ontleendgeheel vervallen. Voor het overige meent spr.dat de argumenten vóór eene vaste aflossing althans in hoofdzaak reeds bij het door burge meester en wethouders aangeboden voorstel zijn gestipuleerd, waarom hij moet erkennen wel met cenige bevreemding in het verslag van rapporteurs to hebben gelezen dat er leden schij nen geweest te zijn die niet begrepen waarom, burgemeester en wethouders bij dit voorstel van de tot nog toe gevolgde wijze van minimumaflossing waren afgeweken. Spr. voor zich heeft niet zoozeer bezwaar om ook thans den ouden weg te volgen maar op de door hem zoo even aangegeven gronden prefereert hij den weg door burgemeester en wethouders voorgesteldook ten opzigte van deze Ieening. Wordt opgemerkt, dat de heer Attema alenu ter vergade ring komt. De heer Dirks heeft ook eeuige bezwaren tegen het voor gestelde plan van vaste aflossing en wel op de drie hoofdpunten in de stukken reeds aangestipt. In de eerste plaats is hem het voorgestelde plan te bindend, vooral met het oog op eene even tuele conversie. Men weetzegt spr.immers niethoe de tijden zullen kunnen loopen. Het is zeer goed mogelijkdat na verloop van jaren of wie weet binnen welk kort tijdvak eene rente ad 4 Vj> /o bepaald te hoog isiets wat door hetgeen in vroegeren tijd hier in Friesland nu omstreeks honderd jaren geleden is gebeurdis bewezen als zeer goed mogelijk te zijn. In de tweede plaats is hem de aflossing, hoe geleidelijk zij ook is voorgesteldte geringvooral wat betreft de eerste jaren. Eerst zal men gedurende 15 jaar telken jare 1000 aflossen, dan gedurende 12 jaar telken jare 2000 en vervolgens gedu rende 6 jaar telken jare ƒ3000. Ha verloop van 33 jaar, een tijdvak dat in den regel voor één menschenleven wordt gerekend zal er dus nog maar een bedrag van ƒ58,000 op de aan tegane geldlecning van ƒ160,000 afgelost en or nog eene som van niet minder dan ƒ102,000 voor het tweede geslacht ter aflossing overgebleven zijn. Dit is spr. niet naar den zin. Hij wenscht den termijn voor aflossing gesteld op 52 jaar te hebben inge kort. Hel komt hem voordat zulk een lange aflossingstermijn op de geldschieters geen goeden indruk zal makendat zoo iets geenszins in den geest van dezen is. In de derde plaats wil hij opmerken dat het minimum door de commissie van rapporteurs voor aflossing voorgesteld en op 1000 bepaald hem ook veel te laag voorkomt. Daardoor zou de mogelijkheid geopend worden dat de leeningbij onverhoopte min gunsfcigen toestand der gemeente financiën in 160, zegge honderd zestig jaarwerd afgelost. Men zou toch immers met eene jaarbjksche aflossing ad 1000 tegeuover de geldschieters kunnen volstaan. In verband met een en ander zou hij het wenschelijk achten, dat tot eene facultatieve aflossing werd be sloten, eene aflossiig met een minimum van ƒ3000. De heer Troelstra verklaart zicli bij de lez' g van het aan" geboden ontwerp plan van leening, do vraag te hebben gesteld, welke redenen bestaan or, om ten opzigte van deze Ieening af te wijken yan den regel, den regel, die naar hij meent, tct dusver steeds bij alle gcldleeningcn der gemeente is in acht genomen on gevolgd. En nu is het hem geblekendat voor dio afwijking nagenoeg ais eenig motief wordt aangeveerd: de moraliteit, 't Iszegt spr.slechts een motief van theorie en •aad te Leeuwarden, van den 6 Junij 1878. niets meer en de heer Wiersma heeft die theorie door het door hem geavancGerdoduidelijk gemaakt. Dat geachte lid stelt do staat, de provincie of wel de gemeente die eene leening aan gaat geheel gelijk met een particulier, die hetzelfde doet. Spr. acht die gelijkstelling minder juist. Wordt toch tusschen par ticulieren eene leening gesloten dan worden onderling de voor waarden daaromtrent vastgesteld en geregelddoch hierwaar men staat voor eene leening door de gemeente aan