li
i
04
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 27 Junij 1878.
Op P. Vlugt te Hoogebeintum werden 3 en op W. Ploegsma I
te Terhorno 2 stemmen uitgebragt.
4. Nadere behandeling der motie van den heer Wiersma met
betrekking tot de voorstellen in zake de oprigting eener ambachts
school
Deze motie is luidende als volgt:
De raad der gemeente Leeuwarden
Overwegende, dat hjj in zake de quaestie van de oprigting
eener theoretische en practische ambachtsschool te kiezen heeft
tusschen drie meeningenen wel
a. die van adressanten, welke ook naast do bestaande bur
gerdag- en avondschool van gemeentewege eene theoretische en
practische ambachtsschool wenschen te aien opgerigt
b. die van de commissie van rapporteurswelke van do op
rigting dier school van wege de gemeente geheel wil afzien;
c. die van burgemeester en wetnoudcrswelk collegie voor
stelt de ambachtsschool van gemeentewege op te rigtenmits
van de Hooge regering de bevoegdheid tot opheffing der be
staande burgerdag- en avondschool zooals die thans is inge-
rigt, worde verkregen.
Overwegende, dat tegen het volgen der eerste meening ge-
wigtige bezwaren rijzen met het oog op de geldmiddelen der
gemeente.
Overwegendedat de aanneming der voorstellen van de
meerderheid uit de commissie van rapporteurs, do oprigting
eener ambachtsschool in deze gemeente voor langen tijd zeer
onwaarschijnlijk zou maken, en de aanneming dier voorstellen
dus niet wenschelijk ia.
Overwegendedat door de beslissing van do Hooge regering
in zake een soortgelijk verzoek tot opheffing der burgerdag- en
avondschool te Groningen de onveranderde aanneming van de
punten van conclusie van burgemeester en wethouders minder
afdoende zoude zijn.
Overwegende, dat het wenschelijk zoude zijn, vóór dat in
dezen worde beslist, pogingen in het werk te stellen tot het
erlangen der bevoegdheid, niet zoozeer tot opheffing van de
burgerdag- en avondschoolals wel tot hervorming dier inrig
ting in dier voegedat zijin twee afdeelingen gesplitstte
gelijker tijd kan voorzien in de eischen eener theoretische am
bachtsschool en in de eischen eener semi-middelbare burger
school.
Besluit:
1burgemeester en wethouders te magtigenin dien geest
zich met een verzoek tot de Hooge regering te wenden;
2. de beslissing over de oprigting eener theoretische en prac
tische ambachtsschool aan te houden, tot dat die onderbande
lingen zijn afgeloopen.
Wordt opgemerkt, dat, bij den aanvang der vergadering, aan
do leden in druk is rondgedeeld navolgend voorstel:
De gemeenteraad van Leeuwarden
Lettende inzonderheid op de aangebodenaanzienlijkebij
dragen voor de oprigting eener ambachtsschool in deze gemeente
Overwegende, dat het, ook met het oog daarop en op de
reeds zoolang voortdurende onzekerheidof die bijdragen al
dan niet worden aangenomen, van belang en noodig is, dat
eene zuivere beslissing ten principale worde genomen
Overwegende, dat die nu aangeboden bijdragen juist op die
beslissing van overwegenden invloed zijnvermits het volstrekt
niet zeker isdat zij later op nieuw zullen worden beschikbaar
gesteld, hetzij het gemeentebestuur dan uit eigen beweging,
hetzij ten gevolge van wettelijke voorschriftenzoodanige school
mogt gaan oprigten
Besluit:
a. Tot de oprigting eener theoretische en practische ambachts
school binnen deze gemeente.
b. Tot aanvaarding, onder dankbetuiging, van de daarvoor
reeds beschikbaar gestolde of verder nog beschikbaar te stellen
bijdragen.
Tot benoemiug eener raadscommissie van vijf leden, be
last met de aanbieding der noodige plannen voor de uitvoering
van het sub a beslotene.
E. ATTEMA. JACs. BAART de la FAILLE.
A. DUPARC. J. J. KUIPERS.
De algemeene beraadslagingen over de motie van den heer
Wiersma worden geopend.
