~V
1G4
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 30 December 1878.
I
Art. 16. Buiten de vacantiën wordt iederen werkdag on
derwijs gegeven tusschen des voormiddags 8 en des namid
dags 4 uur.
De nadere regeling der schooluren isbehoudens goedkeu
ring door Burgemeester en Wethouders aan Curatoren op
gedragen met dien verstandedat dagelijks niet meer dan
zes uren onderwijs aan iederen leerling zal worden gegeven.
Art. 17 geeft aanleiding tot discussie. Dat artikel is lui
dende
Op een door Curatoren te bepalen en door den Rector
openlijk bekend te maken tijdworden jaarlijks de overgangs
examen gehouden.
In iedere klasse van het gymnasium kunnen jaarlijks na
afloop dezer examensaan de leerlingen die zichalle vak
ken in aanmerking genomenbijzonder door ijver en goed
gedrag onderscheiden hebben, prijzen of getuigschriften wor
den toegekend.
De uitreiking dezer prijzen of getuigschriften geschiedt in
het openbaarin tegenwoordigheid van Curatoren leeraren
en leerlingen.
Bij deze gelegenheid worden tevens door den Rector de
namen vermeld der leerlingendie tot hoogere klassen wor
den bevorderd of naar de universiteit vertrekken.
De heer Duparc heeft bezwaar tegen het 2e lid van dit
artikelwaarin het beginsel tot toekenning van prijzen of ge
tuigschriften is neergelegd. Ging men dat beginsel thans weer
huldigen het zou een terugtred zyn op den weg, dien men,
nu sedert eenige jaren geleden teregt heeft verlaten. In 1872
liet men het prijzenstelsel bij het gymnasium vervallenna
dat dit vroeger ook reeds had plaats gehad voor de beide
scholen voor gewoon en m. u. 1. onderwijs. Spr. zalook
met het oog op het reeds vergevorderd uurthans niet in
beschouwingen treden over het beginsel zelf. Hij meent ech
ter niet onvermeld te mogen latendat de ervaringdie
hij nu sedert eenige jaren als lid van de plaatselijke school
commissie heeft opgedaan hem heeft versterkt in de over
tuiging, dat de uitreiking van prijzen en getuigschrilten al zeer
weinig doel treft. Die commissie is er dan ook zooveeel mo
gelijk op uitde uitreiking te beperken. Ook de hoofdon
derwijzers althans verreweg het meerendeelzouden naar
spr. weeteen besluit tot afschaffing van het prijzenstelsel
met beide handen aangrijpen. De uitreiking van getuigschrif
ten is mede niet wenschelijk te achten zij zijn slechts als
ephemeriden te beschouwen. Hunne waarde wordt door
de meesten al zeer gering geschatvoor enkelen zelfs hebben
ze in het geheel geen waarde. Spr. wijst op het middel
baar onderwijs. Niettegenstaande daarbij in het geheel van
geen prijzen en getuigschriften sprake isis ervoor zoover
spr. bekendnooit een stem opgegaanom tot de invoering
er van te besluiten.
Envraagt spr., waarvoor zal men nu weer overgaan, prij
zen aan de leerlingen van het gymnasium uit te reiken? Voor
ijver en goed gedragdus niet voor vorderingen. Dit laatste
ware ook niet noodig. Naar het hem voorkomtis de beste
prijs voor gemaakte vorderingen de overgang tot eene hoogere
klasse of tot de universiteit. Maar men vergete niet, dat
leerlingenofschoon van begrip minder vlughet toch dik
wijls door ijver nog zoover weten te brengendat zy tot
eene hoogere klasse kunnen overgaan. Ook voor dezen is
dan in dien overgang mede alweder de hoogste prijs gelegen.
Er blyft dus slechts over een prys voor goed gedrag. Spr.
en wie zou het niet doen hecht groote waarde aan
goed gedrag op de schoolmaar dit alléén is voor hem geen
voldoend motief, om uitreiking van pryzen enz. te wettigen.
Men denke er aandat het gymnasium voortaan zal worden
bezocht ook door leerlingen van 17- a 18-jarigen leeftijden
wat beteekent nu voor dezen een prys voor goed gedrag
Men stelle zich eens voor, dat dezulken op een goeden mor
gen te huis komen als een soort .brave Hendrik", met een mooi
boek onder den arm, omdat zij zich in den loop van het
jaar stil en rustig op de banken van bet gymnasium hebben
gehouden Het is geenszins spr.'s bedoeling de zaken hier
te ridiculiserenmaar toch gelooft hij dat menigeen bij het
zien van zoo'n opgeschoten jongeling, voorzien van denbe-
wusten prijsmoeyelyk een glimlach zou kunnen onderdruk
ken. Men vergete voorts nietdat by art. 10 is bepaald
dat van tijd tot tyd door den rector aan de ouders of voog
den schriftelijk kennis zal worden gegeven van het gedrag
de vlijt en de vorderingen der leerlingenevenals dit bij het
middelbaar onderwijs en ook reeds bij sommige lagere scho
len geschiedt. Die bulletins nu werkenuitmuntend. Daar
aan heeft men z. i. genoeg.
