94 Verslag der haudclingcn van den gemeenten midden te brengen. Wat betreft de uitreiking van een getuig schrift bij het verlaten der schoolspr. is daaromtrent geenszins de meening van dien geachten spr. toegedaan. Hebben de jongens don geheelcn cursus met succes doorloopen, zóó dat zij een getuig schrift waardig worden gekeurd, dan kunnen zij zich toch immers ten opzigte van verschillende vakken, zooals kruidenier, kantoor bediende enz toch altijd kwalificeeren zich op dat getuigschrift beroepen. Het getuigschrift is dan immers het bewijs dat zij goede eigenschappen bezitten en het onderwijs met vrucht heb ben gevolgd en genoten. Geenszins is het een bewijs, dat aan iederdie de school verlaatwordt uitgereikt. Wat het tweede door den heer Duparc besprokene punt be treft, de wcnschelijkheid eener verlaging der schoolgoldliefHng aan gemeenteschool no. 2 (de school van don heer de Ru ij ter), spr. wil niets afdingen op de door den genoemden geachten spreker ten dezen aangehaalde autoriteiten. Daar tegen over stelt hij echter eene andere autoriteit nl. de gemeentekas. Hij moet nog opmerkendat door den heer Duparc als punt van vergelijking juist do minor is genomen. Even goedzegt spr.zou men echter ook den major kunnen nemen namelijk het schoolgeld voor de meisjes verhoogen, tot hetzelfde bedrag als op de jongensschool. Doch vraagt hij, wat zou het geval worden bij verlaging der bedoelde schoolgelden Ditzooals de voorzitter reeds teregt heeft opgemerkt, dat de gemeentekas nog meer door het onderwijs zou lijden. Nu reeds wordt er betrekkelijk weinig vergoed door de schoolgeldheffing, ongeveer 25 pet. Hoe gering is immers het schoolgeld iu het algemeen hier gesteld en in het bijzonder aan de gemeenteschool no. 4 aan de burgerdagschool enz. Vermindert men nu ook nog het schoolgeldgeheven wordende aan gemeenteschool no. 2het fevolg daarvan zal ongetwijfeld zijn, dat ook op andere scholen etzellde zal plaats hebben. De heer Duparc mag het antwoord niet schuldig blijven op hetgeen door de beide laatste spr.'s is in het midden gebragt. Den voorzitter kwam het onbegrijpelijk voor. dat de schoolcom missie zoo kort na de regeling der schoolgelden daarop terug kwam en ditterwijl zij vroeger een ander standpunt in deze zaak had ingenomen. Spr. gelooft, dat de motieven voor de verlaging genoeg in het voorstel zjjn ontwikkeld. Hij rekent echterdat methet oog op de door den voorzitter gebezigde uitdrukkingen, eene nadere verklaring hier noodig ia. Sedert vier jaren heeft het personeel der schoolcommissie veel veran dering ondergaan. Onder de nieuwe leden behooren een vroe ger geacht lid van dezen raad en spr.. die beide in 1874 krach tig hebben bestreden de toen voorgedragen verhooging dei- schoolgelden. Nu kon 'talligt den schijn hebben, dat de nieuwe leden thans de zaak weder aangevat en haar doorgedreven heb ben. De vergaderingen der schoolcommissie te Leeuwarden zijn niet openbaar maar spr., die min of meer voorzag, dat de bedoelde opmerking kon worden gemaakt, is gemagtigd, hier in het open baar do verklaring af te leggendat het initiatief tot de verla ging eeniglijk en alléén is uitgegaan van den commissaris der school no. 2, die. bij de indiening van het voorstel tot.wijziging van eenige bepalingen der verordeningnu zelf ook het onbil lijke van de bestaande schoolgeldregeling inzag. Dat bedoeld voormalig raadslid en spr. het denkbeeld tot verlaging toejuich ten en het voorstel daartoe als met beide handen aangrepen zal wel niemand vreemd vinden. Het voorstel werd ten slotte met algemeene stemmen goedgekeurd. Geen reden bestaat er meerom het schoolgeld aan gemeenteschool no. 2 hooger to stellen dan dat aan gemeenteschool no. 3. zegt spr. Men neme eens het verlengstuk van eerstgenoemde schooi weg dus do beide hoogste klassen, wat blijkt dan? Dit: dat men dan juist komt tot een kostenbedrag van ƒ36 a 37 voor ieder leerling por jaar. precies het bedrag, dat ieder leerling aan de gemeenteschool