110 Verslag der handelingen van den gcmcentcraa de mecning van curatoren en den inspecteur der gymnasia om trent art. 11 der nieuwe wet op het hooger onderwijs. Spr. achtte het ook daarom wenschelijk, aan de door hen bijgebragte argumenten nog een en ander toe te voegen, opdat aan het collegie mogt blijkendat de raad met zijne zienswijze meegaat. Het moet het collegie toch altijd aangenaam zijndat het zich namens den raadkan doen hooren. Nam de raad eenvoudig de voorgestelde conclusie aanzonder zich omtrent het punt van verschil tusschon inspecteur en curatoren en burg. en weth. uit te laten, laatstgenoemden zouden zich zekerlijk minder op de meening van den raad kunnen beroepen. Intusschen acht hij die conclusie niet zoo onschuldig als de heer van Sloterdijck meent. Indien toch de raad besluit tot aanstelling van 1 rector en 2 leerarendan geeft hij blijk zich te vereenigen met de ziens wijze van curatoren besluit hij daarentegen conform het door burgemeester en wethouders voorgestelde dan toont hij de opinie van dat collegie te deelen. Hij weet overigens wel dat, indien overeenkomstig het voorstel van curatoren werd be sloten, men stiikt genomen wel niet bepaald 2 gymnasia zouhobben, daar in den aanhef van dat voorstel staat -met opheffing van het bestaande" enz.dochzegt spr.in de gevolgen zou het toch eigenlijk wel zoo zijn. Men zou een gedeelte gymnasium hebben volgens het oudeen een gedeelte volgens het nieuwe sy steem. In het wezen der zaak had men dan 2 gymnasia en dan zou men ook 2 rectoren en 2 conrectoren moeten hebben. Spr. meent dat dit moet worden voorkomen. Niet alleen wil hij mitsdien hebben besloten tot de aanstelling van 1 rector en 3 leeraren maar hij wil zoodoende burgemeester en wethouders ook hebben gesteund in hunne meeningdat met 1 Januarij a.s. ook de hoogste klassen van het nieuwe gymnasiumzoover noodig behooren te worden opengesteld. De lieer Dirks behoeft en zal weinig meer voegen bij het geen door de laatste sprekers en vooral door den heer Wier- sma is gezegd. Gelijk die spr, is ook hij het met den heer van Sloterdijck eensdat de raad niet moet treden in eene wetsin terpretatie. Echter meent hij te moeten opmerkendat waar onze meening staat tegen over die van den inspecteur der gym nasia en van heeren curatorenhet niet ongepast is eenige ar gumenten bij te brengen en om aan de bevoegde magt bij een advies kenbaar te maken hoe de raad van Leeuwarden in dezen over deze geldkwestie (en tot het oordeel is de raad bevoegd en geroepen) denkt. Evenals verreweg de meeste kwestien lost ook deze ten slotte zich weder op in eene geldkwestie. Eene geldkwes tie, zoo herhaalt spr. is het. Terwijl toch heeren curatoren en de inspecteur de zaak op de goedkoopste manier voor de gemeente voorloopig willen traiterenwillen burgemeester en wethouders (en spr. hooptdat de raad het collegie in dezen zal volgen) op meer afdoende en royale wijze te werk gaan ep dadelijk het gymnasium in zijn geheel inrigten volgens de wet op het hooger onderwijs en het nieuwe leerplan. Het verschil in dezen is gelegen in de opvatting van art. 11 der wet en nu zou spr. er voor zijn dat de raad geen interpretatie van dat artikel geeft, maar eenvoudig in een advies kenbaar maakt, welke zienswijze hij daaromtrent is toegedaan. Hij kan zich in verband met een en ander zeer goed vereenigen met hetgeen door burgemeester en wethouders onder sub IX is voorgesteldook om de beper kende bepalingen daarin vervat, n.l. om heeren curatoren van het bestaande gymnasium uit te noodigenalle zoodanige maat regelen, desvereischt in overleg met burgemeester en wethou ders, den heer inspecteur der gymnasia en zoodra dit mogelijk ismet den nieuw benoemden rector voor te bereiden en zoo danige voorstellen te doen, als zullen worden vereischt tot de inwendige regeling van het nieuw op to rigten g\mnasium, met dien verstandedat indien dit eenigzins mogelijk isaan de leerlingen van het bestaand gymnasium de gelegenheid worde geopendook volgens het nieuwe leerplan onderwijs te genieten cn datzoo mogelijkallo