156 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 30 December 1878. Is de minder goede gelegenheid voor a. s. pharmaceuten om Latijn en Grieksch te leeren wel een motief afdoende genoeg, om daarom het afgerond systeem dat men thans in opzigt tot het gymnasium zal krijgen, weder te verminken Hij meent van niet en is van oordeel dat er buiten het gymasium voor de in dezen bedoelde jongelieden nog gelegenheid genoeg zal zijn om de voor hen noodige kennis der oude talen te ver krijgen. En, vraagt spr., wat zal het geven wanneer jongens die eenige jaren lang reeds de hoogere burgerschool bezochten, waar ze beter dan op het gymnasium zich konden toeleggen op chemie en physica nog gelegenheid wordt gegeven het onderwijs in de beide laagste klassen van laatstgenoemde in- rigting te volgen Hij sprak reeds van andere gelegenheid tot aanleering der noodige taalkennis. Spr. had daarbij het oog op privaatles sen en wil er op wijzendat krachtens de bepalingen van de thans in behandeling zijnde ontwerp-verordening aan de leer aren de faculteit zal worden gelaten om in bijzondere om standigheden zoodanige lessen te geven. Hij voor zich zou het bepaald betreurendat men thans weder een gemengd systeem zou willen invoeren. De vroegere bepaling tot toe lating van toehoordersspr. moet er nog op wyzenzij is voornamelijk ontstaan door de zucht om sommige leerlingen der hoogere burgerschool te helpen. Thans behoeft dat meer. De leeraren des gymnasiums erlangen de bevoegdheid zooals gezegd isom privaatlessen te geven. Aan het gymnasium wordt bovendien een geheel afgerond onderwijs gegeven in zes geregeld opvolgende klassen. Evenals die inrigting zich niet meer met leeraren van andere inrigtingen zal behoeven te behelpenmaar een eigen kader leeraren heeftzoo moet zij ook hebben een afzonderlijk kader leerlingen. De Voorzitter zal de laatste zyn om het gewigt te ont kennen der motieven door de vorige sprekers tegen de ad missie van toehoorders aangevoerd. Intusschen hangt hier z. i. alles af van het standpunt waarop men zich in dezen plaatst. Hebben curatoren en in overeenstemming met dezen de heeren van Sloterdijck en Attema uitsluitend de belangen van het gymnasium, de meest wenschelijke regeling van het onderwys voor oogen gehadBurgemeester en wethouders meenden zich op een ruimer gezigtspunt te moeten plaatsen en hebben zich de vraag gesteld wat in dezen aan de algemeene belan gen der gemeente het meest bevorderlijk ware. De heer Attema heeft het verschil in dezen zeer juist geformuleerd door te spreken van nadeelige gevolgen die men had te duchten indien ten aanzien van het gymnasium geen afgerond systeem werd gevolgd. Spr. laat voor een oogenblik in 't midden of de opname van toehoorders in de praktijk werkelijk bezwaren zal opleverendoch hoe uitlokkend het ook moge wezen om in alles volgens een afgerond systeem te werk te gaan, toch gelooft spr. dat dit streven in onderwijszaken soms tot min der gewenschte gevolgen kan leiden. Hij meent er op te mogen wijzen dat men hier ter stede bij alle lof, die aan de onbekrompenheid van het gemeentebe stuur in zake van het onderwijs wordt toegebragttoch niet zelden hoort klagen hoe sommige scholen slechts aan hare bestemming kunnen beantwoorden voor enkelen en wel voor hendie door bijzonderen aanleg en ijver voor studiekun nen voldoen aan de dikwijls vrije hooge eischen die men stelt om een afgerond systeem te kunnen handhaven. Spr. is van oordeel, dat deze voor vele gezinnen hoogst te leurstellende omstandigheid bij de thans aan de orde zijnde regeling wel dient te worden overwogen. Hij voor zich zou gaarne het gymnasium zóó zien bloeijen dat de kwijnenden toestand van vroeger geheel werd vergeten. Toch zou hy het zeer betreurendat bij dien bloei sommigen van het genot dier inrigting zouden zijn uitgesloteneven als thans reeds het geval is bij de middelbare school voor meisjeswaar alleen op attest van doctoren vrijstelling van sommige leer vakken wordt verleend. Het zou hem spijten dat ook ten opzigte van het gymnasium evenals wel met de middelbare school voor meisjes het geval issommige ouders zich alleen door de omstan digheid dat hunne kinderen niet het onderwijs in alle vakken ge regeld met vrucht kunnen volgengenoopt zouden zien voor hunne kinderen elders gelegenheid te zoeken. Intusschen wenscht hij met zijn soustenu niet zoo ver te gaandat indien de practijk mogt aantoonen dat de toela ting van toehoorders tot het gymnasium werkelijk groote bezwa ren medebrengthij ook dan nog die toelating