no. 3 der gemeente kost. De door den laatsten geachten spr. gemaakte berekening van 15 pet. g?at dan nog te minder op. De voorzittervervolgt spr.heeft eene kleine retrospectieve ad tc Leeuwardenvan den 8 Augustus 1878. beschouwing geleverd van de wording der school van den heer de Iluijter. Spr. wenscht nog iets vorder te gaanhij zal zich veroorlovendie beschouwing eenigzins aan to vullon. Wel is waar. was de school no. 2 vroeger eene zoogenaamde Fransche schoolmaar eenige jaren geledon werd daarin de toenmalige burgerschool voor jongens (van den heer Cromer) waar voor alle. klassen slechts ƒ20 schoolgeld werd geheven, op genomen of opgelost. Ofschoon het onderwijs voor 3e vier laagsto klassen geheel hetzelfde bleef, werd toen voor die klaRsen het schoolgeld verhoogd en nu vier jaren geleden op nieuw. Maar vraagt spr.is het niet ten hoogste onbillijkdat de leerlingen uit de lagere klassen, waar slechts gewoon lager onderwijs wordt gegevenook deelen in de kosten vercischt voor do hoogero klassen waar uitgebreid lager onderwijs wordt gegeven Er is eindelijk nog gewezen op eene andere autoriteit, waar mede men in zake de achoolgoldheffing rekening dient te hou den u.l. de gemeentekas. Moet dit inderdaad een argument heetendan hebben burgemeester en wethoudersspr. erkent het gaarnegeheel gelijk. Is dat argumentnaar spr.'s moo ning al niet geldendhij kan niet loochenen dat het geldelijk is Toch moet hij 't ook dan nog bestrijden vooral dewijl het niet kan, niet mag opgaan, om, bij do bepaling der schoolgelden voor het lager onderwijsook te letton op de kosten die het hooger onderwijs, het gymnasium, zal vorderenzooals een der spr's. wil. Op die wijze zou men z. i. nog veel verder kunnen gaan. Maar moet hier inderdaad een beginsel worden onderge schikt gemaakt aan de geldkwestie, 't zij zooSpr. zal er al leen dit nog van zeggen dat op die wijze dan door den ge meenteraad van Leeuwarden in zekeren zin ook de aannemelijke formule zou zijn gevonden welke hetvolgens de verklaring van den minister van binnenlandsche zaken, in zijne vóór eenige dagen verschenen memorie van antwoord op het voorloopig ver slag der eerste kamer over de onderwijswet, nog aan niemand is gelukt voor de verpligte schoolgeldheiïing te vindenn.l. „handhaving van een behoorlijk evenwigt tusschen inkomsten „en uitgaven." En als de voorzitter eindelijk nog meende to moeten wij zon op welligt eerlang te wachten herziening van onze plaatselijke verordeningen betreffende het onderwijsals gevolg van de nieuwe wettelijke regeling van dit onderwerp dan antwoordt spr., dat het voor hem nooit te vroeg zal zijn, een einde te maken aan eene bestaande onbillijkheid. De Voorzitter moet nog constateren dat het geenszins in zijne bedoeling ligt. om de kosten, vereischt voor hooger onder wijs in verband te brengen met de heffing van schoolgeld aan de scholen voor gewoon lager onderwijs. Hij heeft de aanha ling van de kosten voor het gymnasium niet gedaanom daar door te beweren dat het schoolgeld voor de lagere scholen niet lager moet worden gesteld. Neenhij is tegen eene verlaging der schoolgelden voor lager onderwijs, omdat hij meent, dat, waar de gemeente zich reeds eene opoffering ten behoeve van dat onderwijs getroost van ƒ110.000. eene som ai 26.000, haar ten goede komende wegens schoolgelden, al als zeer miniem is te beschouwen. Het andere door den heer Duparc zooeven aangehaalde systeem acht spr. zoodanig in strijd met de toe passing der wetdat hij daaromtrent niet zal uitweiden. Hierna worden do algemeene beraadslagingen gesloten en aan de orde gesteld de verschillende onderdeelen der conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt goedgekeurd dat onderdeel van sub 1 dier conclusieluidende„I. In do „verordeningen voor de gemeentescholen no. en 2 en 3 aan to „brengen de hierna omschreven wijzigingenals „a. verordening voor de gemeenteschool no. 2 (Gemeenteblad „no. 17 van 1874). „Art. 5. De le alinea te lezen „De