Do heer Duparc meent uit naam van meer leden dezer ver
gadering te spreken, als hij zegt, dat de poging van den hoer
Wiersma om, door de indiening zijner motie, te voorko
men, dat de zaak van do oprigting eener ambachtschool niet
zoo in eens werd begraven, in hooge mate wordt gewaardeerd.
Spr. althans is hem daarvoor veel dank verschuldigd. De heer
Wiersma heefc getracht door zijne motie aan do zaak eene 'af
leiding te geven, haar eene andere wending te doen nemen en do
verschillende opiniën ter deze zake zooveel mogelijk tot elkan
der brengen. Hoe loffelijk intusschen deze poging echter ook
zijspr. gelooftdat zij weinig kans van slagen heeft. De mo
tie geeft z. i. aan den eenen kant te veel en aan de andere zijde
te weinig. Wat toch, vraagt spr., wil de geachte voorsteller?
In de eerste plaats eene hervorming van de burgerdag- en
avondschoolin 2 afdeelingenmaar daardoor wil hij terugkomen
op het voorstel van burgemeester en wethoudersdatblijkens
het verslag van rapporteurs, zoo weinig bijval in de soctiën
mogt ondervinden. Om twee redenen, zegt spr., wil men geen school
als door burgemeester en wethouders en thans ook weder wordt
bedoeldten eerstenomdat zij niet zou zijn de inrigtingdie
hier noodig is, en tweeden, omdat zij in ieder geval een dualis
tisch karakter zou erlangendat algemeenook door do com
missie van toezigt op het middelbaar onderwijs, in hooge mate wordt
afgekeurd. Spr. voor zich betoogt verder op nieuw, dat eene
school met 2 afdeelingen in de practijk vele bezwaren met zich
zou brengen. Hij wil daartoe slechts alleen wijzen op de moeije-
lijkheid, om aan het hoofd dier inrigting een inderdaad ge
schikt directeur te krijgen, iets waarop ook door de commissie
van toezigt reeds werd gewezen. Het zal steeds eene groote
moeijelijkheid, zoo niet eene onmogelijkheid zijn, iemand te vinden,
die tegelijk kan zijn directeur van eene burgerdagschool en van
eene theoretische en practische ambachtsschool. Intusschen schijnt
de voorsteller der motie niet eene tegelijk practische ambachts
school te beoogen. Immers in de motie is alléén sprake van
eene theoretische ambachtsschool. Maar nu moet spr. wij zon op
de adressen van de onderscheidene corporation enz. Daarbij
is juist steeds op den voorgrond gesteld do oprigting eener
theoretische en practische ambachtschool. Eene bloot theoretische
ambachtsschool behoeven wij niet op te rigtenvoor het theore
tisch onderrigt kunnen de bestaande burgerdag- en avondschool
geacht worden in voldoende mate aan de wenschen te voldoen.
En waarvan spreekt de motie nu verder? Niet van eene
opheffing van de burgerdag- en avondschool, maar van eene lier-
vorming dier inrigting in dier voegedat zijin twee afdeelin
gen gesplist, tegelijkertijd kan voorzien èn in de eischen eend
theoretische ambachtsschool èn in de eischen eener zoogenaamd
semi-middelbare school.
Hoeveel aanleiding er ook bestaat, de poging van den voor
steller der motie te waarderen en op lioogen prijs te stellen,
moet spr. toch verklaren, niet tot hare aanneming te kunnen
medewerkenomdat men in 't geheel niet weetwat daarvan
de gevolgen zouden kunnen zijn. Spr. wijst er nog opdat
menbij oprigting bloot van eene theoretische schoolgeenszins
langer zeker is van de aangeboden bijdragen van f 35,000. Die
bijdragenspr. moet er wel uitdrukkelijk aan herinnerenzijn
gedaan voor de oprigting eener theoretische en practische am
bachtsschool. Spr. gelooftdat het ook daarom niet geraden is de
motie aan te nemen. En wat dan te doen, zal men vragen:
Hij antwoordt, dat dit punt is overwogen. Hij vestigt do aan
dacht op het gedrukte voorstel van den heer Attema c. s.
Verslag der handelingen van den gemeente
straks bij den aanvang der vergadering aan de leden rondge
deeld. Met het oog hieropzal menbij afstemming der motie
van den heer Wiersma, niet meer voor niets staan, maar in
derdaad voor ietsvoor iets beters.