zoo willen blijven behouden. Hij wenscht daarom de toelating van toe hoorders op het gymnasium als bij wyze van proef enzegt hy voor eene proefneming ten dezen bestaat zeker ook geen overwegend bezwaar. Elders toch heeft men naar hij meent te weten niet die groote bezwaren tegen de toelating van toehoorders onder vonden en ook verwacht hy niet dat het aantal dier toehoor ders zoo buitengewoon groot zal zyn. Bezwaren van overwegenden aard bestaan er althans tegen proefneming niet en spr. herhaalt hetmogt het bij die proefne ming al blijken, dat de toelating van toehoorders werkelijk bezwa ren medebrengt en den geregelden gang van het onderwijs schaadt, dan kan de raad immers terstond overgaan tot wijziging der heden vast te stellen verordening. De heer Attema meent het laatstelijk door den Voorzit ter besproken puntnl. om met toelating van toehoorders eens een proef te nemennog nader te moeten bespreken. Spr. vindt het goed dat men omtrent zakenwaaromtrent men nog geen ondervindingnog geen ervaring heefteens een proef gaat nemendochen men houde zulks hem ten goedehij voor zich meent dat ten opzigte van de toelating van toehoorders op het gymnasium reeds een proef is geno men een proef, tengevolge waarvan die toelating is veroor deeld door allen die daarover een gegrond oordeel kunnen vel len in de eerste plaats door curatoren en leeraren. Men heeft ontwaard dat tengevolge der toelating van toe hoorders in de verschillende klassen van het gymnasium kwamen leerlingendie met elkander veel verschilden van leef tijd en kennis, leerlingen wier bestemming op lange na niet geljjk was en wier studie voor de toekomst soms zeer uiteen liep. Dat een en ander heeft bij het onderwijs zijne bezwa ren doen gelden en gemaaktdat curatoren zoowel als de leeraren van het gymnasium zich er bepaald tegen hebben verklaard om op nieuw een proef te nemen. De zaak zegt spr. is eens bevonden niet goed te zijn en zal men die zaak nu thans op nieuw weer invoeren Verder meent hij dat de voorzitter zich zeker heeft ver gist waar hij sprakdat te Groningen het stelsel van toela ting van toehoorders tot het gymnasium niet tot groote inoeije- jijkheden aanleiding heeft gegeven. Is spr. toch goed geinformeerd Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 30 December 1878. 157 dan kent men aan het gymnasium te Groningen geen toe hoorders. Hij heeft voorts van ter zijde vernomendat de nieuw benoemde rector eerst was gestemd voor de toelating van toehoordersmaar zijne meening heeft gewijzigd, toen men hem wees op de bezwarendie zich in de practijk had den voorgedaanniet het minst in een goede handhaving van de schooltucht. En naar spr. inzien ook teregt. Naar zyne meening toch zijn vele toehoorders de jongens-schoenen ont wassen en is het verkeerddezen te plaatsen in klassen met veel jeugdiger leerlingen, met veel minder algemeene ontwik keling. Die toehoorders deden tot dus verre zooveel zy wil den zonder dat de rector eenige straf of tucht op hen kon toepassen. 't Spreekt van zelf, zegt spr., dat zij die hun eigenbelang goed begrijpenzich zooveel mogelyk op het onderwys zullen toeleggen maar zoo merkt hij opbij gemis van eenige wet telijke bepalingkan men ze toch niet dwingen om zich even als de andere leerlingen te gedragen. Dit heeft men ondervondenby den proef die men geno men heeft en die spr. herhaalt het, is gebleken niet voldoende en voor herhaling alles behalve aanbevelenswaardig te zijn. De heer Wiorsma wil nog een enkel woord voegen bij het door den Voorzitter gesprokene. Ook hy wenscht eene lans te breken voor de toelating van toehoorders tot het gymnasium. Hy beaamt geheel en al het beweren van den Voorzitter dat in deze de voorname aanleiding voor het ver schil van meening is te vinden in het verschil van standpunt waarop men zich plaatst. Hy voor zich eri hy meent dit reeds ter vorige vergadering by de indiening van zijn amen dement op art. 1 te hebben gezegdhij is er voor dat het gymnasium zoo veel mogelijk zyn nut naar buiten verspreidt en dat de belangrijke kostendie de gemeente zich voor die inrigting getroostzooveel mogelyk worden geéquivaleerd. Spr. meent dat dit ook door den geheelen raad wordt ge- wenscht. Alleen verschilt men dus maar over de toelating van toehoordersover de kwestie of die toelating zoodanige bezwaren zal medebrengen, dat de geregelde gang van het onderwijs daardoor zal worden geschaad. De heer van Sloterdyck, zegt spr. heeft als eerste argument tegen de toelating van toehoorders gebezigd het feitdat èn curatoren