84 Verslag der handelingen van den gemeentel
omtrent wil spr. opmerkendat tusschen hem en den heer At
tema verschil van opinie bestaatdaar hij bepaald van meening
is, dat men aan eene van gemeentewege opgerigte ambachts
school hoogere eischen zal gaan stellendan aan zoodanige
school van wege particulieren opgerigt en beheerd.
Wat betreft het beweren van den heer Attema, als zoude
de oprigting eener school van gemeentewege ook met het oog
op den afzet der aan die school gemaakte voorwerpen te verkie
zen zijn boven eene van wege particulieren, daar de gemeente,
de ambachtsschool oprigtcndehaar in verband zou kunnen
brengen met de stads architectuur. Spr. gelooft dat dit aan ge-
wigtige bedenkingen onderhevig is en de directeur der gemeen
tewerken daa-mede kwalijk gediend zal zijn. Hii zou zich daar
door verantwoordelijk stellen voor het werk der leerlingen
en zijner werklieden eene verontschuldiging in den mond leg
gen als eenig werk bij de oplevering onvoldoende bleek te zijn.
Enaldus vervolgt spr.wat betreft het beweren van
den heer Attema als zoude het indertijd door de commissie van
toezigt ter zake verstrekt advies zoo hoogst twijfelachtig zijn
gesteldomdat bij den aanhef het woord „misschien" wordt ge
bruikt hij moet toch opmerkendatwaar de commissie
voor de vraag werd gesteld wat het wenschelijkste isoprigting
eener ambachtsschool van gemeentewege dan wel door particu
lieren, zij pertinent zich voor het laatste verklaarde. Het
twijfelachtige ligt hier alleen in den bescheiden vormwaarin
een verstandige raad is gekleed.
Eindelijk wil hij nog eene kleine opmerking maken omtrent
het bewerenals of bij eene school van wege particulierenhet
gemeentelijk subsidie op den langen duur toch de hoofdkracht
of hoofdsteun zou worden. Mogt dit al het geval wordenzegt
spr.dan zal het verleenen van hooger subsidie toch altijd ver
honden moeten worden aan en gegrond moeten zijn op den goeden
gang der zaak. Het gemeentebestuur kan aan zijne toezegging
de noodige voorwaarden verbinden.
Do heer Brunger heeft nadat de discussiën zijn afgeloopen
het woord gevraagdom zijne te dezer zake uit te brengen
stem te motiverenofschoon hij oprigting van ambachtsscholen
wensclielijk acht, meent hij toch, als lid van den raad, niet ge-
magtigd te zijn, daarvoor de fondsen uit de gemeentekas be
schikbaar te mogen stellen.
In verband hiermede zal hij voor punt a en tegen punt b van
de conclusie van het verslag van rapporteurs stemmen.
Hierna de discussiën gesloten zijnde, wordt punt 1 van de
conclusie van het verslag van rapporteurs in stemming gebragt.
Dat puntluidende„niet aan te nemen de voorstellen van
burgemeester en wethouders" wordt met 14 tegen 6 stemmen
aangenomen. Tegen stemden de heeren Bruinsma, Bloember
gen, Buma, van Eijsinga, Rengers en Wiersma.
Onderdeel a van punt 2 van meerbedoelde conclussie alsnu
aan do orde zijndedient de heer Attema eene motie inom
de verdere behandeling der zaak tot nader uit te stellen, welke
motie echter, als niet ondersteund, buiten behandeling wordt
gelaten.
Zonder verdere discussie wordt alsnu tot stemming over on
derdeel a van punt 2 der conclusie van rapporteurs overgegaan.
Dat onderdeel luidende
„2. Aan de adressanten te kennen te gevena. dat de raad
„alle hulde brengt aan hunne bedoelingen en in hooge mate
„waardeert de aanbiedingen, door hen gedaan, doch niet kan
„overgaan tot de oprigting van eene theoretische en practische
„ambachtsschool, en hen mitsdien van die aanbiedingen ontslaat"
wordt verworpen met 11 tegen 9 stemmen, die van de heeren
Troelstra, Hommes, Suringar, Wijbrandi, Brunger, v. Eijsinga,
de With, Plantenga en üirks.