klassen aan het nieuw gymnasium l te Leeuwarden, van don 29 Augustus 1878. worden opengesteld voor de leerlingendie de voreischton be zitten om daarin te worden toegelaten. Nog een woord. Stelhet gevalzegt hijeens anders om en neem eens aandat heeren curatoren met den heer inspoc- teur der gymnasia iu eens een volmaakt gymnasium wilden op- rigten en dat burgemeester on wethouders en met hen do raad een gymnasium wilden, zoo goedkoop mogelijk cn dus met weglating althans voorloopig der beide hoogste klassenhij go- looft dat men dan toch ook dezerzijds op eeno wets-inter pretatie zou worden gewezen en op do wet, die zijns inziens in geen anderen zin is op te vattendan dat zij beoogt eene zoo spoedig mogelijke en geheele en voldoende regeling der gymnasia overeenkomstig de eischcn van wet cn leerplan, opdat de ouders hunne zonen minder lang dan vroeger tor aca demie behoeven te hebben. In hoeverre dit laatste eene ge- wenschte zaak is. hieromtrent zal spreker zich thans niet uit laten. Reeds vroeger heeft hij van zijne opinie doen blijken in hoeverre het wenschelijk is om studenten weder tot gymna siasten of leerlingen te maken. Doch zegt spr.dit doet thans niet ter zake. De geest van de wet ia zoodat men zoo spoe dig mogelijk het gymnasium moet inrigtengeheel overeenkom stig de eischen der nieuwe wet en van het leerplan. De heer van Sloterdijk zegt, dat werd hem voorgelegd eene verklaring te geven van art. 11 der wet op het hooger onderwijs, hij dat artikel zou expliceren geheel in den geest ais waarin de heeren Duparc en Wiersma hebben gesproken. Maar spr. vraagt, waartoe eene uitlegging dor wet in dien geest. De raad heeft niet te besluiten omtrent de wijze waarop de leer lingen van het oude gymnasium op het nieuwe gymnasium zul len kunnen overgaan en aldaar worden gepromoveerd. Dat is iets, waarin do wet behoort te voorzien. De betrekkelijke be paling moge duidelijk of niet duidelijk zijn het doet er niet toe. Men staat hier voor een puntwaarmede de raad niet to maken heeft en dat niet afhangt van de bijzondere inrigting van een plaatselijk gymnasium. De heer Duparczegt spr.heeft beweerddat men in on derdeel III der conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders eene explicatie van art. 11 der wet op het hooger onderwijs heeft, of liever dat die explicatie in dat onderdeel ligt opgeslotenomdat menwanneer men besluit tot do aan stelling van een rector en 2 leeraren, men blijk geeft de mee ning te deelen vau curatoren en den inspecteur, terwijl wan neer wordt besloten tot de aanstelling van een rector en drie leerarenmen duidelijk doet kennen de meening te omhelzen van burgemeester en wethouders., Spr. moet ten dezen wijzen op een misverstand. Curatoren stellen niet voor om 1 rector en 2 leeraren te benoemen, neen, zij stellen voor om één rec tor en drie leeraren (voorloopig twee) te benoemen. Het voor stel van curatoren is, do parathesis, hetgeen tusschen twee haakjes is gezet, uitgenomen geheel hetzelfde als dat van bur gemeester en wethouders. En zegt spr.hetgeen burgemees ter en wethouders hier in hun voorstel hebben weggelaten in vergelijk met curatoren, vindt men terug in sub c van onder deel VIII der conclusie van hun voorstelwaar wordt gelezen „c. de oproeping te bevorderen van do sollicitanten voor de leer aarsbetrekkingen sub IIIvoor zoover de vervulling reeds op 1 Januarij 1879 noodig isBesloot men bij onderdeel III con form het voorstel van curatoren, dan zou de bijvoeging dcaor laatste woorden geheel overbodig zijn. Spr. blijft er bijdat hij zich wel kan vereenigen met do door vorige sprs. kenbaar gemaakte wetsuitleggingmaar blijft er tevens bij dat de raad niet kan en niet moet besluiten omtrent do wijze waarop do leerlingen van het oude gymnasium aan het nieuwe gymnasium zullen kunnen worden gepromoveerd. De heer Attöma neigt er toeom met het voorstel van burgemeester en wethouders mcê te gaanmaar meentdat nu het pro et contra wordt besproken van het door dat collegic omhelsd stelsel tegonovcr dat door cuuatoren voorgestaan, cr Verslag der