r
154
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 December 1878.
worden als een werk te zijn van dat collegiedat trou
wens ook veel meer tijd en moeite aan de zaak heeft
besteed en konde besteden dan burgemeester en wethouders
of de raad. De bepaling omtrent de toelating van toehoor
ders maakt daarop echter eene uitzondering. Deze is niet
door curatoren voorgesteld en alleen reeds om die reden
heeft spr. tegen die bepaling. Hij meent dat het in deze
het verstandigst is het advies van curatoren te volgen en
om niet in de verordening eene bepaling op te nemendie
door dat coHegie niet wenscheljjk wordt geacht. Burgemees
ter en wethouders wjjzen er in hunne memorie opdat zij de
bepaling omtrent de toelating van toehoorders hebben over
genomen uit de bestaande verordening van 1872 omdat zij
meenendat de redendie toen voor het opnemen daarvan
bestonden, nog bestaan. Spr. kan dit niet beamen. In 1872
had hij de eer een voorstel te doen om in de verordening
voor het gymnasium eene bepaling tot toelating van toehoor
ders op te nemen. Dat voorsteldoor den raad tot besluit
verheven vond aanleiding in de omstandigheiddat het gym
nasium zeer weinig leerlingen telde. Men was er toen op be
dacht, om middelen te beramen, die tot vermeerdering van
het aantal leerlingen konden leiden. Aan de 2 middelen die
men toen voor bereiking van het beoogde doel gewenscht
achtten.l. verzwaring van het toelatingsexamen en beper
king van het gymnasium tot een vieijarigen cursuszulks
gevoegd bij de afschaffing van prijzenuitdeeling, was het eerste
als het voornaamste te achten. Het sprong echter in het oog,
dat bij de toepassing daarvan velen niet in staat zouden blij
ken te zijnhet verzwaard toelatingsexamen met gunstig ge
volg af te leggen enzegt spr., met het oog hierop kwam
men juist tot de toelating van toehoorders. Er was echter
destijds nog eene omstandigheiddie tot het toelaten van
toehoorders aanleiding gaf. Bij de beperking van het onder
wijs aan het gymnasium tot een vier jarigen cursuskwam
de hoofddruk te leggen op het onderwijs in de oude talen
en aanverwante vakken.
De nieuwe talen werden als bijzaak behandeld. Daarvoor
had men zelfs geen eigen leeraren. Deze leende men van an
dere inrigtingen. Het onderwijs in de levende talen was zoo
weinig hoofdzaakdat men het gymnasium meer beschouwde
als latijnsche school. Ook in verband hiermedekwam het
toelaten van toehoorders gewenscht voor.
Die beide omstandigheden bestaan echter nu niet meer.
Nu heeft men een veel ligter examen dan in 1872 en men mag
vertrouwenalthans wanneer eene gelukkige keuze van
leeraren is gedaandat nu niet enkelemaar alle vakken
grondig zullen worden onderwezen en het gymnasium dientenge
volge niet meer is te beschouwen als Latijnsche school. Spr. heeft
een en ander aangehaald, om aan te toonen dat de omstandig
heden van thans en die van 1872 geenszins dezelfde zijn.
Maar behalve dit verschilbestaan er nog andere bezwaren om
het stelsel van toehoorders in de verordening op te nemen. Naar
het spr. voorkomt past dat stelsel geenszins in de économie
der wet op het hooger onderwijs. In een vorig ontwerp was
uitdrukkelijk bepaalddat het toelaten van toehoorders was
geadmitteerd.
In de tegenwoordige wet en in het het laatste ontwerp
vindt men echter dusdanige bepaling nieteene omstandig
heid waaruit met grond mag worden afgeleiddat de wet
gever geen toehoorders heeft gewild. Ook in de toelichting
door den minister by de behandeling der wet gegevenheeft
men naar spr.'s meening genoegzame aanwijzing dat het
toelaten van toehoorders niet in de economie der wet past.
De minister toch heeft zich zóó uitgedruktdat hij dit punt
aan de gemeenten zelve wenschte over te laten, zonder even
wel uitdrukkelijk in de wet op te nemendat de raad tot
die toelating bevoegd is. En wanneer spr, verder nagaat
dat de positie van toehoorders aan het gymnasium beter
zou zijndan die der leerlingen zelvedan meent hij dat er
genoegzame aanleiding bestaatom eene bepaling tot het
toelaten van toehoorders als niet passende in de wet op het
hooger onderwijs en in de verordening op het gymnasium te
beschouwen. Spr. wijst hiertoe op het bepaalde bij art. 11
en 12 van de wet op het hooger onderwys. Terwyl art. 11
bepaaltdat aan leerlingen der gymnasia met 6-jarigen cursus
die het onderwijs tot aan het einde hebben bijgewoond 1 maal
's jaars gelegenheid wordt gegeven om op eene wys n.l. ten
gevolge mondeling en schriftelijk examen een getuigschrift te
verkrijgen voor toelating aan eene universiteitbepaalt art.
