Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 25 Julij 1878. 88 thass op nieuw op zijne reeds vroeger ter zake gemaakte op merking zou terugkomenheefc deze kwestie opnieuwnader overwogen en doch is tot een andere conclusie dan de zijne ge komen. Volkomen toegevende dat men streng dient te onder scheiden de bevoegdheden aan ieder collegie toegekend en dat her niet wcnachelijk is, dat de raad zich gaat begeven op ter rein wat hem door de wet is ontzegdziet spr. in de voorge stelde conclusie niets wat den raad zoude weerhouden om zich daarmede te vereenigen. De raad treedt daardoor niet in eene beoordeeling van handelingen door burgemeester en wethouders binnen den kring hunner wettelijke bevoegdheid verrigt, maar geeft eenvoudig te kennen dat men in het door adressanten aangevoerde geene termen heeft kunnen vinden om eene scha devergoeding ten laste van de gemeente toe te kennen. Nog maals gaarne verklarendedat men scherp onderscheid dient te maken tusschen hec beraadslagend en het uitvoerend gezag, wil hij er tevens ook op wijzendat ieder lid van den raad toch bevoegdheid heeft om burgemeester en wethouders omtrent de uitvoering van zaken tot verantwoording te roepen, te in terpelleren. Wel meent hijdat in dezen geen omstandigheden zijndie tot zoodanige verantwoordinginterpellatie aanleiding zouden kunnen gevenmaarzegt hijhet had toch kunnen zijn dat de wijze, waarop burgemeester en wethouders het be trekkelijk raadsbesluit uitvoerdeneenig lid tot interpellatie aanleiding zou hebben gegeven. Het collegie kon bij de uit voering immers daden hebben verrigt, geheel in strijd met 's raids goede bedoeling en de getrouwe nakoming der op hem rustende verpligtingen. Dan toch zou er alle aanleiding bestaan, om verantwoording omtrent de gepleegde onregelmatige daden te vragen en tot wie zou men zich anders kunnen en moeten wenden dan tot den raad Dezen is bij de wet het regt toegekend het dagelijksch bestuur omtrent die zaken te interpelleren waar omtrent hy meerdere inlichting verlangt. Hij kan de gedane zaken wel niet ongedaan makenmaar hij kandes vereischt daarover toch zijne afk uring uitspreken. Ofschoon spr. weet, dat het verschil in dezen slechts is eene kwestie van vormkan hij toch niet nalatenhet door burge meester en wethouders gedane voorstel den leden aan te be velen zijnde hij bepaald van meeningdat de opvatting van den heer van Sloterdijck niet geheel de juiste is. De heer Bloembergenhoewel zich geheel aansluitende bij het door den voorzitter gesprokene, wenscht daaraan nog een enkel woord toe te voegen. Het komt hem voor dat het onderwer; elijk jmnt teregt een punt van overweging bij den raad uitmaakt. Z. i. ligt het in den aard der zaakdat op het adres van adreseanten waarbij immers vergoeding van beweerde schade wordt gevraagd, door den raad wordt beschikt. Naar zijn oordeel gaat deze door het nemen van zoodanige beschikking geenszins buiten zijne bevoegdheid. Heefc hij ter zake inlich ting ncodig, burgemeester en wethouders zijn geroepen en ge negen zezoo mogelijk te verstrekkenkrachtens de gemeen tewet heeft ieder lid van don raad de bevoegdheid inlichtingen re vragen en, ofschoon spr. gelooft, dat de medodeelingen om trent de onderwerpelijke zaak reeds verstrekt, wel genoegzaam kunnen worden geachttwijfelt hij niet of het collegiezal des verlangdgaarne nog nadere toelichtingen willen verstrekken. De heer v. Slotsrdijck moet opmerken, dat het beweren van den Voorzitter, als zoude de raad bij het nemen van een besluit als is voorgesteld, niet treden in eene beoordeeling van daden van burgemeester en wethouders, niet juist is. Het door adressanten ingezonden adres berust op volgens henverkeerde handelingen van burgemeester en wethouders. Die handelingen zijn door het collegie ia do praemissen