handelingen van den gemeenferaa nog moot gewezen worden op een groot bezwaar waaromtrent burgemeester en wethouders misschien wei oenigo inlichting zullen kunnen gevendoch dat pleit voor het stelsel van cura toren. Men heefczegt spr.in deze vergadering tot dusver alleen de lichtzijden van het stelsel van burgemeester en wet houders besproken cn doen zien. Hij meent dat men ook ten dezen oenigzins op de schaduwzijde behoort te letten. In ver band hiermede wenscht hij de vraag te doenhoe het zal gaan met die leerlingen van het bestaande gymnasium, die nu zijn bevorderd en die toelating tot do 5e klasse vragen. Men diene hierbij niet uit het oog te verliczeu de groote moeijelijkheid welke ten dezen bestaat, omdat hot leerplan voor do nieuwe gymna sia geheel anders is ingerigt als dat voor de bestaandeen een leerling die vier klassen van een bestaand gymnasium heeft doorgeloopendaarom allerminst is voorbereid om eeno vijfde klasse van oen nieuw gymnasium te volgen. Spr. meent dat die moeijelijkheid juist pleit voor de opinie van curatoren. Er is veel voor te zeggen om voorloopig alleen de laagste klassen volgens de nieuwe wet in te rigtenom langs dien weg gelei delijk het nieuwe gymnasium als ware het in de wet te doen ingrocijen. In hot, debat is tot dus ver niet op de meer be doelde moeijelijkheid gewezen. Spr. meent dit te moeten doen, ofschoon hij weetdat daardoor eenige disharmonie wordt ge- bragt in het harmonisch accoord, tot dusver ter zake verno men. Verder meent hij als zijne overtuiging te moeten uitspro ken, dat een overgang van een gymnasium met vier klassen tot een gymnasium met zes klassen niet zoo gemakkelijk is. Hij begrijpt nog niet hoe zal worden voorzien in de verdere ontwikkeling van do leerlingen 3e en 4e klasse van het tegen woordig gymnasium. In sommige andere gemeenten volgt men, naar hij meent, reods sedert het vorig jaar den weg der traps gewijze reorganisatie. Ondertusschenwaar spreker thans te kiezen hoeft tusschen twee wegendan kiest hijtenzij hij na der ingelicht worde den weg do®r burgemeester en wethouders voorgeslagen zij het ook dat op dien weg hinderpalen liggen. Dan wordt do zaak terstond op meer afdoende wijze geregeld. Hij heeft dit bezwaar opzettelijk ter sprake gebragtopdat nie mand meenedat als men de zaak geheel regelt zooals is voor gesteld allo raoeijelijkheden zullen zijn weggenomen. Eindelijk wenscht spr. nog te wijzen op een puntwaarop ook reeds door don heer van Sloterdijck de aandacht der leden is gevestigdn. 1. op do toevoeging aan lett. c van onderdeel VIII der conclusie vau de woorden: „voor zoover de vervulling reods op 1 Jauuarij 1879 noodig is." De reserve, die burge meester on wethouders hierdoor maken is't zij spr. vergund het zoo te noemenzeer gelukkig gekozen want met die reserve is het mogelijk dat zelfs zijdie ten opzigte van de door bur gemeester en wethouders voorgestane meening eenig bezwaar hebbendie niet volkomen overtuigd zijndat de zaakzoo als zij is voorgesteld goed zai marcherenmet de door burgemeester en wethouders voorgestelde conclusie meegaan. Alleen bedoelde reserve en het beoogde voortgezet overleg tusschon burgemees ter en wethouders met den heer inspecteur en heeren curato ren, alleen do inwendige regeling van het gymnasium betref fende, doet spr. althans met de door burgemeester en wethou ders gedane voorstellen meegaan. Het komt hem voordat dan van lieverlede zal blijken dat het verschil van meening zoo groot niet en wel op te heffen is. Had spr. die overtuiging niet, dan zou) hij huiverig zijn, thans voor te staan een denkbeelddat voor het tegenwoordige niet geheel strookt met de inzigten van de in eerste plaats tot oordeelen bevoegde deskundige. De heer Wiersma wil nog met een enkel woord terug komen en beantwoorden een paar door de heeren van Sloter dijck en Attema gemaakte opmerkingen. Eerstgenoemde spr. heeft nadat hij had verklaarddat indien hij werd gesteld voor eeno uitlegging van art. 11 der wet op het hooger onderwijs, hij die uitlegging z®u doen, zooals door spr. is in het licht gestold