Spr. acht de voor de prijzen te doene uitgaaf niet van
overwegend belang, maar hy zou het geld veel beter besteed
achten voor eene aan het gymnasium te verbinden bibliotheek,
met werken van de beste Nederlandsche en vreemde schryvers
enmet het oog op de beide hoogste klassenover natuur
en scheikunde.
Ten slotte nog deze opmerkingDe uitreiking der prijzen
enz. zou plaats hebben in het openbaar. Wie weetvraagt
spr., of men dan ook niet de ostentatie zou terugkrijgendie
vroeger tot zoo menige aanmerking aanleiding gaf Het be-
teekende toch al bitter weinig de leerlingen een uit het hoofd
geleerd Latijnsch gedichtdoor een ander vervaardigdte
hooren opzeggen.
De heer Dirksofschoon eerst geneig d te zwijgenvoelt
zich door het laatstelijk door den heer Duparc gesprokene
gedrongen ook iets omtrent het prijzen-stelsel in het midden
te brengen. Genoemd lid noemde toch smalend de geheele
zaak eene ostentatie en beschouwde dus deze van weinig be-
teekenis. Spr. kan die beschouwing geenszins deelen.
Bij het besluit in 1875 tot afschaffing van het prijzen-stel
sel aan het gymnasium was lüj niet tegenwoordigdoch bij
latere gelegenheid heeft hy duidelijk kenbaar- gemaakt, dathy
in het prijzenstelsel en de daarmede verbonden promotie en
prijsuitdeeling nog heil zag. Ook thans ziet spr. daarin nog
heil en met genoegen heeft hij dan ook geziendat bedoeld
stelsel in art. 17 der in behandeling zijnde ontwerp-verorde-
ning weder is opgenomen. Te meer is dit het gevalnu
hij uit de overgelegde memorie heeft gezien, dat de nieuw
benoemde rector er hoogcn prys op steltvermits het te Gro
ningen gunstig werkt. Nu de nieuw benoemde rector het
prijzenstelsel bepaald wenschtnu meent spr. dat aan dien
wensch voldaan moet worden. En wat nu betreft openbare
prijsuitdeelings of de zoogenaamde ostentatievolgens de heer
Duparcspr. meent dat deze dikwijls tot goede zaken aan
leiding heeft gegeven en dat menvooral in Duitschlander
hooge waarde aan hechtomdat menig nuttig geschrift daar
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 30 December 1878. 165
aan te danken is. De openbare prijsuitdeeling geeft toch aan
den rectorconrector of prteceptor gelegenheid om zich eens
goed te laten hooren om eens een oratie of prolusio te hou
den enz. en spr. meent dat de min gunstige beoordeeling, ge
openbaard omtrent den tegen woord igen rector van het gym
nasium juist een gevolg isdat men aan dezen sedert 1872
de gelegenheid heeft benomen om zich in het openbaar, gelijk
vroeger bij gelegenheid der jaarlijksche promotie, te doen hoo
ren. Spreker heeft zulks in eene besloten zitting ten gunste
van den heer Pleyte aangevoerd. Hy mogt toch het voetspoor
niet langer drukken van zyn voorgangers Bake en Boot die,
bij die gelegenheid meermalen in druk verschenen Oratius hiel
den. De laatstgenoemde deelde hier eens de Geschiedenis ran
het Gymnasium mede.
Den heer Duparc doet het leed, dat de laatste spreker den
nieuw benoemden rector in het debat heeft gebragt. Spr. heeft
alle respect voor het oordeel van dien titularis, maar meent
toch, dat diens oordeel alléén geenszins als alles afdoende is te
beschouwen. Tegenover dat oordeel stelt spr.behalve zijn
eigene op ervaring steunende overtuiging, het oordeel van tal
van andere autoriteiten op het gebied van onderwijs.
Volgens den heer Dirks moge eene openbare prijsuitdeeling
gewenscht zijn ten einde den rector of anderen gelegenheid
te geven eens een oratie te houdenen zoo van bun ge
leerdheid te doen blijkenspr. is van gevoelendat daartoe
voor een wetenschappelijk of geleerd man nog wel eene an
dere gelegenheidb. v. in tijdschriften of in bladen aan het
onderwijs gewijdbestaat. Dan kan men zich tevens in vrij
wat uitgebreider kring bewegen dan in dien, welke zich vormt
bij eene prijsuitdeeling.
De heer Dirks is verder schuldig gebleven een antwoord
te geven op de vraag, waarvoor de prijzen toch zouden be
hoeven te worden uitgereiktdaar niet alleen van de vorde
ringen maar ook van de vlijt en het goed gedrag bulletins
zufien worden verstrekt.
