50 Verslag der handelingen van den gemeente a. de vacante betrekking van eerste onderwijzer aan de ge meentelijke gymnastiekschool in de Groote Kerkstraatvoor- loopig met te vervullen; b. met het onderwijs aan genoemde inrigting tijdelijk te be lasten den heer H. Weidijktweede onderwijzer aan die in rigting c. den heer H. Weidijk evengemeld tevens op te dragen het gymnastiek onderwijs aan de leerlingen van het gymnasium. d. met ingang van den le April 1879aan den heer H. Weidijk voornoemd, boven ziine tegenwoordige jaarwedde tot wederopzeggens toe te kennen eene personele toelage van 100 per jaar voor zijne meerdere werkzaamheden en verantwoorde lijkheid en daarenboven eene toelage van ƒ300 'sjaars voor het te geren onderwijs aan de leerlingen van het gymnasium. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienovereen komstig besloten. 4. Een voorstel van burgemeester en wethouders betrekkelijk otiderhandsche verhuring van het huis Doelestraat no. 1. Overeenkomstig de conclusie van dit voorstel wordt besloten en wel zonder discussie on hoofdelijke stemming, om voorbehou- dens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten van Friesland onderhands te verhuren aan den heer Hendrik Weidijkonder wijzer in de gymnastiek alhier, de huizinge plaatselijk gekwo- teerd Doelestraat iio. 1zulks voor den tijd van een jaarin te gaan dea 12 Mei 1879 tegen betaling eeuer huursom van ten honderd vijftig gulden en verder op do voorwaarden voor den thanB loopenden huurtijd geldende. Met goedvinden der vergadering wordt de behandeling van het alsnu volgens den oproepingsbrief volgende puntvoorstel van burgemeester en wethouders omtrent de verbouwing van het armhuis aangehouden tot na de afdoening der overige punten en wordt thans aan de orde gesteld: 5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling van den legger van waterstaatswerken. Overeenkomstig de strekking van dit voorstel worden de ten dezen aangeboden staten goedgekeurden voorloopig vastgesteld, zulks nadat ten opzigte van de vier daartegen ingediende re clames was beschikt, conform het daaromtrent door burgemeester en wethouders verstrekt advies. 6. Voorstel van burgemeester en wethouders op een adres van de vereeniging ter bevordering van volksgezondheid tot het nemen van maatregelen in zake de keuring van vleeschvisch enz. Do conclusie van dit voorstel is luidende a. burgemeester en wethouders uit te noodigen ter zijner tijd een plan voor te bereiden tot oprigting van een abattoir binnen deze gemeente; b. aan de vereeniging ter bevordering van volksgezondheid van het besluit sub a mededeeling te doenmet berigtdat de raad^ het niet wenschelijk acht de bestaande verordening op de keuring van vleesch enz. on de instructie voor de ambtenaren te wijzigen en de tegenwoordige ambtenaren door andere meer wetenschappelijke te doen vervangenalvorens een besluit is genomen tot stichting van een abattoir binnen deze gemeente en aan dat besluit uitvoering is gegeven. De algemeene beraadslagingen omtrent dit voorstel geopend zijndegeeft do heer do la Faille t» kennendat hij het woord heeft gevraagdomdat het praedvies van burgemeester en wethouders op het adres van de vereeniging ter bevordering van volksgezondheid hem niet bevredigt. Wat toch is het ge val? Door burgemeester en wethouders is op den voorgrond geplaatst en als le punt van conclusie gesteld, de kwestie van de oprigting van een abattoir binnen deze gemeente. In de tweede plaats stellen burgemeester en wethouders voor om aan de vereeniging voor volksgezondheid te kennen te geven, dat de raad het niet wenschelijk acht de bestaande verordening op de keuring van vleesch enz. en de instructie voor de amb- aad te Leeuwarden, van den 24 April 1879. tenaren te wijzigen alsmede verandering te brengen in het te genwoordig personeel, alvorens omtrent de stichting van een abattoir een besluit genomen en daaraan uitvoering gegeven is. Het komt spreker voor, dat burgemeester en wethouders hier de zaken hebben