52 Verslag der handelingen van den gemeente
mannen van de praktijk niet kan missen. Men bedenke slechts
dat de keuring tweeledig moet zijn, n!. die van slagtvee en
vleesch De beoordeeling of het slagtvee in gezonden toestand
verkeert en dat dus het daarvan afkomstige vleesch voor de
gezondheid niet nadeelig iszou hij aan den wetenschappelijk
gevormden deskundige hebben willen opgedragen. Daar tegen
over staan verschillende andere werkzaamheden, waaronder in
de le plaats het opsporen en beoordeelen van verdacht vleesch
die aan meer ondergeschikte ambtenaren zouden kunnen wor
den opgedragen Er is hier verschil van werk en in verband
hiermede kan hij dan ook niet toegeven het beweren van den
lieer Troelstraals zoude hier tegenstrijdigheid bestaan tueschen
hetgeen door spr. is in het midden gebragt en het verzoek der
vereeniging en het verslag der commissie. E»* is hier werk
voor wetenschappelijk gevormde deskundigen en voor mannen
die door de praktijk ervaring hebben bekomen. Meent de heer
Troelstra bijv. dat het spek, dat hier ter stede wordt verkocht,
door de keurmeesters op trichinen moet worden onderzocht,
dan zal dat onderzoek wel tot de competentie van den weten-
schappelijken keurmeester behooren. Men behoeft zich nog geen
illusie te scheppen dat door de aanstelling van een bevoegd
deskundige alle knoeijerijen zouden worden voorkomen neen
het ideale zou ook dan nog niet worden bereikt en het oude
spreekwoord„le mieux est l'ennemi du bien" zou ook big ken
hier van toepassing te zijn. Echter mag men zich vleijen
datworden er maatregelen genomen zooals door de vereeni
ging ter bevordering van volksgezondheid in de eerste plaats
worden verzocht, men zeker eene belangrijke schrede voor
waarta zal hebben gedaan en er vooral dan veel zal zijn ge
wonnen wanneer die maatregelen worden gevolgd door de
oprigting hier ter stede van een abattoir.
Eindelijk wil spr. nog in zake de door den heer Troelstra
aangehaalde keuring van worst opmerken, dat men omtrent het
worstgif nog vrij onvoldoende gegevens bezit. Het verdient z. i.
echter aanbeveling, dat behoorlijk wordt nagegaan in hoever
hier ter stede bedorven worst wordt verkocht.
Na een en ander wordt door do heeren de la Faille en Du-
parc een voorstel ingediend, strekkendeom
1. de commissie voor de strafverordeningen uit te noodigen
den raad in te dienen een ontwerp tot verbetering van de ver
ordening op de keuring van levensmiddelen
2. burgemeester en wethouders uittenoodigen een plan voor
te bereiden tot oprigting van een abattoir binnen deze gemeente
en dat plan binnen zes maanden der raad in te dienen.
Dit voorstel ondersteund zjjnde, wordt in behandeling genomen.
De heer Troelstra herhaalt dat hij de redenering van den
heer de la Faille zou begrijpenindien werd aangedrongen een
wetenschappelijk gevormd deskundige aan te stellen buiten en
behalve de thans bestaande en door de practijk gevormde keur
meesters. Maar eerder wordt het tegendeel gedaan. De klem
wordt juist gelegd op de vervanging der tegenwoordige keurmees
ters die zich toch volgens burgemeester en wethouders met
ijver en naauwgezetheid van hunne taak kwijten.
Den heer Bloembergen komt het voor, dat de strekking
van het door burgemeester en wethouders aangeboden voorstel
eeaigermate wordt miskend Het is er verre van af, dat het
collegie de wenschehjkheid zou ontkennen om in zako het toe-
zigt op- en de keuring van levensmiddelen eenige verandering
te brengen speciaal in zake de keuring van vleesch. Burgemees
ter en wethouders hebben echter gemeend, dat, als vorens ten
dezen wijziging in de bestaande bepalingen aantebrengen en eene
andere regeling van het toezigt op de keuring en den verkoop
van het vleesch te ontworpenvooraf van 's raads opi
nie diende tc blijken in opzigt tot do oprigting van een abattoir,
eene zaak die voor de betrokke regeling van zoo ingrijpenden
aard ia. Het is wenschelijk dat men eerst wete of dc raad zoo
danige inrigting wil al dan niet en wel omdat met het al of niet
aad te Leeuwarden, van den 24 April 1879.