12 dat aan alle anderen waaronder dus ook de toehoorders
zouden behooren1 maal 's jaars gelegenheid zal worden ge
geven om op tweeerlei wijze dit getuigschrift te bekomen, n.l.
óf door het afleggen van gelijk examen als in art. 11 bedoeld
bij een gymnasium ter hunner keus of door een examen voor
een daarvoor benoemde staats-commissie. Terwijl dus aan
de leerlingen der gymnasia slechts een weg om tot promo
veering te geraken is opengesteld is aan al de anderen daar
toe twee wegen opengesteld. De eersten zouden dus in min
dere conditie verkeeren dan de laatsten.
Eindelijk meent spr. dat er ook met het oog op de prac-
tijk bezwaren bestaan tegen het toelaten van toehoorders. In
1872 werd eene desbetreffende bepaling in de verordening
opgenomen en wat, vraagt spr. heeft nu de ondervinding
geleerd? Dit, dat leerlingen, die eerst b.v. de hoogere bur
gerschool hadden bezocht, om de kennis der oude talen in een lage
klasse moeten worden gerangschikt, terwijl zij, wat de nieuwe
talen en andere vakken betrof, in eene veel hoogere konden
geplaatst worden. Dat bedoelde leerlingen zich op het gym
nasium geheel gingen en konden wijden aan de oude talen
terwijl de anderen in dezelfde klassen dit natuurlijk niet kon
den doen en zich ook op de andere leervakken moesten toe
leggen. Het gevolg hiervan wasdat alle ambitie bij laatst
bedoelde leerlingen werd uitgedoofd en dat men daardoor
genoodzaakt is geworden de klassen te splitsen. Voor die
splitsing bestaat echter volgens de nieuwe wet gecne gele
genheid meerzy is verboden.
In verband met een en ander meent spr. dat curatoren alle
vrijheid hadden om in hun concept niet eene bepaling tot het
toelaten van toehoorders op te nemen en het is z. i. zeker
wenschelijk te achten, dat de raad dat voorbeeld volge. Spr.
doet daarom het voorstel alinea 2 van art. 14 van de aan
geboden ontwerp-verordening te doen roijeren.
Na de indiening van dit voorstel geeft de Voorzitter in
overweging en besluit de vergadering om wegens het verge
vorderd uurde verdere behandeling te verdagen.
De Voorzitter sluit hierna de vergadering.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 30 December 1878.
15
Vergadering van Maandag 30 December 1878.
Tegenwoordig 15 leden.
Afwezig de heeren Bruinsma en Bloembergen met- en de
heeren BrungerHommesde la Faille en Bakker zonder
kennisgeving.
Voorzitter de heer Mr. W. J. v. Welderen Baron Rengers.
I. De notulen van de vorige op 24 December j.l. gehouden
vergadering worden gelezen en goedgekeurd.
II. Wordt ter tafel gebragt
Het rapport der raadscommissie belast geweest met het on
derzoek van het voorstel tot nadere wyziging der gemeente-
begrootingdienst 1878.
Wordt besloten dit rapport in behandeling te nemen na
afdoening der op den oproepingbrief vermelde punten.
III. Wordt aan de vergadering medegedeeld en door deze
voor kennisgeving aangenomen
lo. eene resolutie van Ged. Statenhoudende goedkeuring
door Ged. Staten van de gemeentebegrooting voor 1879.
2o. het besluit van Ged. Staten houdende goedkeuring van
's raads besluit tot onderhandsche verhuring der zathe en
landen op Wijlaarderburen.
3o. de beriglen van Mr. J. Minncma Buma en Mr. J. L.
van Sloterdjjck, dat zij aannemen hunne benoeming tot cu
rator van het gymnasium.
4o. het berigt dat is ingekomen en voor de leden ter visie
gelegd het Ge jaarverslag omtrent den cursus tot opleiding van
hulponderwijzers.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den op
roepingsbrief vermelde punten.
1. Voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek
van de hoofdonderwijzeres der gemeenteschool no. 3 om verhoo
ging harer jaarwedde of vergunning tot het geven van pri
vaatlessen.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform
de conclusie van dit voorstel beslotenhet in dezen bedoeld
verzoek ter zyde te leggenals zynde op ongezegeld papier
gesteld.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vermeer
dering van het getal hulponderwijzers aan gemeenteschool no. 4.