toelating van nieuwe leerlingen geschiedt door de plaat selijke schoolcommissie en heeft tweemalen 'sjaars plaala namelijk 1 Januarij en 1 Julij. Verslag der handelingen van den gomcenteraai Over het tweede onderdeel der conclusiestrekkende om aan art, 5 als vijfde alinea toe te voegen„Indien de kinderen do „school zullen verlatenmoet daarvan acht dagen te voren door hunne ouders of voogden „aan den hoofdonderwijzer schrif telijk kennis worden gegeven. „Deio geeft hun van de ont vangst dier kennisgeving bewijs" voert het woord, in de eerste plaats de heer Troalstradie niet regt het doel van de voorgestelde bepaling begrijpt. Ge- stelt zegt hij dat de kennisgeving door do ouders van het verlaten der school door hunne kinderenwordt verzuimdwat, vraagt hijzal dan het gevolg worden Zullen de oudera dan nog aansprakelijk voor het schoolgeld worden gesteld? Spr. veronderstelt van ja. want wat zegt anders een gebodwanneer op de overtreding geen straf is bepaald. De Voorzitter meontdat de veronderstelling van don heer Troolstra zeer juist is. Alleen aan hen, die kennis geven van het verlaten door hunne kinderen van de school, wenscht men vrijstelling van do betaling van schoolgeld toe te kennen. De ondervindingzegt spr.heeft geleerddat vele ouders op dat punt zeer nonchalant zijnouders uit standenwaarvan men zulks niet zoude verwachten. Dit wenscht men te voorkomen, door te bepalendat alleen zij ontheffing van de betaling van schoolgeld zullen kunnen erlangendie blijkens door don hoofd onderwijzer af te geven bewijs, van het verlaten der school behoorlijk kennis hebben gegeven. De heer Troslstra zegtdat indien dit het geval ishij niots tegen de voorgestelde bepaling heeft, maar hij dan toch in overweging wenscht te geven, om aan die bepaling de noo- dige bekendheid te geven omdat het wel niet opgaatde ouders of voogden aansprakelijk te stellen voor de gevolgen der niet nakoming eener verpligting, waarmede zij welligt niet bekend zijn. De heer Duparc zegtdat hetgeen door den Voorzitter ia gesproken geheel juist is. De voorgestelde bepaling zal strek ken in het belang eoner goode comptabiliteit. Thans rekent men zich soms rijker dan men werkelijk is, doordien men kin deren ouder de leerlingen telt. die dit feitelijk niet meer zijn, doch wier ouders hebbqn verzuimd, behoorlijk kennis te geven van het verlaten der school. Verder moet spr. er op wijzen dat ieder moet worden gerekond do wet te kennen. Desniette min is er nog uitdrukkelijk voor gezorgd, dat de ouders der schoolgaande kinderen in dezen geeue onwetendheid kunnen voorwenden, dewijl, volgons art. 13 dor verordening, aan de ouders of voogden dor schoolgaande kinderen een exemplaar van de geheele verordening wordt uitgereikt. Do Voorzitter moet vorklaren, dat hoewel waar is hetgeen de heer Duparc in de laatste plaats heeft gezegdhet meer malen is gebleken, dat door de ouders of voogden der school gaande kinderen nooit een oog in de door hen ontvangen ver ordening wordt geslagen en het collegie van burgemeester en wethouders daarom is te rade geworden, ten einde alle moge lijke bewering van onwetendheid weg te nemon, de in dezen bedoelde bepaling ook nog te doen drukken op de aauslagbil- letten wegens schoolgelden. De heer van Sloterdijck weet. dat onbekendheid met de wet niet excuseert, maar vraagt of het wel behoorlijk in de verordening of het besluit met zooveel woorden is omschreven dat men wegens die leerlingen, van wie geen kennisgeving van het verlaten der school is ontvangen, het schoolgeld zal blijven invorderen. Hem komt het voor dat zoodanige maatregel al thans niet kan worden toegepast alleen naar aanleiding van een in den raad gevoerd debat. De heer Duparc heeft de verordening niet voor zichdoch z. i. ligt het voor de hand. dat, zoolang niet de voorgeschreven kennisgeving ia gedaan van het verlaten der school, het school geld verschuldigd blijft. Van het oogenblik af der aangifte van de kinderen als leerlingen der school nemen de ouders of te Leeuwarden, van den 8 Augustus 1878. 