te gaan moeten noodwendig de voorwaarden eenzijdig worden vastgesteld en niem?nd kan er iets op tegen hebbendat bij de vaststelling dier voorwaarden het belang der gemeente zooveel mogelijk op den voorgrond wordt geplaatst. Wijders wordt het ieder vrijge laten om op die bepaalde voorwaarden al of niet aan do leening deel te nemen Spr. zou zich evenwel met eene vaste aflossiDg nog des noods kunnen vereenigenwanneer het hier gold een klein tijdvak, binnen hetwelk do leening zou worden afgelosten wanneer nu ten dozen aanzien in het rapport wordt verwezen naar het voorbeeld van de provincie, die reeds verschil lende loeningen heeft gesloten met eene vaste aflossing, dan moet hij opmerkendat de provincie zelden eene leening sluit waarvan de aflossing niet binnen 20 jaar afloopt Hier geldt het echter eene leening, waarvan de aflossing, volgens het vorstel, zal loopen over een tijdvak vau niet minder dan 52 jaar, en waarom vraagt spr. zullen wij nu onze opvolgers door het aan nemen van het voorgestelde vaste aflossingsplan binden ten op zigte van aflossing en conversie De heer Wiersma heeft ge wezen op het morele der zaakop de belangen der geldschie ters maarmerkt spr. op moet de gemeente zich daarom ten opzigte van aflossing en conversie binden en de kans, om later op voordeeliger wijze te handelengeheel prijs geven. Spr. meent dat de gemeente, niettegenstaande de aflossing harer leeningen steeds facultatief werd gesteldaltijd genoeg geld op do gestelde voorwaarden heeft kunnen bekomen en niemand ooit op do gedachte is gekomen dat daarin iets immoreels zou zijn gelegenen daarom vindt hijdat er geene redenen be staan om ton opzigte van do voor de beursstichting aan te gane leening, tot eene afwijking te besluiten. Even als spr. bezwaren heeft tegen de door burgemeester en wethouders voorgestelde aflossing heeft hij ook bezwaren tegen die, door de commissie van rapporteurs voorgesteld. Hij vindt de bepaling, dat er jaarlijks minstens 1000 zal worden afge lost ook niet van alle gevaar ontblooten deelt daaromtrent het gevoelen van den heer Wiersma. Met eene opklimmende reeks voor de aflossingzooals het voorstel van burgemeester en wot- houders is aangegevenzou hij zich beter kunnen vereenigen. Intusschen zal do heer Wiersma, ook al wordt niet tot eene vaste jaarlijksche aflossing besloten, bij de behandeling van art. 8 van hot plan van leening gcreede aanleiding vinden, om een desbetreffend voorstel te doen. De heer van Eij:<"nga zegt, dat hoe wenschelijk eene vast© aflossing der leening ook volgens den heer Wiersma moge zijr 1 rapporteursalthans de meerderheid dier commissiedie wen* schelijkheid niet beamen. Men wenscht eene facultatieve aflos* sing met een minimum ad 1000 en dat wel uithoofde van de onzekere resultaten die het beurs waaggebouw zal opleveren. Beantwoorden óio resultaten aan de verwachting, die burge meester en wethouders blijkens hun voorstel daarvan koeste ren dan zouspr. wil het erkennenhet door dat collegie aan bevolen stelsel zeer goed passen maar men staat hier voor zulk eene onzekere toekomst. Mogelijk zal do opbrengst van het beurs waaggebouw veel minder zijn dan wordt verwacht, mo gelijk beantwoordt zij in het geheel niet aan de gekoesterde hoop en daarom wordt bet wenschelijk geachtom zich ten op zigte van dn aflossing niet te binden aan eene aflossing in een tijdvak ad 52 jaar die zoude kunnen blijken te zwaar te drukken. Blijft de opbrengst dan al beneden de raming, dan zal men ook de aflossing in verband daarmede kunnen verminderen. In de tweede plaats wil spr. terugkomen op do door den h lor Verslag der handelingen van don gemeentel Wiersma gebezigde uitdrukking, dat do practijk heeft geleerd, dat men bij het stelsel van facultatieve aflossing zich zelden boven het minimum begeeft en de leening