152 Verslag der handelingen van den gemeenteraa<
het gymnasium wordt opgenomen. Door het Fransch komt
men als ware het in den voorhof van de studie voor het
Latijn. De overgang van het Hollandsch tot het Latijn is
hoogst moeijelijk, maar door kennis van het Fransch, spr.
heeft het zelf ondervonden wordt veel van die moeijelijkheid
weggenomen.
De heer Wiersma, ofschoon de discussien niet noodeloos
willende rekken meent toch met een enkel woord nog sommige
opmerkingen te moeten beantwoordenZoo straks heeft hij er
reeds op gewezen dat hij niet zoo zeer bepaald tegen de opname
van het Fransch onder de eischen van toelating is, als wel dat
hij omtrent die zaak gaarne een principieel besluit ziet genomen.
Thans herhaalt hij zulks. Echter kan hij niet toegeven de
bewering als zoude het onderwijs door niet opname van het
Franschlijden. Wel zal het gevolg van die niet opneming
zijndat de 6-jarige cursus door de praktijk in een
7-jarige zal worden veranderd en dat zij die bij hunne toe
lating geen Fransch kennen1 jaar langer in de eerste klasse
zullen moeten verblijven, spr. wil dit gaarne erkennen, maar
merkt hij opdit zijn bezwaren voor hen die op het gymna
sium komen maar geen bezwaren tegen de inrigting van dat
gymnasium.
Wat betreft het beweren van den heer Duparcdat het
ook voor de leeraren minder gewenscht is het Fransch
als vereischte voor toelating te stellen, dat deze casu quo meer
werk zullen krijgen. Spr. wil ook dit wel erkennenmaar
vraagt hij, moet en mag zulks wegenbij de regeling der in
rigting van het gymnasium.
Zoo straks heeft hij gesproken van provinciale gymnasia
en de voorzitter heeft in verband daarmede er op gewezen
dat er van geen provinciale gymnasia in de wet sprake is.
Ook spr. weet dit en misschien heeft hij hiervoor dan ook
een minder juiste uitdrukking gebezigd. Toch meent hij te
moeten blijven beweren dat de wetgever centra gymnasia
gymnasia toegankelijk niet alleen voor de stedelijke bevolking,
maar ook voor die van het platteland heeft bedoeld. Wel
is later op aandrang van collegiën van curatoren eene wets
wijziging vastgesteldwaarbij der gemeenten bevoegdheid
wordt gelaten de eischen van toelating te verzwaren doch
zegt spr. die verzwaring is geenszins verpligterid maar facul
tatief gesteld. Men kan de toelating-eischen verzwarenindien
plaatselijke omstandigheden zulks noodzakelijk makenen dit
laatste, meent hij is hier niet het geval.
De heer Bruinsma, ofschoon in den regel er voor om
het onderwijs voor ieder toegankelijk te maken, kan zich des
niettegenstaande in dezen niet vereenigen met het gevoelen
van den heer Wiersma, maar wel met dat van den heer Duparc
en den Voorzitter. Er is, zegt spr. op gewezen en z. i. ook
teregtdat de jongensdie zonder kennis van de Fransche
taal op het gymnasium komen, een jaar langer aan die inrigting
zullen moeten verblijven en in verband hiermede wenscht hij te
vragen wat beter is te achtendat de jongens vooraf het
Fransch leeren of op het gymnasium zelve Daarbij, zegt
spr., vergete men niet de moeijelijkheid die zeker zal komen te
ontstaan wanneer men het Fransch niet onder de toelatings-
eischen opneemt. Gesteld20 jongens komen als leerlingen
op het gymnasium. Daarvan hebben 10 kennis der beginse
len van de Fransche taal en 10 nietzal het dan niet noo-
dig zijndat paralal-klassen worden opgerigt Spr. meent
te Leeuwarden, van den 24 December 1878.
van weldaar zij, die wel Fransch kennentoch niet gelijk'
en in dezelfde klasse kunnen worden gesteld met hen die
geen Fransch kennen.
Om een en ander acht spr. het bepaald wenschelijkdat
het Fransch onder de toelatings-eischen wordt opgenomen.
Hierna worden de discussiën ter zake gesloten en het door
den heer Wiersma ingediend amendement in stemming ge-
bragtverworpen met 15 tegen 2 stemmendie van d e
heeren Wiersma en Plantenga. Art. 1. wordt hierna zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Art. 2 luidende
„Art. 2. Tot het afleggen van het toelatings-examen voor
het eerste of hooger studiejaar wordt jaarlijks gelegenheid
gegeven op een door Curatoren te bepalen, door den Rector
openlijk bekend te makendag in de maand July en by den
aanvang van den nieuwen cursus."
wordt als nu aan de orde gesteld.