De heer Attema kan zich geheel aansluiten bij den heer
Duparc en wil de heer Dirks er op wyzendat de toestand
van het tegenwoordig gymnasium een geheel andere is dan
die van het gymnasium, toen het werd bezocht door den heer
Dirks en spr. De heer Dirks zal zich zeker ook herinneren
dat men indertijd op het gymnasium tweeërlei prijzen had
n.l. een premium diligenliae en een primium promotionis en
dat aan het eerste premium door de leerlingen zeer weinig
waarde werd gehecht. Anders was het met het premium
promotionis. Daarop werd meer waarde gesteld, maar van
zoodanigen prijs is geen sprake. Spr., die in het algemeen
tegen het prijzenstelsel isomdat het den naijver bij de leer
lingen te veel prikkelt, meent, dat door de geheel veranderde
inrigting van het gymnasium de uitreiking van prijzen geen
raison d' être meer heeft. Thans immers vinden de ouders
in het bulletin en het rangnummer genoegzame aanwijzing
omtrent de vorderingende vlijt en het gedrag hunner kin
deren en de zucht tot bevordering tot een hoogere klasse is
genoegzamen waarborg dat de leerlingen hun best zullen doen.
Spr. kan zich dan ook geheel aansluiten bij het beweren van
den heer Duparc, dat men, indien op nieuw tot de uitreiking
van prijzen werd besloten zeker weer een tred achterwaarts
zou doenop den goeden weg dien men is ingeslagen. Hij
zal dus tegen de 2e en 3e alinea van art. 17 stemmen.
Eindelijk meent hy nog de heer Dirks in overweging te
moeten gevenom terug te komenop datgeene wat hij
van de geheime in de openbare zitting heeft overgebragt en de
verslaggever te verzoeken dit als niet gesproken te willen be
schouwen. Spr. meent dat de heer Dirks bij nadere overwe
ging de wenschelykheid hiervan zal inzien.
De heer Dirks merkt op, dat de heer Duparc zich beroept
op jongens van 16 a 17 jaar. Dat beroep is wel gemakke
lijk, maar vraagt spr., zyn op het gymnasium dan slechts
leerlingen van dien leeftijd of heeft men er ook jeugdiger?
Wat betreft de opmerking van den heer Attema omtrent
de premia diligentia en de premia promotionisspr. kan deze
niet geheel beamen maar wil er op wyzendat er ten dezen
veel afhing van de verschillende gaven die de leerlingen beza
ten b. v. om themata met weinige fouten te maken. Daarvan
hing de eene premie af, terwijl die van Diligentia meestal hem
ten deel viel die ergens in uitmuntte. En wat nu het laatstelijk
door den heer Attema gesprokene aangaat, hij vindt geen
reden om van hetgeen hy omtrent den heer Pleyte sprak
iets in te trekken. Het aldaar door hem gesprokene is voor
deze geenszins kwetsend en spr. schroomt nooitom datwat
daarvoor vatbaar en door hem zeiven gezegd is van de geslo-
tene in de openbare zitting over te brengen.
De heer Suringar wil erkennen dat er sprake van incon
sequentie zou kunnen zijn, indien men thans art. 17 aannam
zooals het is voorgesteld omdat men daardoor weder zou in
het leven roepen een stelseldat vroeger werd afgeschaft
althans by sommige scholen. Toch zou hij het betreuren
wanneer art. 17 niet werd aangenomen, zoo als het is voor
gesteld en wel omdat men niet kan zeggen dat het gymna
sium door de afschaffing der prijzen zooveel beter heeft gewerkt
dan vroeger. Verder acht spr. het ook wel van eenige be-
teekenisdat het prijzenstelsel door den nieuw henoemden
rector wordt gewenscht, wordt gewenscht door hem, die aan
het hoofd van het nieuw gymnasium alhier zal staandie
een man is van dezen tyd en die elders bij ervaring de
wenschelijkheid van dat stelsel heeft leeren beamen, 't Kan
zijn zegt spr., dat het beter ware geweest ook de vorderin
gen voor de uitreiking van prijzen in aanmerking te nemen,
doch in ieder geval is hij in dezen voor het prijzenstelsel.
Hij meent dat de beteekenis en de waarde die in het alge
meen aan prijzen wordt gehecht niet zoo gering is als wel
wordt voorgesteld. Voor ouders en betrekkingen is het een
illustratie van de promotie, die belangstelling wekt en uitlokt
tot bijwoning. Voor de gymnasiasten heeft een boekgeschenk bij
deze gelegenheid waarde en beteekenisniet slechts om de
gelegenheidwaarbij het in het openbaar wordt uitgereikt
maar ook om den inhoud als het met oordeel is gekozen.
Op grond van een en ander meent spr. voor art. 17zooals
het is voorgesteld te moeten stemmen.
De Voorzitter schaart zich onder de voorstanders van
het prijzenstelseldoch aangezien deze zaak reeds zoo dik
wijls is besprokenzal hij zich onthouden om aan hetgeen
reeds door de heeren Dirks en Suringar is gezegd nog iets toe te
voegen. Alleen wil hij er op wijzen, dat de schildering dooi
den heer Duparc omtrent dat stelsel gegevenwel wat sterk
gekleurd is. Wanneer spr. bedenktdat vroeger de school
examens door de leerlingen als hoogst gewigtige oogenblikken
werden beschouwdterwyl het thans meermalen gebeurt, dat
t