omgekeerd. Zij toch stellen als praealabele kwestie de oprigting van een abattoir. Daarvan wil men alles laten afhangen Dat is de zaak die alles pra?judicieert. Spr. moet echter opmerken dat de vereeniging ter bevordering van volksgezondheid in de allereerste plaats heeft aangedrongen op verbetering van de verordening op de keuring van vleesch visch enz. De oprigting van een abbattoir, is eene kwestie van uitvoering. Een feit is het, dat hier ter stede gebrekkig wordt voorzien in de keuring van vleeschvisch en andere levensmiddelen. In het voorstel van burgemeester en wethouders worden dan ook geen argumenten tot bestrijding van bedoeld beweren bijgebragt, geen argumentendie zouden moeten en kunnen bewijzen dat de kwestie van verbetering der keuring praematuurniet urgent is. Alleen vindt men daarin dit, dat de tegenwoordige ambte naren met de keuring belast met ijver en nauwgezetheid hun pligt vervullen Die goede eigenschappen wil spr. onaangetast laten. Maar 't is eene onmogelijkheid dat de keurmeesters hunne instructie naar behooren nakomen. De groote foutwaarop de commissie heeft gewezen ia dezedat de keurmeesters verpligt zijn juist het kwaad, dat zij moeten bestrijden, zeiven op te gaan zoeken. Men zou aan dit bezwaar grotendeels kunnen tegemoet komen door bepalingen te scheppenkrachtens welke de slagers verpligt zoudeu zijn om alle slagtvee aan te geven. Zoo als de bepalingen thans zijn, ontsnapt veel en moet veel aan de controle ontsnappen. Maar daarenboven maakt tegen woordig de groote invoor van vleeschvisch enz. eene behoor lijke keuring onmogelijk. Ook te dien opzigte vooral is betere controle zeer gewenscht. En aangenomen dat de tegenwoordige keurders met ijveren nauwgezetheid hun pligt vervullen, dan zijn deze toch zeker wel niet als in allen deele bevoegde beoor deelaars aan te merken. De commissie voor de volksgezondheid is niet ten achter geblevenhierop te wijzen. Het is hier toch niet alleen de kwestie of het vleesch al dan niet bedorven is, ook geldt hier de kwestie of het vleesch al dan niet gezond is en of het misschien ook uit dien hoofde moet worden afgekeurd. Wanneer het vee pas is geslacht, dan is er natuurlijk van be derf van het vleesch geen sprakemaar toch kan dat vleeBch voor de gezondheid nadeelig zijn. Dit moet worden nagegaan door beoordeeling van den toestand van hetslagtvee, voor welke beoordeeling de tegenwoordige slechts practisch gevormde keur meesters minder bevoegd geacht moeten wordenmaar waar voor zich in het bijzonder de veeartsen leenen. Daarom zegt spr., dringt de commissie aan op de aanstelling van minstens één wetenschappelijk gevormd opperkeurmeester. Nu spreekt hot van zelf, dat door oprigting van een abattoir tal van inconve- nienfcen bij de keuring zouden zijn weggenomen en veel van de bezwaren, die slagerijen in de bebouwde kom der gemeente me debrengen zouden vervallenmaar toch meent hij dat bedoelde oprigting hier niet een eerste maar een tweede plaats behoort in te nemen. Hij wil zelfs daarlaten de kwestie of men op dezen oogenblik wel tot bedoelde oprigting zou moeten overgaan en of de financiële krachten der gemeente zulks wel zouden gedoogen. Naar aanleiding van deze beschouwingen stelt spr. zich voor zoo straks een gewijzigd voorstel als amendement op dat van burgemeester en wethouders aan den raad in te dienen. De heer Duparc kan zich geheel aansluiten bij het door den vorigen spreker aangevoerde. De hygiënische kwestie zal hij niet behandelenhij acht zich daartoe onbevoegdboven dien is zij ook reeds behoorlijk uiteengezet zoowel in het over gelegd rapport als door den laatsten spreker. Spreker wenscht een ander punt te behandelen. Niets wil hij te kort doen aan den ijver en de naauwgezetheid, waarmede, zooals ook burge meester en wethouders verklaren, de tegenwoordige ambtenaren Verslag der handelingen van den gemeentel zich van hun pligt kwijten toch kan hij zo niet als in allen deele bevoegde deskundigen aanmerken Wel wijzen burgemees ter en wethoudersin