tot stand komen van zoodanige inrigting dor regeling van een
verbeterd toezigt op de hoedanigheid van het verkocht wordend
vleesch ten naauwate zamen hangt. Wil men den toostand, die
thans ten opzigte der slagerijen bestaat, bestendigen, dan zullen
er zeker geheel andere maatregelen te nemen zijn, dan die men
eventueel bij het tot stand komen van een abattoir zal behoe
ven. maatregelen die om aan de bedoeling der vereeniging te be
antwoorden nog al van ingrijpenden aard zullen moeten zijn
voor de daarbij betrokken personen ten aanzien hunner vrijheid
van beweging in de uitoefening van hun bedrijf en waarvan
vrij zeker niet geringe kosten zullen verbonden wezen. In deze
meening is spr. versterkt geworden door hetgeen in don loop
der discussien is aangevoerd en vooral door het laatstelijk door
den heer de la Faille gesprokene. Deze toch heeft duidelijk
doen uitkomendat het de wensch der vereeniging isom niet
alleen de tegenwoordige keurmeesters door meer wetenschappe
lijke gevormde mannen te doen vervaugen maar om daarenbo
ven aan dezen nog andere personen ter zijde stellen die met
het nasporen der gevallen waarin het toezigt van eerstgenoem-
den gevorderd wordt zullen belast zijn Kortomzegt spr.,
men beoogt een zeer kostbare en omslagtige surveilleance
en in verband met die kostbaarheid kwam het burgemees
ter en wethouders niet wenschelijk voor om daartoe over te gaan,
alvorens de raad niet omtrent de oprigting van een abattoir in
deze gemeente eene bepaalde meeoing had geuit. Wanneer men
toch thans reeds overgaat tot het nemen van maatregelen zoo
als door de vereeniging, blijkens hot door den eersten spreker
aangevoerde wordt beoogd dan zal men toch later wanneer
tot de oprigting van een abattoir wordt overgegaan opnieuw
eene regeling moeten maken. Zoodanige inrigting zal toch het
toezigt veel vergemakkelijkenen welligt maatregelen onnoodig
maken, die volgens de vereeniging thans dienen te worden ge
nomen.
Nu wil spr. erkennendat van do stichting van een abattoir
belangrijke kosten het gevolg zullen zijn, maar dit neemt niet
wegdat het overweging verdient of en in hoever men den tijd
voor zoodanige oprigting gekomen acht In ieder geval wenschen
burgemeester en wethouders omtrent de bedoelde inrigting 's raads
opinie tc vernemen. Mogt het blijken, dat de meerderheid van
den raad haar niet wenscht, welnu, dan zal in overweging kun
nen worden genomenwelke wijzigingen tot verbetering van het
toezigt op den verkoop en de keuring van het vleesch in de be
staande verordening dienen te worden aangebragt. In de aller
eerste plaats dient echter h. i. een besluit te worden genomen
aangaande het abattoir. Bij de overweging dienaangaande dient
men zich echter de zaak niet zoo rooskleurig voor to stellen
als de heer Duparc deedtoen hij beweerde dat het finantieel
bezwaar eigenlijk geheel kan worden weggecijferdzulks met
het oog op de te heffen retributiën. Spr. althans wil dat niet
doen. Wanneer hij raadpleegt de ervaring, die men elders ten
dezen heeft opgedaan en voor oogen houdt het onzekere of men
wel alle slagersmaar in het bijzonder hendie voor de wet
van 2 Junij 1875 vergunning tot oprigting eener slagerij erlang
den, kan dwingen om van het abottoir gebruik te maken, dan
kan hij niet tot zulke gunstige verwachtingen komen, te meer
nietdaar hij zeker weetdat men elders waar zoodanige kost
bare inrigtingen zijn tot stand gekomen het beoogde doel niet
heelt kunnen bereiken. 8ij hem is het een zeer kwestieuspunt
of men met het oog op de wet wel tot opheffing van bestaande
slagerijen voor wier oprigting de vereischte vergunning is ver
leend zoo gemakkelijk als dit wordt voorgesteld, zal kunnen ge
raken. Overigens gelooft spr. voor zich werkelijkdat men zich
de zaak van het toezigt door wetenschappelijke keurmeesters
niet al te moei en te gemakkelijk moet voorstellen. Hoe ver
de wetenschap ook zij geklommentoch zal het onmogelijk zijn
een volledig toezigt uit te oefenen. Er zijn hier gevallen
genoemd als het onderzoek van vleesch van aan parelziekte lij
dende runderen en van spekdat trichinen bevat, spr. vermeent
Verslag der handelingen van den gemeentel
dat een onderzoek omtrent zoodanige gevallen nog al moeijelijk
en omslagtig is en de resultaten er van dikwijls niet zoo beslis
send zijn, als men zich wel voorstelt Spr. heeft nog onlangs
de gelegenheid gehad om zich van de moeijelijkheid van zooda
nig onderzoek te overtuigen. Maar hoe net zijhij zal daar
over niet meer uitwijden het was hem voornamelijk te doen
om uit te laten komen dat burgemeester en wethouders wer
kelijk reden hadden om de oprigting van het abattoir als le punt
van conclusie te stellen. Is daaromtrent een besluit gevallen
dan zal men kunnen overwegen, welke maatregelen dan nog een
verbeterd toezigt op den verkoop en de keuring van het vleesch
in deze gemeente kunnen bevorderen.