De heer Suringar verklaart gaarne voor den vorigen spr.
te hebben willen spreken, omdat zijne opmerking geldt eene motie
van orde. Op den oproepingbrief leest hij als punt 5„Nadere
„behandeling der motie van den heer Wiersma met betrekking
„tot de voorstellen in zake de oprigting eener ambachtsschool."
Spr. heeft de vorige vergadering van het begin tot het einde
bijgewoonddoch hij weet niet dat die motie reeds in behan
deling is geweest, zoodat er nu van eene nadere behandeling
gesproken kan worden. Hij kan zich zelfs niet herinneren, dat er
een besluit is gevallen om do motie van den heer Wiersma in
behandeling te nemen. Zoodanig besluit wenscht hij alvorens
tot behandeling wordt overgegaan.
De Voorzitter moet den heer Suringar opmerken, dat de
motie van den heer Wiersmater vorige vergadering ingediend
behoorlijk is ondersteund en dat eerst na die ondersteuning de
motie van den heer Suringar is gekomen en door de vergade
ring aangenomen. Laatstbedoelde motiebeoogende uitstel van
de behandeling der zaakis als van de wijdste strekking
het eerst in behandeling genomen. Na afdoening dier motie
volgt nu gereedelljk die van de motie van den heer Wiersma.
De hoer Wiersma verklaart het woord te hebben gevraagd
om do door den heer Suringar kenbaar gemaakte opinie te be
strijden. Bedriegt spr. zich niet, dan heeft de zaak zich toe
gedragen als volgt. Het voorstel van rapporteurs was ter vo
rige vergadering aan de orde. Toen heeft spr. ingediend zijne
motiemet het doeldat niet verder zouden worden behandeld
de voorstellen van rapporteurs, maar de conclusie van zijne
motie. Op eene daartoe door den voorzitter gedane vraag,
bleek hetdat de ingediende motie voldoende werd ondersteund
zoodat ze een punt van overweging moest uitmaken.
Eerst na die ondersteuning juist toen de motie in behande
ling zou worden gebragtis over do motie van den heer Su
ringar gestemdstrekkende om de behandeling der zaak uit te
stellentegen de aanneming van welke motie spr. verklaarde
zich niet te zullen verzetten. Spr. zal verder geen oude feiten
relaterenmaar hij meent bepaalddat er ten eenenmalo geen
kwestie meer van kan zijnof zijne motie nu wel aan de orde
gesteld en in behandeling genomen kan worden. Z. i. kon punt
5 van den raadsbrief niet anders luidendan het is gesteld.
De Voorzitter deelt geheel de zienswijze van den heer Wier
sma en moet alzoo bezwaar maken, om nu nog een besluit te
provocerenals door den heer Suringar wordt bedoeldom n.l.
de motie van den heer Wiersma in behandeling te nemen. Al
leen de omstandigheiddat die motie is ondersteundbrengt
mede, dat zij in behandeling moet worden gebragt.
De heer Suringar beschouwt de door den heer Wiersma
ingediende motie als eene inbreuk op het regt van do meerder
heid van rapporteursomdat de voorname inhoud dier motie, of
lieverzegt spr.van dat voorstelwant een voorstel is het
zijns inziens tochleidt tot de aanneming van een beginsel, dat
in strijd is met de conclusie van de meerderheid van rappor
tours en meer nadert aan de gevoelens der minderheidaan
welke alzoo, in de behandeling, do prioriteit zou worden ge
geven.
Den Voorzitter komt het voor dat do heer Suringar wer
kelijk omtrent do motie in dwaling verkeert. Had toch die
motie eene portée als door dien geachten spr. wordt vermeend
zij had zeker niet in behandeling gekomen maar was beschouwd
geworden als tegenvoorstel. De motie luidt: „1°. burgemeester
„en wethouders te magtigen om zich in den geest als in de
„overwegingen der motie wordt bedoeld, met een verzoek tot
„do hooge regering te wondon en 2°. do beslissing over de op-
tad te Leeuwarden, van den 27 Junij 1878. 65
„rigting eener theoretische en practische ambachtsschool aan
„te houden tot dat die onderhandelingen zijn afgeloopen." Zn is
derhalve, zegt spr.eenvoudig eene motie tot uitstel van de be
handeling, maar geenszins eene terzijdestelling van de voorstellen
van rapporteurs of althans van de meerderheid van rapporteurs.