verband hiermede, er op, dat die ambte naren in kwestieu8e gevallen de hulp van een bevoegd deskun dige, van den veearts kunnen inroepen, doch, vraagt spr., wat beteekent deze bevoegdheid, waar, gelijk bierwordt aan genomen dat de tegenwoordige keurmeesters niet zijn de be voegde deskundigenwat geeft het daardat aan hen wordt overgelaten de bevoegdheid om in speciale gevallen de hulp van een deskundige in te roepen Men vergete niet, dat vooral em- piricie in den regel nog al vrij hoog bij zich zei ven opzietja misschien de superioriteit van een ander wel door hen zal worden erkend, maar er toch voor hun eigen prestige niet ligt toe overgaan de tu8scheukomst van dezen in te roepen. Spreker meent daarom dat de bovenbedoelde facultatieve bepaling ook hier al zeer weinig afdoet en het hoogst wenschelijk is, de tegenwoordige ambtenaren, die niet wetenschappelijk zijn gevormd, en dientengevolge niet kun nen worden geacht in alle opzigton te weten, van welk vleesch enz. het gebruik voor de gezondheid nadeelig is of kan zijndoor anderewetenschappelijke personen te doen vervangen. Eene tweede opmerking van spreker geldt het verband dat er volgens burgemeester en wethouders beataat tusschen de op rigting van een abattoir en de verbetering der verordening op de keuring van levensmiddelen of zooals de verordening heet. Hij erkent dat verband en wil gaarne verklarendat een abattoir de keuring zeer zou vergemakkelijken. Dan toch zou men in één gebouw hebben vereenigdwat ihans op tal van plaatsen moet werden gezocht. Een abattoir zou het toezigt in hooge mate in de hand werken. Hij is echter van oordeel dat de oprigting daarvan niet moet worden beschouwd als eene zaakdie in dezen alles beheerscht Hij is het geheel met den heer de la Faille eens, dat de verbetering van de bepalin gen omtrent de keuring op den voorgrond moeten staan en de oprigting van een abattoir eene tweeds plaats moet innemen. Burgemeester en wethouders, zegt spreker, hebben gewezen op de finantieële bezwaren, aan de oprigting verbonden. Hij wil die niet ontkennen, maar meent, dat zeindien men de zaak naauwkeurig nagaatniet zoo groot zuilen zijn als zij door bur gemeester en wethouders wel zyn voorgesteld. Heefc men eens een abattoir, en wordt daarvan gebruik gemaakt door de sla gers, die men daartoe, krachtens het 2e lid van art 4 der zoo genaamde fabriekswet van 1875. kan verpligtendan zal men van hen tevens eene retributie kunne vorderen volgens art. 238 en 254 der gemeentewet, en zoodoende de kosten der in rigting kunen goed maken. Voor de slagers zal dit wel geen bezwaar opleveren dewijl ze thans er eene speciale slagtplaata moeten op nahouden en deze, bij de oprigting van een abat toir, zal kunnen worden opgeheven, waaruit voor hen natuurlijk voordeel voortvloeit. In ieder geval mag echter, volgens spr., het finantieel bezwaar niet in die mate wegen, dat dit de oprigting van een abattoir zou kunnen verhinderen. Spreker gelooft dat ook redenen van humaniteit en moraliteit zoo zeer voor die op rigting pleiten, dat daartoe behoort te worden overgegaan, zij het ook dat de gemeentekas zich daarvoor eenige opoffering zou moeten getroosten. De heer Troolstra wil volstrekt niet beweren, dat de in deze gemeente bestaande verordening op de keuring van vleesch en visch voor geen verbetering vatbaar zou zijn. Toch wenscht hij eenige opmerkingen te maken vooral naar aanleiding van het door den heer de la Faille gesprokene, speciaal omtrent de ambtenaren, die tegenwoordig met de keuring zijn belast. Hij wil dit in verband brengen met het verzoek der commissie voor de volksgezondheid en het door haar bij dat verzoek overgelegd verslag. Het komt spr. voordat de heer d© la Faille wil be weren, dat de personen, die met de dagelijksche surveillance zijn belastmoeten zijn wetenschappelijk gevormde personen. Dit strookt echter geenszins met hetgeen te dezen aanzien in het ingezonden adres on het daarbij gevoegde verslag wordt .ad te Leeuwarden, van den 24 April 1879. 