Door dit besluit wordt als vervallen beschouwd onderdeel b
van punt 2 der conclusie van het verslag van rapporteurslui-
lad te Leeuwarden, van den 11 Julij 1878.
dendevb. datzoo zij zeiven mogten vermeenenzoodanige
„inrigtingen in het leven te moeten roepende raad bereid is
„in overweging te nemen een verzoek om daarvoor geldelijke
„ondersteuning uit de gemeentekas te verleenen.
Hierna wordt door den heer Attema, mede namens de heeren
Duparc, Baart de la Faille en Kuipers ingediend navolgend,
reeds ter vorige vergadering aan de leden in druk rondgedeeld
voorstelluidende
„De gemeenteraad van Leeuwarden, lettende inzonderheid op
„de aangeboden, aanzienlijke, bijdragen voor de oprigting eener
„ambachtsschool in deze gemeente.
„Overwegendedat hetook met het oog daarop en op de
„reeds zoolang voortdurende onzekerheid, of die bijdragen al dan
„niet worden aangenomenvan belang en noodig isdat eene
„zuivere beslissing ten principale worde genomen.
„Overwegendedat die nu aangeboden bijdragen juist op die
„beslissing van overwegenden invloed zijn, vermits het volstrekt
„niet zeker is, dat zij later op nieuw zullen worden beschikbaar
„gesteld, hetzij het gemeentebestuur dan uit eigen beweging,
„hetzij ten gevolge van wettelijke voorschriften, zoodanige school
„mogt gaan oprigten.
„Besluit
„a. tot de oprigting eener theoretische en practische ambachts
school binnen deze gemeente
tot aanvaarding, onder dankbetuiging, van de daarvoor
„reeds beschikbaar gestelde of verder nog beschikbaar te stellen
„bijdragen, en
„c. tot benoeming eener raadscommissie van vijf ledenbelast
„met de aanbieding der zoodanige plannen voor de uitvoering
„van hot sub a beslotene."
De heer Attema geeft bij de indiening van dit voorstel te
kennendat hij gaarne zou zien dat de behandeling er vau
werd uitgesteld tot eene volgende vergadering, eensdeels omdat
hij thans de zitting niet langer kan bijwonen, anderdeels omdat
hij er over gedacht heeft aan het voorstel nog een lid toe te
voegen en eerst gaarne over die toevoeging zijne mede-voor
stellers zou willen raadplegen. In verband hiermede doet spr.
het voorsteldo behandeling van het door hem en 3 zijner
medeleden ingediende voorstel tot eene volgende vergadering
uit te stellen.
Dien overeenkomstig wordt zonder hoofdelijke stemming be
sloten
Hierna vraagt en bekomt de heer Duparc verlof van de
vergadering tot het doen van eene vraag aan burgemeester en
wethoudersbetreffende de reorganisatie van het stedelijk gym
nasium.
Hij herinnert, dat in de zitting van 26 Julij 1877 is aange
nomen eene motie van den heer Attemaom net voorstel van
burgemeester en wethouders tot oprigting van een gymnasium,
overeenkomstig de wet van 28 April 1876 Staatsblad no. 102),
voorloopig, immers tot na de benoeming van inspecteurs voor
het hooger onderwijs en de vaststelling der rijksbegrooting voor
1878, aan te houden. Behalve het verlangen, om die twee za
ken af te wachten, gold, zegt spr., bij verscheidene leden des
tijds ook als argument het leerplan voor de gymnasia waar
tegen zooveel bezwaren waren gerezen, dat eene wijziging van
dat plan waarschijnlijk kon worden tegemoet gezien. Eenigen
tijd daarnamen weet hetwerd een inspecteur benoemden
ook de vaststelling der staatsbegrooting voor 1878 volgde. In
middels was echter ook een nieuwe minister van binnenland-
sche zaken opgetredenal spoedig kon men wetendat die
minister zich voorstelde, een gewijzigd leerplan voor do gym
nasia in het levon te roepen. Ditzegt spr.is thans geschied;
weinige dagen geleden bevatte de Staatscourant een koninklijk
besluit tot vaststelling van een nieuw leerplan voor de gymna
sia en progymnasia, dat met 1 September o. k. in werking zal
treden.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad to Leeuwarden, van den 11 Julij 1878.