alzoo vrij zeker in 160 jaar zou worden afgelost Dit betwijfelt spr. ten hoogsten. Hij gelooft, dat, blijkt dat de inrigting goede resultaten afwerpt, meer dan 1000 zal worden afgelostgetuige slechts de gasfa briek. Ten vorigen jare heeft nog ten opzigte van die inrigting eene buitengewone aflossing plaats gehad. Voor eene aflossing ad 5000 bestond slechts verpligting en men heeft 8000 afge lost. Spr. verbeeldt zich, dat het met het beurs waaggebouw eveneens zal gaan. Wanneer er meer kan worden afgelost dan het minimumzal daartoe zeker worden overgegaanmaar zegt spr.al was de aflossing ook zoodanigdat zij over een tijdvak van 100 of meer jaren nog moest loopen, dan was dat bezwaar zi. toch nog niet zoo overwegenddat men daarom zich voor de toekomst zou moeten binden. In de derde plaats wil spr. er op wijzen, dat de heer Wier sma heeft opgemerktdat er voor de delging dezer leening speciale fondsen zijn aangewezenn.l. de opbrengst der beurs- regten. Wanneer de ondervinding leert, dat de inrigting werkelijk inkomsten voor de gemeente zal afwerpendan zegt spr. heeft de heer Wiersma ten dezen gelijk. Maar, zoo vervolgt spr., de resultaten kunnen ook zoo zijndat die speciaal aangewezen fondsen nimmer verkregen zullen worden en het is met het oog hierop, dat althans do meerderheid der commissie eene faculta tieve aflossing der leening prefereert. Blijkt het, spr. herhaalt het, dat de inkomsten, die het beurs waaggebouw zal afwerpen, stijgen tot een bedrag als burgemeester en wethouders zich voorstellen of zelfs tot eene hoogere somdan zal men zeker meer dan het door rapporteurs voorgestelde minimum aflossen en zelf zich geheel houden aan het plan van aflossiDg door burgemeester en wethouders aanbevolen. Den Voorzitter is het vooral uit de redenering van den heer Troelstra geblekendat in dezen tweëerlei bedenkingen worden geopperd n.l. die tegen het voorgestelde aflossings systeem en die tegen het voorgestelde minimum van aflossing ad ƒ1000. Hem komt het in verband hiermede wenschelijk voorten einde eene zooveel mogelijk zuivere stemming te ver krijgen om de door rapporteurs voorgestelde conclusie te splitsen en wel in dier voegedat eerst het navolgende aan stemming worde onderworpen„Niet goed te keuren het vaste „aflossings-systeemmaar over te gaan tot eene facultatieve „aflossing, met een nader vast te stellen minimum". Later, zegt spr.kan dan omtrent het minimum een besluit genomen worden. Aangezien noch bij rapporteurs noeh bij de vergadering be zwaren tegen de door den Voorzitter beoogde splitsing worden geuit, wordt tot die splitsing overgegaan. Alvorens echter tot stemming over het le lid wordt overge gaan, wenscht de heer Wiersma nog oen enkel woord in het midden te brengen. De heer Troelstrazegt spr.heeft getracht spr. eenigzins te beantwoorden op het door hem aangevoerde en daarbij doen uitkomendat alleen de moraliteit het was die pleitte voor het vaste aflossings-systeeindat men zich daarom alleen zou gaan binden en aan de gemeente het vooruitzigt of de mogelijkheid ontnemenom later op voordeeliger wijze te handelen. Naar aanleiding hiervan wil spr. nog even antwoor den. 't Is zekerzegt hijdat de moraliteit een hoofdmotief voor het vaste aflossings-systeem is, dat het in dezen vooral de morele opvatting is, die men aan het contract hecht; spreker acht die moraliteitsgrond niet gering, maar hij meent tevens dat het zeker is dat bedoeld systeem ook alle aanbeveling ver dient met het cog op de practijk, iets wat hij z. i. zoo even reeds op duidelijke wijze heeft aangetoond. De heer Troelstra heeft verder gezegd dat het rijkde provincie of de gemeente geenszins was gelijk te stellen met een particulier en dat men aad te Leeuwarden, van den 6 Junij 1878. 