van hun voorstel uiteen gezet en in verband daarmede is ook de conclusie gesteld Wan neer de raad nu, zoo vraagt spr., zich vereenigt met de con clusie van het voorstelheefc hij dau ook niet beoordeeld en zich vereenigd met hetgeen in do praemissen wordt gezegd? Spr. meent dat dit niet valt te ontkennen. Verder moet hij opmerken, dat de Voorzitter er op gewezen heefc dat ieder lid van den raad de bevoegdheid heeft burge meester en wethouders omtrent de uitvoering van zaken tot verantwoording te roepen, te interpelleren. Dit is waar, zegt spr., dat regt is bij de wet den raadsleden toegekend, maar volgens de wet bestaat er niet voor iedereen bevoegdheid om den raad als het ware tot interpellatie te dwingen. Regt tot interpellatie is er, maar de interpellatie behoort van de raads leden zelf uit te gaan. De heer Wiersma kan zich geheel aansluiten bij hetgeen door den Voorzitter en den heer Bloembergen is gesproken. Hij meent dat de opvatting van den heer van Sloterdjjck omtrent adres en advies minder juist is. Adressanten zegt spr.willen niet terugkomen op de gehouden aanbestedingneenzij be weren slechtsdat zijdoor bij die besteding huns inziens ge pleegde onregelmatigheidschade hebben geleden en wenscheu die schade door de gemeente te hebben vergoed. De uitbeste ding is in dezen niet het onderwerp, waaromtrent adressanten zich tot den raad hebben gewend, maar wel het verzoek om vergoeding van vermeende schade. En zegt spr.waar nu art. 134 der gemeentewet bepaalt, dat aan den raad behoort, met betrekking tot de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeentealle bevoegdheid die niet bij deze of eonige andere wet aan den burgemeester of aan burgemeester en wet houders is opgedragen daar meent hijdat het besluiten omtrent een onderwerp als in dezen bedoeldschadevergoeding door de gemeente te betalen, bepaald behoort tot de bevoegdheid van den raad. Spr. toch wijst er op dat beslissingen omtrent schade vergoeding niet speciaal aan een ander collegie en dus uit den aard der zaak aan den raad ter beslissing is opgedragen. Nu weet hij wel dat het verzoek in dezen een gevolg is der uit besteding eene bevoegdheid van burgemeester en wethouders maar des niettegenstaande blijft hij van meening dat de raad een besluit heeft te nemen omtrent de gevolgen dier daad, blijvende het den raad daarbij onverlet, uit eigen aandrang inlichtingen te vragen omtrent de uitbesteding. De heer Dliparc moet zich, in weerwil ook van het door den laatsten spr. in het midden gebragtegeheel scharen aan de zijde van den heer van Sloterdijck. De lieer Wiersma heeft art. 134 der gemeentewet aangehaald, doch, vraagt spr., wat zegt dat artikel Ditdat aan den raad mot betrekking tot de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente alle bevoegdheid behoortdie niet bij deze of eenige andere wet aan den burgemeesterof aan burgemeester en wethouders is opge dragen. Naar spr. meent, dient men hierbij nu to letten op het fond der zaaken dat fond is de aanbesteding. Daarin heefc de raad zich niet te mengen. Het is de uitvoering van een raadsbesluit, bij de wet zelve aan burgemeester en wet houders opgedragen. Hij is het met den heer van Sloterdijck eensdat de raaddoor het nemen van eene beschikking ais is voorgesteldzou treden in eene beoordeeling van de door burge meester en wethouders in dezen gevolgde handelwijze De rollen, zegt spr., zijn hier als het ware omgekeerd. Wij zijn in dezen minder ministerieel dau de ministers. Begeeft men zich op het terrein, door het collegie van burgemeester en wethouders aangegevenwaarvraagt spr.zal dan het einde zijn? Het onderzoek omtrent de wijze van aanbesteding is niet aan den raad. Ieder lid heeft wel de bevoegdheid, burge meester en wethouders te interpelleren over zaken waaromtrent nadere