Naar het spr. voorkomt, is thans het oogenblikgekomenom
do zaak, die door de motie van 26 Julij 1877 werd aangehou
den, weder op te vatten. Om niet te spreken van de reeds
lang werkende staatsbegrooting voor 1878, hebben wij thans,
sedert verscheidene maanden, een inspecteur en nu mede hot
gcwcnschte nieuwe leerplan. Volgens de wet van 1876 heeft
do raadwel is waarnog tot Heptember 1879 tijdom het
gymnasium overeenkomstig die wet in te rigtendoch het schijnt
spr. niet wenschelijk, in dezen juist don uitersten termijn af te
wachten. Men lette er wel opdat hot getal leerlingen aan
het gymnasium, dat in 1876 nog slechts 15 bedroeg, met den
nieuwen cursus tot pl. m. 40 zal zijn gestegen. Er is dus wel
belang bijom de nieuwe regeling zoo spoedig doenlijk in te
voeren. Maar nog eene andere roden pleit daarvoor in niet min
dere mate. Als de raad nog een jaar wacht met de reorganisatie,
dan beloopt hij do kansdat de beste leerarenwant er
zullen velen vrij komen door de opheffing van kleine gymnasia
en latijnsche scholenreeds zijn aangesteld in andere ge
meenten, waar men in dezen niet tot 1879 wil wachten. Spr.
wijst o. a. op 's Gravenbagewaar voor een paar dagen eeno
ontwerp-verordoning tot hc-t bewuste doel door burgemeester en
wethouders aan den raad is ingediend. Hij weet wel, dat de
tijdverstreken sedert het bekend worden van hot nieuwe loer-
planzeer kort isdoch het groote belang der zaak noopt hem
tot burgemeester en wethouders te rigten de vraagHeeft hot
collegie reeds de «aandacht gevestigd op hot nieuwe leerplan
85
voor de gymnasia en progymnasia en heeft het ook hot vooi nemen,
maatregelen te nomenopdat met den eerstvolgenden cursus
het gymnasium alhier zij ingcrigt volgens dat leerplan
Do Voorzitter kan, namens burgemeester en wethouders,
don heer Duparc antwoorden, dat het collegie reeds de aan
dacht gevestigd heeft op het dezer dagen in de Staatscourant
opgenomen nieuwe leerplan voor de gymnasia, doch, ook ter
oorzake van de in den loop dezer week gehouden examens aan
het gymnasiumniet in de gelegenheid is geweest tor zake
mot curatoren in overleg te treden. Binnen kort echter zal dat
overleg plaats hebben.
Hoe hot mogelijk is, dat in den Haag door buigemecster en
wethouders reeds voorstellon ter zake zijn gedaan spr. moet
erkennen, dat hij dit niet begrijpt, aangezien het leerplan eerst
in de Staatscourant van j.l. Maandag is vermeld en de tijd
daarna verloopen zeker te kort isom nu reeds met voorstellen
gereed te zijn. Misschien kende men daardoor beshaando
naauwe relatie, den inhoud van het nieuwe leerplan vroeger
dan elders, doch hoe hot zij, hij kan don heer Duparc de be
paalde toezegging doendat burgemeester en wethouders zul
len trachten zoo spoedig mogelijk mot hunne voorstellen tot
reorganisatie van het gymnasium gereed te zijn.
Nadat de heer Duparc den voorzitter heeft dank gezegd voor
het door dezen namens het collegio van burgmeester en wethou
ders verstrekte antwoord op zijne vraag, wordt do vergadering
door den voorzitter gesloten.