51 verlangd. In het adres toch leest men. dat de vereeniging meent dat het toezigt op den verkoop van vleesch en visch aan meer geschikte ambtenaren moet worden opgedragen en dat het oppertoezigt daarvan in handen zij van een man van weten schappelijke opleiding, terwijl in het verslag staat te lezen, dat het voldoende voorkomtdat de personenbuiten opperkeur meester met de keuring te belastenzijn menechen van geen wetenschappelijk gehalte, maar meer door de praktijk gevormd. Spr. zou het begrijpelijk hebben gevonden dat er werd aange drongen op het onmiddellijk benoemen van een geëxamineerd veearts als opperkeurmeester maar hij begrijpt niet goed hoe men op den voorgrond schijnt te plaatsen de vervanging der tegenwoordige keurmeesters, te meer omdat dit juist menschen van praktische ervaring zijndie volgens burgemeesier en wet houders met ijver hun pligt vervullen. Spr. moet overigens als zijne meening doen kennen, dat de te wijzigen verordening niet in ieder geval behoort te bepalen, dat het dagelijks onderzoek aan geëxamineerde veeartsen worde opgedragen. Hij zou vree- zen dat de surveillance daaronder zou lijden. Hij kan zich niet voorstellen, dat dergelijke personen in allerlei scheepjes en vuile en bekrompen slagtplaatëen zouden willen kruipen om bedorven vleesch of visch op te Bporen Zij kunnen zeker beter betrekkingen bekomen. Spr. meentdat op den voorgrond be hoort te worden gesteld, dat de dagelijksche keuring zooals thansaan lieden van praktische ervaring moet worden toever trouwd. En, zegt spr., wat nu betreft het beweren, aL zouden de te genwoordige functionarissen geheel onbevoegd zijn om ter zake een oordeel te vellenhij wil er dan toch op wijzendat er blijkens de jaarverslagen omtrent den toestand der gemeente, jaarlijks houderde kilogrammen vleesch en visch door hen worden afgekeurd. Het schijnt dat men het wil laten voorkomendat het tegen woordig toezigt zoowat gelijk staat met in 't geheel geen toezigt, maar spr. kan die meening niet deelen. In het verslag maakt men er de tegenwoordige keurmeesters een grief van, dat de kwes tie of hetvleesch van parelzieke runderen al of niet mconsumtiekan worden gebragt, niet eens voor hen bestaat, maar, blijkens dat zelfde verslag is het nog geenszins uitgemaaktof genoemd vleesch wel schadelijk voor de gezondheid is. De geleerden schijnen te dien opzigte op lange na nog niet tot eenstemmig heid te zijn gekomen. Ook vergete men nietdat onder de werking der bestaande verordening in deze gemeente nog nooit gevallen van vergiftiging door het gebruik van vleesch zijn voorgekomenalthans voor zoover spr bekend is. Verder meene men niet dat, wanneor het toezigt op vleesch en visch geheel naar eisch zal zijn geregeld, men voor vergif tiging volkomen beveiligd zal zijn. Het komt spr toch onmo gelijk voor om al de worstdie wordt ingevoerd te onderzoeken, en evenmin om te constaterendat de duizende kilogrammen gedroogd spek, die hier geconsumeerd wordengeen trichinen bevatten. Verder moet hij er op wijzen, dat ook de melk van zieke dierenspeciaal ook van dieren die aan parelziekte lijden, als zeer nadeelig voor de gezondheid wordt geacht. Spr. wil toegeven, dat de bestaande verordening verbeterd kan worden, maar hij kan niet toestemmen dat de bestaande toestand zoo slecht is, en evenmin verwacht hij van eene wij ziging een afdoende voorzorgsmaatregel tegen vergiftiging door het gebruik van ongezond vleesch. De heer d9 ia Faillo wil korte)ijk den heer Troelstra be antwoorden. Hij kan de verzekering geven, dat hij zich vol komen aansluit bij het denkbeeld der commissie, en waar hij zoo even op den voorgrond heeft gesteld de verbetering van de keuring van vleeschetc., overtuigd als hij isdat de tegen woordige controle onvoldoende is, daar was het zijne bedoeling om aan het hoofd van do keurmeesters een man van weten schappelijke vorming te plaatsen. Spr. toch is het met den heer Troelstra eens, dat men de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1879 | | pagina 2