49 in dezen immers altijd te doen had met een eenzjjdig contract. Die bewering kout spr. zeer gevaarlijk en van twijfelachtige kracht voor. De gemeente staat in dezen tegenover den geld schieter gelijk ieder particulier bij dergelijke handeling alleen met dit onderscheiddat over de voorwaarden van het contract niet wordt gedébatteerddat die voorwaarden vooraf door de eene partij worden gesteld en de andere partij daarin slechts genoe gen nemen. Maar, zoo vervolgt spr., heeft men eens in die voor waarden genoegen genomen en zijn ze door den geldschieter geaccepteerddan hebben deze voorwaarden geheel dezelfde kracht als bij iedere overeenkomst. Dezelfde verhoudingals waarin de gemeente bij het aangaan eener geldleening ten opzigte van den geldschieter verkeert vindt men terug b. v. bij aanbestedingen door particulieren ge houden. De voorwaarden dier aanbesteding worden vooraf door den aanbesteder gesteld. Worden ze door den aannemer geac cepteerd, dan valt daaraan door geen der partijen iets meer te veranderen. En nuvraagt spr.of zoodanig" contract wel een eenzijdig contract kan genoemd worden en of het niet I degelijk èn voor besteder èn voor aannemer ia bindende. Do heer Troelstra heeft eindelijk nog gezegd, dat een vast aflossings systeem geen voordeelen voor de gemeente met zich j zou brengen. Spr. ontkent dit. In de eerste plaats toch zal dit het gevolg er van zijndat de leening binnen eenen be hoorlijken tijd wordt afgelost. Duurt de aflossing lang, iets wat bij onverpligte aflossing alligt kan gebeurendan zal men natuurlijk meerdere rente moeten betalen en zegt spr. men moet niet vergetendat waar de gemeente reeds gebukt gaat onder eene jaarlijksche verpligte aflossing van schuld van ƒ93,000 a 94 000het gansch niet onverschillig iswelke opofferingen zij zich ten opzigte van deze leening in de eerste jaren zal moeten getroosten. Stelt men de aflossing hoog, dan zullen de I gemeente financiën daaronder lijden en stelt men ze laagdan zal de aflossing der leening van te langen duur zijn. De heer v. Eijsingamerkt spr. opheeft gezegddat de beurs ten opzigte der aflossing zeer goed was te vergelijken met de gasfabriek. Wanneer goede uitkomsten werden verkregen zou men zeker ook eene goede aflossing bewerkstelligen. Spr. meentdat die vergelijking niet kan opgaan. De beurs toch is een gebouwgesticht ten algemeenen nutteterwijl de gasfa briek bij de gemeente ook met een speculatief doel in exploi tatie is. Hij meentdat mogt het blijkendat die fabriek geen baten meer voor de gemeente afwierp, men al spoedig tot de vraag zou moeten komen, of het niet wenschelijk zou zijn haar voor de gemeente op te ruimen. Spr. blijft op grond van een en ander het door burgemeester en wethouders voorgesteld aflossing systeem der vergadering aanbevelen. Hierna wordt tot stemming over punt b der conclusie van het verslag van rapporteurs, gesplitst in voege als door den Voor zitter aangegeven, overgegaan, en met 11 tegen 9 stemmon besloten niet goed te keuren het vaste aflossingssysteemmaar over te gaan tot eene facultatieve aflossingmet een nader vast te stellen minimum. Tegen stemden do heeren Bruinsma, Wij- brandiKuipers, de With, v. Sloterdijck, Wiersma, Plantenga, Brunger en de la Faille. De Voorzitter merkt op, dat tengevolge de splitsing van punt b der conclusie van het verslag van rapporteurs nu nog rest de bepaling van het minimum der jaarlijksche aflossing door rapporteurs voorgesteld op 1000. Bij de opening der discussiën ten dezen dient de heer BIooth- borgGn navolgend amendement in te lezen in plaats van „met een minimum van ƒ1000", „te beginnen met het jaar 1881 met „een minimum van ƒ2000 gedurende de eerste 20 jaren en van „ƒ3000 gedurende de volgende jaren." Dit amendementgenoegzaam ondersteund zijndewordt alsnu aan de orde gesteld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1878 | | pagina 4