De Voorzitter beaamt ten volle het door den heer Bloem
bergen gesprokene. Hij wil echter daaraan nog enkele opmer
kingen toevoegen.
Ook hij wil erkennen, dat er in opzigt tot hettoezigt op de keuring
van vleesch, visch enz. leemten bestaan, die misschien zijn weg te
nemen. Echter betwijfelt hij, of dienaangaande thans reeds maatre
gelen moeten worden genomen, thans nu men nog geheel onwetend
is van 's raads opinie omtrent de oprigting van een abattoir binnen
deze gemeente. De heer Duparc heeft het doen voorkomen als of
zoodanige oprigting geen overwegende linantiële bezwaren zoude
medebrengen en wees op de te ontvangen retributiën, maar spr.
kan in dat opzigt niet geheel met dat geachte lid medegaan.
Te eerder kan hij dit nietomdat hij weetdat de bedoelde
retributiën elders en vooral in Belgieuiterst miniem zijn en de
ontvangsten ten dezen voorzeker de uitgaven op verre na niet
kunnen dekken. In deze gemoente zijn geslacht gemiddeld
berekend over de laatst verloopen vier jaar: runderen 2500, kal
veren 1500. nuchteren kalveren 1000, varkens 1100, schapen 1200.
Stelt men nu voor de runderen de retributie b. v. op f 2 en voor de
schapen en varkens op 25 en 50 cent, dan zal men misschien een
ontvangst hebben van /'5000 per jaar, tegen welke ontvang ze
ker zal staan een veel belangrijker som wegens uitgaaf voor rente
van het kapitaal voor het gebouw en voor belooning van de aan
te stellen ambtenaren.
En wat nu betreft do keuring van vleesch en van spek ten
opzigte van trichinen, waarover zooeven de heer Troelstra sprak,
dit geschiedt niet door de keurmeesters maar meermalen door
de leden der vereeniging ter bevordering van volksgezondheid
vooral met het oog op het Amerikaansch spek.
Hij wijst er tevens op dat wil men alles zoogoed mogelijk vast
stellen alleen het onderzoek op trichinen zeer veel tijd zou roven,
aangezien dan ieder westphaalsche spekham aan de keuring zou
moeten onderhevig zijn. Echter erkent hij de groote moeijelijk
heid en kostbaarheid om de onderzoekingen op groote partijen toe te
passen hoewel hij wil toegevendat men niet op geld behoort te
zien, wanneer goede resultaten worden verkregen.
De heer de la Faille heeft gewezen op een leemte in de
verordening en wel dezedat voor de slagers geen verpligting
bestaat tot aangifte van het slagtvee. Spr. erkent gaarne die
leemte en gelooft dat eene verpligting ais bedoeld, voor een ver
beterd toezigt wel wenschelijk en noodzakelijk is. Echter wil
hij niet gelovendat daardoor in ieder geval zal worden
ontdekt of b. v. het te slagten dier is lijdende aan parelziekte
of aan een andere besmettelijke ziekte vooral met het oog op
de handigheid der slagers om al het onoogelijke, bij de geslagte
dieren weg te nemen.
Verder wil spr. nog in opzigt tot den omvang der tegenwoor
dige keuring opmerken, dat hier jaarlijksch in vierendeelen ge
middeld 12000 k.g. rundvleesch, 18000 k.g. schaap vleesch, 17Ó00
k.g. varkenvleesch 8000 k.g. spek. 60.000 k 70 000 k.g. vleesch
wordt ingevoerd van longziekte verdachte kocijen, terwijl hier
aan de vleeschmarkt per jaar 40000 k g. wordt aangevoerd, alle
welke hoeveelheden door de keurmeesters worden geïnspecteerd.
Overigens kan spreker mededeelen dat van den invoer van el
ders komend van longziekte verdacht rundvee steeds kennis wordt
gegeven en dat dat vee steeds onder behoorlijk toezigt wordt
lad te Leeuwarden, van den 24 April 1879. 53
ingevoerd en geslachtgeheel in den geest als door den heer de
)a Faille bedoeld.