èn leeraren zich tegen die toelating hebben ver klaard en dat eerstgenoemde uit den aard der zaak ook veel meer tijd en moeite aan de regeling hebben gewijd dan bur gemeester en wethouders. Spr. wil erkennen dat dit betrek kelijk waar is maar moet ten opzigte van het laatste toch opmerkendat burgemeester en wethouders zeer weinig tyd aan de zaak hebben kunnen wijden, omdat de van curatoren ontvangen voorstellen niet eerder bij het collegie zyn ont vangen. Het collegie restte slechts zeer weinig tyd om zijne opinie omtrent een en ander te vestigen. In ieder geval meent spr. dat dit geen argument mag zijn tegen de toelating van toehoorders op het gymnasium. Overigens spijt het hem dat men gemeend heeft te moeten afwijken van het advies van curatoren en leeraren. Evenwel acht hij die afwijking allezins geregtvaardigd en billijk. Wat tochzoo vraagt hij zijn in hoofdzaak de argumenten geweest die door curatoren zÜn bijgebragt by eene mondelinge bespreking van het punt in kwestie Spr. zal bij de beantwoording dezer vragen niet in eene herhaling treden van hetgeen reeds door de heeren Attema en van Sloterdijck is gezegddoch alleen er op wij zen dat die argumenten in hoofdzaak hier op neder kwamen, dat men bij toelating van toehoorders aan het gymnasium twee soorten van leerlingen zal krygen. Een soort die elkan der in leeftijd en kennis niet zullen verschillen en een soort die daarvan zoowel in leeftyd als in kennis dikwyls veel zul len verschillen. Van dit laatste ducht men gevaren en nadeel voor het onderwijs. Door curatoren werd o. a. ten dezen ook aangevoerd de mogelijkheid dat een leeraar voor een toehoorder meer ge porteerd en geanimeerd zou worden dan voor een gewoon leerlingaangezien het zeer goed kan gebeuren, dat een toe hoorder door de meerdere kennis die hij ook tengevolge zijn meerderen leeftijd bezitzich meer op de studie zou gaan toe leggen en daarin beter vorderingen zou maken en dat door die vooringenomenheid het onderwys aan de eigenlijke leer lingen min of meer zou lyden. Maarzoo vraagt spr. is dit wel een argument tegen de toehoorders Hij laat gaarne aan den raad over de beoordeeling van eene handeling als in dezen bedoeld. De raad beslisse zelf aan wien de schuld zou zijn, wanneer door vooringenomenheid van een leeraar voor een toehoorderhet onderwys aan de leerlingen van het gymna sium min of meer kwam te lijden. Niet den toehoorder zou naar spr. inzienin zoodanig geval de schuld zyn te wyten maar den leeraardie zyne positie niet naar eisch handhaaft. In ieder geval meent spr. dat zoodanig argument niet tot een wapen mag worden gesmeed tegen de toelating van toehoorders. Wat nu betreft het argument, waarop de heer Attema nog al drukten.l. dat het toelaten van toehoorders niet wensche- lijk is omdat men deze niet kan verpligten het onderwys in de door hen gekozen vakken geregeld te volgenomdat de toehoorders kunnen doen wat zij willenen niet staan onder de magt en de tucht van den rectorspr. moet erkennen dat indien dit werkelijk met toehoorders het geval washij dan bepaald tegen de toelating er van zou zijn. Hij echter heeft een ander begrip van toehoorders. Hij meent dat het personen zijn die het gymnasium bezoeken om aan die inrigting alleen die vakken te leerenwaaraan zij met het oog op hunne bestemming behoefte hebben. Verder is hij van oordeeldat waar zij eenmaal de vakken hebben gekozenzij bij het aanleeren van die vakken onder dezelfde bepalingenen onder dezelfde tucht staan als ieder ander gewoon leerling in die klasse. Er is verderzegt spr. door curatoren gewezen op het be zwaar dat de toehoordersdie zich door de bereids opge dane kennis in andere vakkengeheel zouden kunnen wijden aan het vak hunner keuze en daardoor de andere leerlingen hunner klassedie zich ook nog op de andere vakken zouden moeten toeleggenver vooruit zouden loopen. Spr. acht dit bezwaar niet zeer overwegend. Hij toch zou aan curatoren hebben willen overgelaten de plaatsing der toehoorders in klassen en nu meent hy dat waar de toehoorders eenmaal in zekere klasse zijn geplaatst, b. v. voor het Latijn in de 3e klasse dat zij daar gansch geen stoornis in het onderwijs zullen te weeg brengen. Het is immers toch wel niet aan te nemen dat zij in den loop van een jaar zulke reuzen schreden in het vak hunner studie zullen makendat zij bin- nentijds naar eene andere klasse zouden moeten worden ver plaatst. En, zegt spr., mogt al bij afloop van den cursus blijken dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1878 | | pagina 2