De heer Duparc heeft niets tegen het artikel zelf, maar
wenscht naar aanleiding daarvan een opmerking te maken.
Met 1 Januarij wordt het tegenwoordig gymnasium opgeheven
en treedt in werking het nieuw gymnasium. Doch, vraagt spr.,
wat zal men dan doen met het tegenwoordig gymnasium Men
vergete voorts nietdat het nieuw gymnasium eene gansch
andere klassen-verdeeling zal hebben als het tegenwoordige. Hij
gelooft derhalvedat eene overgangs-bepaling noodig isdie
hij echter in de ontwerp-vcrordening niet heeft aangetroffen.
De Voorzitter erkent de gegrondheid van de door den
heer Duparc gemaakte opmerkingdoch kan tevens verkla
ren dat het bedoelde punt niet aan de aandacht van bur
gemeester en wethouders is ontgaan. Dat collcgie heeft het
voornemenom voor te stellen om aan het slot van de in
behandeling zijnde ontwerp-verordening eene overgangs-be
paling te vermelden luidende
„De leerlingen van het tegenwoordig gymnasium kunnen op
het met 1 Januarij 1879 op te rigten gymnasium worden
toegelaten in die klassewaarin zij volgens hunne bekwaam
heid naar het oor teel van de curatoren, de leeraren gehoord,
behooren."
Na deze inlichting wordt ook art. 2 zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De heer Bakker verlaat de vergadering.
Art. 3 luidende
„Art. 3. Indien iemand tussehentijds in eene der klassen
van het gymnasium wenscht te worden opgenomen en deze
wensch naar het oordeel van Curatoren door bijzondere om
standigheden gewettigd wordtkan aan hem de gelegenheid
worden gegeven tot afleggen van een buitengewoon toela
tings-examen."
geeft geen aanleiding tot discussie en wordt zonder hoofde
lijke stemming vastgesteld.
Eveneens worden vastgesteld artt. 45 en 6zulks wat
betreft art. 4 nadat het in de le zinsnede daarvan voorkomend
woord „beheer" naar aanleiding van eene opmerking van den
heer Attema was veranderd in „bestuur." Bedoelde artikels
zijn luidende
Art. 4. Onder toezigt van Curatoren heeft de Rector het be
stuur over het gymnasium. Hij zorgt voor het nakomen van de
algemeene en bijzondere verordeningenen geeft tot handha
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 24 December 1878.
153
ving van orde en tucht zoodanige aanwijzingenals hem ge
schikt voorkomen. In alle zaken, de schooltucht of de inwen
dige huishouding van het gymnasium betreffende, gedragen zich
de leeraren naar zijne beslissing, behoudens beroep op Curatoren.
De Rector en elke leeraar is gehoudenna bekomen uit-
noodigingde vergadering van Curatoren by te wonen. De
Rector is verpligt zoo dikwijls hem dit gevraagd wordtaan
Curatoren een naauwkeurig berigt te geven van den staat van
het gymnasium en van de onderscheidene klassenen hun
aangaande de leeraren en het gedrag der leerlingen de gc-
wenschte inlichtingen te verstrekken.
Hij deelt aan Curatoren zijne opmerkingen mede zoo dik
wijls hij daartoein het belang van de orde en het onderwys
ten aanzien van eenig leeraar of leerling aanleiding vindt.
Art. 5. De Rector heeft het toezigt op alle klassen van
het gymnasium.
Hij is verpligt van tijd tot tijd en bevoegd zoo dikwyls hem
goeddunktde onderscheidene klassen te bezoeken en de les
sen aldaar korter of langer tijd by te wonen. Hij kan daarbij
door eigen ondervraging naar de vorderingen der leerlingen
onderzoek doen.
Art. 6. De leeraren geven betrekkelijk hun onderwys aan
den Rector al de door hem gevraagde inlichtingendeelen
hem hun opmerkingen medezoo dikwyls zy daartoe aan
leiding vinden en maken hem bekend met alle voorkomende
bijzonderheden van eenig belang, bepaaldelijk in geval van
wangedrag der leerlingen.
Als nu wordt aan de orde gesteld art. 7, welk art. is luidende
„Art. 7. Is een der leeraren door ongesteldheid verhin
derd onderwijs te geven dan verwittigt hij daarvan aanstonds
den Rector. Om geen andere reden mag het onderwys zon
der diens vergunning worden nagelaten.
Bij verhindering van den Rectoris deze gehouden den
Conrector daarvan tijdig kennis te geven.
Voor afwezigheid van den Rector of van een leeraar langer
dan een weekbuiten ongesteldheidwordt de vergunning
van Curatoren vereischt.
By ongesteldheid afwezigheid of ontstentenis van een leer
aar zorgt de Rector zooveel mogelijk dat in diens plaats door
een of meer der andere leeraren onderwijs worde gegeven.