inlichtingen worden gewenscht, maar deze zijn omtrent de onderwerpelyke zaak niet noodig. Met eenige wjjzigingzou men in dezen zelf kunnen zeggen dat het onderzoek naar het vaderschap is verboden. De raad is in dezen incompetent. Men zou zelfs kunnen volstaan met adressanten eenvoudig te ver wijzen naar burgemeester en wethouders. Den heer Wiersma komt het voor dat de heeren v. Sloter dijck en Duparc juist daarom zich ten dezen op een verkeerd standpunt bevinden, omdat zij zoo gedurig spreken over beoor deeling van de door burgemeester en wethouders gevolgde handelwijze. Adressanten vragen niet, dat de raad een oordeel uitspreke Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 25 Julij 1878. over die handelwijzezij vragen dood eenvoudig vergoeding van schade die zij vermeenen geleden te hebben. Nu is de uitbe steding wel alleen de grondwaarop adressanten hun verzoek bouwenmaar daarom valt deze zaak toch even goed onder het bereik van art. 134 der gemeentewet. Als adressanten vroegen dat de raad de door burgemeester en wethouders gevolgde handelwyzo zou atkeuren dat de raad zou erkennen dat burge meester en wethouders verkeerd haddon gehandeld, dit zegt spr.zou iets geheel anders zijn maar zij vragenspr. herhaalt hetdood eenvoudig eene vergoeding van schadeeene vergoe ding uit de fondsen der stadwelke op verschillende gronden voor toewijzing al of niet vatbaar kan zijn, en waar dit het geval is, daar meent hij dat do raad hetzij in afwijzenden, hetzij in toe wij zenden zin een besluit kan en behoort te nemen. De heer Duparc meentdat de beide zakenwaarvan de laatste spreker gewaagde onmogelijk van elkander kunnen wor den gescheiden. Adressanten beweren schade geleden te hebben tengevolge van de door burgemeester en wethouders bij de uit besteding gevolgde handelwijze. Die schade wenschen zjj ver goed te hebbendoch daartoe hadden zij zich te wenden niet tot den raadmaar tot burgemeester en wethouders zeiven. Dat collegie heeft het verzoek te beoordeelen. Doet de raad het, en dit zou zijn opgesloten in toe zoowel als in afwijzing van het verzoekdan begaf hij zich op een terreindat niet het zijne is. Hierna worden de discussiën gesloten. Het voorstel van burgemeester en wethouders hierna in stem ming gebragt, wordt verworpen mot 10 tegen 5 stemmen, die van de heeren v. Eijsinga, Bruinsma, Rengers, Bloembergen en Wiersma. Naar aanleiding hiervan dient de heer v. Sloterdijck navol gend voorstel inte besluiten„aan de adressanten te kennen „te geven, dat de raad, zich onbovoegd achtende de redenen „die de adressanten tot het indienen van hun verzoek hebben „geleid, te beoordeelen, op hun adres geen beschikking kan „nemen". Dit voorstelzonder discussie in stemming gebragtwordt aangenomen met 10 tegen 5 stemmen. Tegen stemden de heeren v. EijsingaBruinsmaRengersBloembergen en Wiersma. 4. Benoeming van een eerste hulponderwijzer aan gemeente school no. 4. Op de ten dezen aangeboden voordragt zijn geplaatst: 1. Fokke Duiker, hulponderwijzer aan gemeenteschool no. 8 2. Abe Bekius, hulponderwijzer aan gemeenteschool no. 4, en 8. Hijlke Hoogeveen hulponderwijzer aan gemeenteschool no. 10. Eerstgenoemde wordt met algemeene stemmen tot de be doelde betrekking benoemd. 5. Benoeming van een eerste hulponderwijzer en definitieve aanstelling van tijdelijk benoemde onderwijzers aan gemeente school no. 1. Op de voordragt ter benoeming van een le hulponderwijzer aan gemeenteschool no. 1 zijn vermeld 1. Evert Braamen 2. Hijlke Hoogeveenbeiden thans werkzaam aan gemeenteschool no. 10. Eerstgenoemde wordt met 12 van de 15 stemmen tot gemelde functie benoemd. Drie stemmen werden uitgebragt op den andere voorgedragene. Voor definitieve benoeming worden voorgedragen 1. als hulp onderwijzers Bauke Frederik Bersma en Koert van der Velde en 2. als hulponderwijzeres mej. Frederica Adriana Rosenveldt. Met algemeene stemmen wordt tot definitieve benoeming van de voorgedragenen besloten. 