95 voogden op zich de verpligtinghet schoolgeld te betalen enz. Zoolang nu geen opzegging plaats heeft, blijft die verpligting bestaan. Hij gelooft nietdat dit laatste in de verordening is omschrevenmaar het was ook onnoodig. Het is hier een ge heel gelijk geval als wanneer iemand eene overeeukormt aan gaat voor onbopaalden tijd. Zoolang geen der partijen opzeg ging doet, is men aan die overeenkomst, al maakt men er ook geen gebruik vangebonden en moet men de verpligtiögen na komen die men daarbij op zich heeft genomen. De Voorzittor geeft hierop lecture van de betrekkelijke bepaling der verordening en zogt verderdat de schoolgeldlijs- ten gedurende do eerste acht dagen van het kwartaal worden opgemaakt en de hoofdonderwijzers dus allezins rent hebben om de leerlingen van wie dan nog geen kennisgeving omtrent het verlaten der school is ontvangenop die lijsten te plaatsen. Zijn de lijsten eenmaal executoir verklaardd m gelooft spr. dat de heffing, ook van hen wier kindoren do school werkelijk verlaten hebben doch die verzuimd hebben daarvan behoorlek aangifte doen, geheel wettig is. De voorgestelde bepaling strekt alleen om weg te nemen het verschil, dat thans meermalen bestaat tusschen de onderwijzers en de ouders over het al of niet kennisgeven van het verlaten dor school. Dikwijls wordt beweerd, dat den onderwijzers door middel der kinderen de bedoelde kennisgeving is gedaan wat soms toch niet het geval is. Om dit weg te nemon, wil men hebben bepaald, dat van die kennisgeving bewijs zal worden afgegeven en wordt dat afge geven dan is verschil immers niet meer mogelijk. Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming besloten de door burgemeester en wethouders voorgestelde alinealuidende „Indien de kinderen de school zullen verlaten moet daarvan „acht dagen te voren door hunne ouders of voogden aan den „hoofdonderwijzer schriftelijk kennis worden gegeven. Deze „geeft hun van de ontvangst dier kennisgeving bewijs." Aan art. 5 der verordening too te voegen. De voorgestelde wijzigingen van artt. 6 en 7 dor verordening, luidendo Art. 6. In de 2e alinea te lezen: „1 January en 1 Juljj", in plaats van „1 Julij" en de woorden „den volgenden cursus", te vervangen door „het volgende halfjaar"; Art. 7. In de laatste alinea, iu plaats van „eerste klasse" te lezen „eerste en tweede klasse" worden zonder discussie en hoofdeljjke stemming goedgekeurd. Het voorstel om in art. 8 na do woorden„do Paapch- ot Pinksterweek" te vermeldende Kerstweek" geeft aanleiding tot discussie. Dc heer Troelstra merkt opdat tengevolge deze wijziging, de vacantietijd aan do school met een week zal worden ver lengd. Hij heeft er geenszins tegen dat in do Kerstweek ook vacantie wordt gegeven omdat die week door de daarin val lende zou- en feestdagen toch gedeeltelijk verloren is voor het onderwijsmaar hij moet toch ten dezen eene opmerking ma- keu. De groote vacantie aan de in dezen bedoelde school loopt van halt Julij tot half Augustus, dus over eene maanden zal dft jaar wel 5 weken duren. Dat tijdvak komt hom te groot voorvooral wanneer er sprake isom den geheolon vakantie- tijd nog met een week te verleugen. Hij meentdat eene zo- mervacautie van 3 weken voldoende isom zoowel aan de kin deren als aan de onderwijzers de noodige rust te geven en nieuwe moed om de werkzaamheden weder met lust «au te vangen. Door vele ouders zou dit zeker ook zeer worden geweuscht daar hij weet, dat er Yelen zijn, die, belast met de verzorging van 34 of meer kinderen niet veel op hebben met zulk eeno lange vacantie. Spr. wij*t voorts op de scholen ten platte lande, waaronder velen zijnwaaraan slechts 14 dagen vacantie wordt gegeven, of, naar hij meent zelfs vau eene groote vacantie geen sprake is. Nu men toch staat voor eene wijziging der bepaling omtrent den vacantie-tijd zou hij haar zoo willen wij-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1878 | | pagina 3