De leeraren zijn verpligt zich te houden aan de door den
Rector gemaakte regelingbehoudens beroep op Curatoren."
De redactie van dit artikel geeft den heer Attema aan
leiding tot hot voorstelom de drie eerste alinea's te lezen
als volgt
„Een leeraar, die door ongesteldheid wordt verhinderdon-
derwijs te geven, zorgt dat de rector daarvan ten spoedig-
„ste wordt onderrigt. Hij behoeft de vergunning van den
„rector om de gemeente te verlaten voor den tijd van eene
„week, voor langere afwezigheid heeft hij de vergunning van
„curatoren noodig.
„Indien de rector wordt verhinderd zijne functiën waar te
„nemengeeft hij daarvan aan den president-curator en den
„conrector kennis.
„Voor eene afwezigheid gedurende meer dan eene week
heeft ook hij „het verlof van curatoren noodig.
„Bij ongesteldheidafwezigheid of ontstentenis van den
„rector neemt de conrector zijne functiën waar en voorziet
„hij zooveel mogelijk in overleg met de andere leeraren, in
-den geregelden gang van zaken."
Dit voorstel ondersteund zijndewordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen, zulks nadat de heer Wiersma had
opgemerktdat men bij de redactie van de aangeboden ont-
werp-verordening zooveel mogelijk heeft weggelaten, wat reeds
in de wet op het hooger onderwijs is voorgeschreven. Hier
na wordt art. 7 in den bovenomschreven zin gewijzigd, in zijn
geheel vastgesteld.
Artt. 8 en 9 worden zonder discussie en hoofdelijke stem
ming onveranderd vastgesteld. Bedoelde artt. zijn luidende
„Art. 8. De Rector roept do leeraren zamen, zoo dikwyls
hy dit ter beraadslaging over aangelegenhedenhet Gymna
sium betreffendenoodig acht of curatoren dit verzoeken; en
eveneens zoodra hem door minstens drie leeraren het ver
langen daartoe te kennen wordt gegeven."
„Art. 9. Alle voorstellen en aanvragen den gang en de
regeling van het onderwijs betreffendevan leeraren aan Cu
ratoren worden door den Rector en welindien hij het
noodig achtmet zijne opmerkingenter kennis van dit col-
legie gebragt.'
Naar aanleiding van een voorstel van den heer Duparc heeft
in art. 10 eene kleine omzetting plaats" en wordt daarin tus-
schen het woord „gedrag" en de woorden „en de vorderin
gen" gevoegd de woorden„de vlijt." In verband hiermede
wordt bedoeld artikel vastgesteld als volgt
„Art. 10. De Rector geeft jaarlijks driemaaltelkens vóór
den aanvang van de na te noemen vacanliën aan de ouders
of voogden schriftelijk kennis van het gedragde vlijt en de
vorderingen der leerlingen in de verschillende vakken."
Art. 11, 12 en 13 worden onveranderd goedgekeurd en
vastgesteld als volgt
Art. 11. Voor het geven van" privaat onderwys behoeft
elk der leeraren de vergunning van Curatorendie hieraan
in elk bijzonder geval zoodanige voorwaarden kunnen verbinden
als zy in het belang van het gymnasium noodig achten.
Art. 12. De Rector heeft het algemeen toezigt op de lo
kalen schoolmeubelenverzamelingen, werkplaatsen en andere
hulpmiddelen voor het onderwijstot het gymnasium behoo-
rende. De bedienden van het gymnasium staan onder zjjne
onmiddelijke bevelen.
Art. 13. De vergadering van Rector en leeraren maakt
jaarlijksvoor 15 Junijeene gespecificeerde begrooting op
van het bedragbenoodigd voor de leermiddelen en de huis
houdelijke uitgaven van het gymnasium in het volgend maat
schappelijk jaar. De Rector zendt deze begrooting aan Cu
ratoren.
Art. 14, luidende:
Art. 14. „Aan het gymnasium wordt onderwijs gegeven in de
vakken, vermeld onder letter a tot en met m van art. 5 der
wet op het hooger onderwijs en in de gymnastiek.
Buiten de leerlingen kunnen met vergunning van Curatoren
als toehoorders worden toegelaten zy die afzonderlijke lessen
wenschen te volgen.
Dit artikel in behandeling genomen zjjnde zegt de heer
van Sloterdijck dat in de 2e alinea is opgenomen eene
bepalingkrachtens welke toehoorders tot het gymnasium kun
nen worden toegelaten. Tegen die bepaling heeft hij over
wegend bezwaar. In de le plaats wil hij opmerken, dat dit
niet eene bepaling is door curatoren voorgesteld. Het ge-
heele thans in behandeling zijnde concept is bijna geheel van
curatoren overgenomen. Het kan als ware het beschouwd
I