Eindelijk meent spr. dat het niet wenschelijk is om thans zoo
maar klakkeloos inprincipe tot de oprigting van een abattoir te
besluiten, aangezien het later wel eens kon gebeuren dat de
kosten daarvan den raad te hoog voorkwamen.
De heer Attoma meent een paar punten te moeten consta
teren die z. i. duidelijk uit de discussiën blijken.
Het eerste punt is nl. dit, dat het toezigt op de levensmiddelen
zooals het thans hier ter stede geschiedt en dat uit den aard
der zaak niet anders kan geschieden als het geschiedtis onvol
doende.
Het tweede punt isdat er aai de oprigting van een abot
toir zoovele bezwaren zijn verbandeidat het hem zonder daar
omtrent nog meerdere zekerheid, og meerdere voorlichting te
hebben niet raadzaam voorkomt daartoe over te gaan.
Men heeft hier twee afzonderlijke zaken ea spr. betreurt het
dat burgemeester en wethouders die zaken met elkander heb
ben vermengd; dat het collegi een verbeterd toezigt wil laten
afhangen van de oprigting van een abattoir Spr. voor zich
meent dat, hoe wenschelijk hij laatste ÏDrigtiDg ook acht, tot de
oprigting daarvan niet moet worden overgegaan alvorens meer
zekerheid bestaat omtrent te dien opzigte in den loop der dis
cussie geopperde bezwaren. Hij is er voorts bepaald tegen, dat
men op dat thans nog onzekere zal laten wachten, dat wat reeds
bepaald noodig iste weten een scherper toezigt op de keu
ring van vleesch, visch en vruchten Spr. gelooft, dat wanneer
men volgt het voorstel van burgemeester en wethoudersmen
zich tegelijk in twee zaken begeeft die scherp van elkander
gescheiden moeten worden. Hij doet een beroep op den voorz.
zelf, die er op gewezen heeftdat de kosten der inrigting later
eens zóó zouden kunnen afvallen dat men het vroeger geno
men principiëel besluit tot oprigtiog van een abattoir zeer zou
betreuren. Gesteld dat geval, ze^t spr. wat zou daarvan dan
het gevolg zijn geworden dit, dat de andere wel noodige ver
beteringen zoolang zouden zijn uitgebleven. Spr wenscht ten
deze te wijzen op het feit, dat zoowel de voorz als de heer
Bloembergen als leden van hït collegie van burgemeester en
wethouders en als deskundigen hebben erkend dat het tegen
woordige toezigt niet aan de eiaohen voldoec. la verband hier
mede is eene verdere ontwikkeling dienaangaande overbodig
vooral nu die ontwikkeling ook zoo duidelijk uit de stukken en
de discussie geblijkt. Voor sleffits twee menschen is het zelfs
bij den meest mogelijken ijver onmogelijk een behoorlijk toezigt
te houden. In verband mot een en ander zou hij burgemeester
en wethouders in o/erwegiog willen geven hun voorstel weder
tot zich te nemenom eerst na te gaan in hoever het toezigt
zoowel op het hier geslagt als van elders ingevoerd wordende
vleesch voldoende is te achten. Men zou dan zeker tot de con
clusie komen, dat de keuring en het toezigt thaus is onvoldoende
ea dat met het nemen van maatregelen niet behoort ta worden
gewacht, tot dat omtrent de oprigting van een abattoir een be
sluit zal zijn genomen. De heer Bloembergen heefc voor het
voorstel van burgemeester en wethouders aangevoerddat bij
eene eventueele oprigting van een abattoir opnieuw eene rege
ling van het toezigt en de keuring zou moaten plaats hebben
dewijl het toezigt door die oprigting veel zou worden vergemakke
lijkt Wel nu zegt spr des te beter. Die vergemakkelijking van het
toezigt zal dan ook vrij gemakkelijk tot stand komen. Öpr.
moet het horhalendat het hem spijtdat door burgemeester
en wethouders de twee zaken zijn vermengd en dat het nemen
van maatregelen tot verbetering van het toezigt op de levens
middelen wordt afhankelijk gesteld van de oprigting van een
abattoirwelke oprigting nog al voeten in de aarde hoeft.
De heer Bloembergen meent den vorigen spr. te moeten
beantwoordenwaar deze sprak van vermenging van zaken.
Die vermengingzegt spr. is een noodwendig gevolgeen uit
vloeisel van het ingekomen adreB. Ook daar zijn de zaken ge-