6. Eerste suppletoir kohier der directe belasting op het in komen dienst 1878. In verband met deze behandeling doet de Voorzitter de open bare zitting in eene met gesloten deuren overgaan. Bij heropening der openbare zitting wordt het lo suppletoir kohier der directe belasting op het inkomenten behoeve van deze gemeentedienst 1878vastgesteld en in verband daar mede genomen het volgend besluit: De raad der gemeente Leeuwarden Gezien het door burgemeester en wethouders voorloopig vast gestelde le suppletoir kohier der directe belasting op het in komen ten behoeve dier gemeente over het dienstjaar 1878. Gelet op het bepaalde bij art. 265 der gemeentewet; Gelet op het besluit dezer vergadering van den 24 November 1877waarbij is bepaald 3.75 ten honderd van het belastbaar inkomen over het loopend dienstjaar te heffen. Overwegende dat ten aanzien van dit kohier uitvoering is gegeven aan het voorschrift van art. 264 der gemeentewet Overwegendedat voormeld kohierna daarin aangebragte wijzigingen een belastbaar kapitaal aanwijst van f 25.966.343 en een totaal bedrag der aanslagen van f 973.76'. Gelet op het besluit dezer vergadering van den 24 Mei 1878 no. 10waarbij ten opzigte der aanslagen op het primitief kohier van genoemde belasting is bepaalddat daarvan 97 ü/y zal worden ingevorderd. Besluit 1. Het le suppletoir kohier van de directe belasting op het inkomen ten behoeve dezer gemeentedienst 1878vast te stellen op een belastbaar inkomen van 25,966.34s en in totaal der aanslagen van f 973.765. 2. Te bepalen dat van het bedrag dier aanslagen 97 zal worden ingevorderdtengevolge waarvan het invorderbaar be drag zal beloopen 944.55. 3. De aanslagen invorderbaar te stellen in drie termijnen vervallende 10 September15 October en 30 November 1878. De punten van den oproepingbrief hiermede afgehandeld zijndewordt nog met goedvinden der vergadering overgegaan tot behandeling van het in deze zitting aangebragte Voorstel van burgemeester en wethouders aangaande de vereve ning der kostenvereischt voor de verbetering van den weg naar- en langs het erf van den heer Bakker bij de Poppebrug. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform de conclusie van dit voorstel beslotenBurgemeester en wethou ders te magtigen om de uitgaaf, vereischt voor de werken, be doeld bij 's raads besluit van 24 Mei 1877 tot verbetering van den weg naar en langs het erf van den heer Bakkernabij de Poppebrug. begroot op ƒ3100. te verevenen op het fonds voor onvoorziene uitgaven der gemeente-begrootingdienst 1878. Verder niets meer te behandelen of voorgesteld zijndesluit de Voorzitter de vergadering. VERSLAG van het door den heer Dirka ter raadsverga dering van 11 Julij 1878 gesprokene in zake de oprigting eener ambachtsschool. Behoort bij raadsverslag van 11 Julij 1878, pag. 7385. Zie pag. 76. 2e kolom, voor het gesprokene door den Voorzitter. De heer Dirk8 had reeds bij de vorige vergadering plan om een enkel woord ten opzigte van het door burgemeester en wethouders ter zake de ambachtsschool aangeboden voorstel in het midden te brengen. Thans wil hij aan dat plan uitvoering geven. Het is den leden dezer vergadering bekendzegt spr., dat tij dens de behandeling van deze voorstellen van burgemeester en wethouders in de sectiën een brief is ingekomen of liever ken baar gemaakt van den heer Steijn Parvé en dat die brief groo- ten invloed op de behandeling er van heeft gehad. Het gevolg toch is geweestdat het onderzoek in de sectiënzoo als ook reeds in het verslag van rapporteurs is gememoreerdniet vol ledig is geweest.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1878 | | pagina 2