De heer Suringar meent nog tot adstructie van zijn gevoe
len er op te moeten wijzendatals hij het wèl heeft verstaan,
een der leden de motie van den heer Wiersma heeft toegejuicht,
omdat door die motie zou worden voorkomendat de ambachts
school zou worden begraven. Ook in verband hiermede meent
hijdat de motie strektom aan de voorstellen van rapporteurs
de prioriteit te ontnemen.
De heer Wiersma moet herhalen dat de heer Suringar
ten dezen eene geheel verkeerde opinie heeft. Van hegraven
is bij do motie in hot geheel geen sprake. Die betreft alleen
de orde van behandeling. Het doel is om vóór de behandeling
der voorstellen van de meerderheid van rapporteursstrekkende
om de ambachtsschool als 't ware te begravenna te gaan in
hoeverre aan geopperde bezwaren van minderheden zal kunnen
worden tegemoet gekomen.
De eenige wegdie door den heer Suringar ingeslagen had
moeten wordenom de motie van spr.nadat zij behoorlijk
was ondersteundbuiten behandeling te stellenwas de indie
ning eener nadere motiewaarbij werd voorgesteld dat de ver
gadering lettende op de door den lieer Wiersma ingediende
motiebesluitover te gaan tot de orde van den dag. Dat
zegt spr.was het eenige middelom mijne motie als ongedaan
te doen beschouwen. De door den heer Suringar ter vorige
vergadering ingediende nadere motie was echter geenszins van
strekking als boven bedoeldzij was slechts eene verdagings
motie. Had zij toch iets van die strekking gehadspr. had
'tzij hem vergund er op te wijzen, zeker immers niet vóór de
motie gestemd en ze ondersteund. Bij zoo iets zou immers met
regt van tegenstrijdigheid sprake kunnen zijn. Het komt spr.
voor, dat de opinie van den heer Suringar steunt op een mis
verstand en dat het punt no. 5 van den raadsbrief, spr. her
haalt het, niet anders kon worden gesteld als het is luidende.
De heer Duparc bemerktdat ook hij door den Suringar
verkeerd begrepen schijnt te zijn. Hij heeft die motie toch
genoemd eene afleiding der zaak en gezegd, dat, werd die
motie afgestemd, er, afgaande op de resultaten van het sectie-
onderzoek veel kans bestonddat de voorstellen van de meer
derheid van rapporteurs zouden aangenomen en de zaak der am
bachtsschool alzoo zou begraven worden. Zijne bestrijding zoo
even van de motie is overigens zekerlijk wel een bewijsdat
deze niet ten doel heeft, zooals de heer Suringar straks heeft
beweerd, om aan de voorstellen der minderheid van de com
missie van rapporteurswelke minderheid spr. uitmaakt
als ware het, de prioriteit te geven of om aan de bezwaren van
deze tegemoet te komen.
De heer Attema wenscht een enkel woord over de motie
van den heer Wiersma in het midden te brengen en zal daarbij
trachtenzoo goed mogelijk de vraag te beantwoordenwaar
heen die motie zou moeten voeren.
Aan het slot der overwegingen dier motie leest men het vol
gende „Overwegendedat liet wenschelijk zoude zijnvóór
„dat in dezen worde beslist, pogingen in het werk te stellen
„tot het erlangen der bevoegdheid, niet zoozeer tot opheffing
„van de burgerdag en avondschool, als wel tot hervorming
„dier inrigtingin dier voegedat zij in twee afdeelingen ge
„splitst, tegelijker tijd kan voorzien in de eischen eener theore
tische ambachtsschool en in do eischen eener semi-middelbare
„burgerschool," en doet hij zich nu de vraag, wat, wanneer
de raad van Leeuwarden bij den Minister met eene vraag als
in dezen bedoeldkwamhet antwoord daarop zou zijn dan
meent hijdat het zeker zoo zou luidendat de inrigtingdie
men beoogdegeheel buiten de wet staat.