Het getal hulponderwijzers aan de gemeenteschool no. 4
met een te vermeerderenonder bepalingdat indien de te
benoemen hulponderwijzer bevoegd is tot het geven van on
derwijs in de Fransche taal de by de verordening van 24
Augustus 1876, (Gemeenteblad no. 11) bepaalde jaarwedde
met f 100 wordt verhoogd. Zonder discussie en hoofdelijke
stemming wordt dienovereenkomstig besloten.
3. Voortzetting van de behandeling der ontwerp-verorde
ning voor het gymnasium.
Ter vorige vergadering artt. 1 tot en met 13 van de door
burgemeester en wethouders aangeboden ontwerp-verordening
vastgesteld zyndewordt thans aan de orde gesteld art." 14
luidende
„Art. 14. Aan het gymnasium wordt onderwijs gegeven
in de vakkenvermeld onder lett. a tot en met m Van art.
5 der wet op het hooger onderwijs en in de gymnastiek.
Buiten de leerlingen kunnen met vergunning van curatoren
BIJVOEGSEL BEHOORENDE BIJ DE LEEUWARDER COURANT.
als toehoorders worden toegelaten, zy die afzonderlijke lessen
wenschen te volgen."
Op dit artikel werd door den heer van Sloterdijck ter
vorige vergadering bereids een amendement ingediend en toe
gelicht strekkende om alinea 2 daarvan te doen vervallen.
Bedoeld amendementthans ondersteund zijnde wordt in
behandeling genomen.
De heer van Sloterdijck acht het niet ondienstig thans
in herhaling te treden van hetgeen hij ter vorige vergadering
tot toelichting van zyn amendement in het midden bragt. In
verband echter met het feitdat hetgeen thans door spr.
wordt kenbaar gemaaktslechts is eene bloote herhaling van
hetgeen hy aan het slot der vorige vergadering sprak en dat
dus reeds in het verslag van die zitting is opgenomen, wordt
daarvan op daartoe door spr. uitgedrukt verlangen niet op
nieuw melding gemaakt in het verslag dezer vergadering.
De heer Attema wil nog een enkel woord voegen by
hetgeen reeds door den heer van Sloterdjjck in het midden
werd gebragt. Ook spr. is tegen de toelating op het gymna
sium van toehoorders en ook hem komt het voor dat men
thans met dat stelsel moet breken. De geschiedenis van de
toelating van toehoorders toch heeft doen ziendat men tot
de toelating voornamelijk hierdoor is gekomen, omdat men aan
jongeliedendie geheei of gedeeltelijk reeds hunne opleiding
hadden genoten op 's ryks hoogere burgerschool ook nog ge
legenheid wilde geven om aan het gymnasium zich te bekwa
men in de oude talen. De inrigtingdie het gymnasium
echter nu krijgt is een geheel andere als die van vroeger.
Nu gaat het niet wel meer op toehoorders toe te laten. De
rigting die het gymnasium nu tengevolge de nieuwe
wet op het hooger onderwys krijgt verschilt geheel met
die van vroeger. De hoogere burgerschool en het gym
nasium hebben nu ieder eene eigene rigting. De opleiding
aan eerstgemelde school is eene geheel andere, heeft een geheel
ander doeldan die aan laatstgemelde inrigting. Spr. vreest,
dat gaat men nu weer door het toelaten van toehoorders deze
inrigting vermengen er een storing zal ontstaan in den gere-
gelden gang van het onderwijs aan het gymnasium. De prac-
tykde heer van Sloterdijck wees er reeds opheeft geleerd,
dat er ten dezen groote bezwaren bestaan enzegt spr.gaat
men de leeraren die onder vigeur der verordening waarin
het beginsel van toelating van toehoorders was opgenomen
hebben gewerktvragen en raadplegenook van dezen zal
men vernemen dat het niet goed is bedoeld beginsel op nieuw
in de verordening op te nemen. Mogt men spr. willen wyzen
op de moeyelykheid die eventueel door weglating van de toe
lating van toehoorders op het gymnasium zal ontstaan vooral
ten opzigte van de pharmaceutenwien dan de gelegenheid
zal zijn ontnomenom op het gymnasium het noodige Latijn
en Grieksch te leeren dan wil hy bereids hiertegen opmerken,
dat dit argument slechts alleen zou kunnen betreffen de le
en 2e klasaangezien hij meentdatindien de pharmaceu
ten die beide klassen van het gymnasium zouden hebben
doorloopenzij voor hun vak genoeg kennis van het
Latijn zouden hebben opgedaan. Wilde men speciaal voor deze
jongelieden de bepaling voor toelating van toehoordersmen
zou een middenweg kunnen kiezen en alleen de beide laagste
klassen voor toehoorders toegankelyk kunnen stellen. Maar
vraagtspr. is dit wel de moeite waard
26