te Leeuwarden, van den 29 Augustus 1878 111 er op gewezendat hot hier niet de vraag isop welke wijze <io leerlingen van het oude gyrnmis'um volgens de nieuwe wet zullen promoveren. Spr. is het in dozen met den heer van Sloterdijck eens. Ook hij weet dat een eindbeslissing ten dezen niet is aan den raadmaar meer aan do liooge regering. Doch, zoo merkt spr. op, dat is in dezen niet het zwaartepunt. Bur gemeester en wethouders hebben zich de vraag gesteld hoe de leerlingen van het bestaand gymnasium in het vervolg zullen moeten worden onderwezen en zij zijn daarbij tot de meening gekomendat indien het aan hen te verstrekken onderwijs niet overeenkomstig het nieuwe leerplan is, de weg naar de nooge- school volgons de bepalingen der nieuwe wet op hoogor onder wijs d. w. z. na volbrachte propaedeutica voor eer3t voor hen is gesloten. Om dit te voorkomenwenscht men reeds dadelijk met 1 Januarij a. s. ook wat de hoogere klassen betreftto beginnen met het nieuwe leerplan. Slechts hierom betreuren burgemeester en wethouders de zienswijze van den inspecteur en heeren curatorenomdat casu quo aan hendie thans leer lingen van het gymnasium zijn, de gelegenheid zou worden bemoeijelijkt om de hoogeschooi op bedoelde wijze te bereiken. En daarenbovenzegt spr.wat don hot gevolg wordenindien de raeening van den inspecteur en van heeren curatoren eens triumfeerde. Men zou een gymnasium oprigten waarvoor de gemeente reeds dadelijkn. 1. in 1871) zich belangrijke opoffe ringen zou moeten getroostendoch waarvan eerst in 1884 voldoende resultaten zouden zijn waar te nemen. En nu zegt %pr.de opmerking van den heer Attema. Dat geachte lid heelt toregt gewezen op do moeijelijkheid eener aansluiting van het onderwijs van de oude aan dat van do nieuwo gymnasia. Spr. kan ten dezen opzigte verklaren dat burgemeester en wethou ders omtrent die moeijelijkheid hopencuratoren en don inspec teur op den weg van gemeenschappelijk overleg te ontmoeten. Hot is hierom dat zij aan sub c van onderdeel VIII dor con dusio de reeds vroeger aangehaalde toevoeging hebben gedaan. Het gemeentebestuur is to zeer overtuigd van de wenschelijk 'heid om terstond allo klassen van het nieuwe gymnasium open te stellendan dat het zou voorstellen om voorloopig een rector en twee leeraren aan te stellen, maar het is tevens overtuigd dat overleg in het algemeen te dezer zake wenschelijk is, maar vooral ook omtrent de regeling vau het onderwijs aan de leer lingen van het op to heffen gymnasium daar de eischen voor de toelating tot het nieuwe gymnasium veel verschillen mot dio voor de toelating tot het oude gymnasium gesteld. Het is vooral ook met het oog op dat overleg dat burgemeoster en wethouders in de conclusie van hun voorstel do woorden „voor loopig twee" door curatoren gebezigd, niet hebben overgeno men. Waren ze overgenomen en besloot de raad dienovereen komstig dan zou men indien een later te houden overleg daartoe aanleiding gaf, het eens genomen raadsbesluit weer moeten wijzigen. Neen zegt spr.het is de bedoeling van bur gemeester en wethouders ora door gemeenschappelijk overleg te trachten den inspecteur en heeren curatoren tot 's raads opinie althans de opinie van burgemeester en wethouders over te halen en ook hen te doen inziendat hot wenschelijk isdat men het nieuw gymnasium met 1 Januarij geheel openstelle en gele genheid geve ook in de hoogsto klasse te worden opgenomen. Om dit mogelijk te maken is hot intusschen noodig dat de eischen voor de toelating tot do hoogere klassen van het gym nasium zoo. worden gestelddat de niet achterlijke leerlingen van het bestaand gymnasium aau die eischen zullen kunnen beantwoorden. Hierna worden de algemeene beraadslagingen gesloten en aan de orde gesteld de verschillende onderdeden der conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders. Zonder discussie en hoofdelijke stemming worden aangenomen onderdeelen I en II dier conclusieluidende Ia. üp don 1 Januarij 1879, met opheffing van het bestaaude

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1878 | | pagina 3